Een ongeluk zit in een klein hoekje (1)

O nee, dacht ik bij mezelf toen ik Ataima aan het hek zag staan met haar kleindochter op haar heup. Wat hebben ze nu weer met haar gedaan? Het was duidelijk geen gezelligheidsbezoekje, want ze droeg haar dagelijkse asaba om haar hoofd en een ongeborduurde mudraga vol brandgaten, en het twee jaar oude meisje had een vodderig jurkje aan. Ik liet mijn was in de steek en toen ik het hek openmaakte herkende de kleine Basma me. Ze stak haar armen verdedigend in de lucht en begon te gillen, en ik zag dat haar rechterarm onder de tomatenpuree zat. Dat was dus het antwoord op mijn vraag: de zoveelste brandwond.

Ataima zette Basma op de betonnen vloer en probeerde zichzelf boven het geschreeuw van het kind uit te verdedigen voor ze het meisje tot bedaren bracht.

‘Ik was bloemkool aan het bakken voor de lunch van de kinderen. Basma kwam binnengerend en stootte de hele handel om: de primusbrander, de braadpan, de olie, en de rest van het eten. Je weet hoe haar moeder is, en zij kan niet stil zitten! Gelukkig waren de andere kinderen niet in de buurt. Kijk, het zit ook op mijn mouw!’ Ze liet zich op de mat zakken en wreef vermoeid over haar arm.

Ik zette een pot thee op, haalde de verbandtrommel uit de grot en hurkte voor ze neer terwijl ik een zoutoplossing in een nierschaal deed. Het gekrijs nam toe. Basma’s kleine muizengezichtje was een en al tranen en stof en Ataima veegde het af met een punt van haar asaba.

‘Je zou toch beter moeten weten intussen,’ zei ik bestraffend. ‘Kijk dan naar haar been.’ Het helderrode litteken van haar enkel tot haar dijbeen was pas een paar weken oud en kwam van een glas hete thee dat ze over zich heen had gekregen. ‘En ik heb je al honderd keer gezegd dat je er geen tomatenpuree op moet smeren, nu doet het straks nog veel meer pijn omdat ik dat er eerst af moet zien te krijgen. Geen wonder dat ze bang van me is. Houd haar arm voor me omhoog.’

Ataima trok het kind op schoot.

Waarom leerden ze het nou nooit, dacht ik toen ik de smurrie van het armpje waste. Gelukkig was het nog niet aangekoekt. Op haar been hadden ze een paar weken geleden tandpasta gesmeerd die beter hechtte dan Parijs’ pleisterwerk!

Arme Basma. Er kwam een reep huid mee.

Smallah, smallah,’ troostte Ataima, en langzaam droogden Basma’s tranen toen ik het vettige paraffinegaas op de wond legde en het verband aanbracht.

Ik vond het vreselijk om de brandwond te moeten bedekken, maar ze woonden in een open geitenharen tent met een zandvloer en ik zag geen andere mogelijkheid om Basma’s wond schoon te houden. Ik moest zorgen dat ze geen infectie opliep, ook al zou het verwisselen van het verband nu elke keer net zo pijnlijk worden als het afwassen van de tomatenpuree.

Terwijl we thee dronken sprak ik oma opnieuw toe in de hoop dat er iets van mijn instructies zou blijven hangen. ‘Ik wil dat je over twee dagen met haar terug komt. Probeer haar uit het zand te houden, maar als het verband eerder loslaat, kom dan meteen naar me toe. En tenzij je besluit om helemaal niet meer met haar te komen, laat je er niemand iets anders opsmeren.’