Al-Jimedy, een buurman

Gedurende het grootste deel van de tijd dat we in de grot woonden was Mohammad al-Jimedy onze buurman. Eerst woonde hij achter de Ras in een paar grotten die me deden denken aan het vieze huis van Laura Ingalls Wilders familie aan de oever van Plum Creek: volledig verscholen onder een heuvel tot je er recht voor stond en de deuren en het raam in de rotswand zag. Al-Jimedy was langer dan de meeste Bdoul, smaakvol gekleed, maar zelden in een thaub. Hij had scherpe jukbeenderen, maar zijn wenkbrauwbotten staken nog verder uit, zodat zijn diepliggende ogen je altijd streng aan leken te kijken tot hij naar je lachte. In tijden dat hij zich niet liet meeslepen door overmatig alcoholgebruik was hij vrachtwagenchauffeur voor de Dienst van Oudheden, of haalde hij met veel vertoon Egyptische bruiden van over de grens.

Al voor zijn eerste reis naar Egypte was hij met twee Bdoul-vrouwen getrouwd en van een van hen weer gescheiden. Hij trouwde met zijn eerste Egyptische vrouw toen Elizabeth en ik voor het eerst in Petra waren. Die vrouw bleef niet lang, zodat hij weer alleen met Fatima-n en hun twee kleine kinderen achterbleef.

Als Fatima-n op bezoek kwam dronken we samen thee en renden de kinderen als een stel wilden in het rond. ‘Majnoona,’ zei ze. Gek. Hiermee verontschuldigde ze zich voor haar dochters gedrag en voor haar eigen gebrek aan overwicht. Fatima-n kwam niet hoger dan mijn schouder. Haar open gezicht werd benadrukt en leek ouder door de manier waarop ze haar asaba droeg. Ze was voor de derde keer in verwachting en kauwde vol overgave op kleine brokken kalksteen tegen het maagzuur.

Toen vertrok al-Jimedy weer naar Egypte en kwam terug met zijn volgende vrouw, Hanem. Hanem had een Egyptische lengte en hield haar hoofd arrogant hoog, maar ze werd door alle vrouwen geaccepteerd zodra ze hoorden hoe ze kon jammeren, zo hard en lang dat ze al snel beschouwd werd als een aanwinst bij alles wat er te vieren viel.

Hij verhuisde zijn gezin naar een grot in een heuvel onder ons op het voorgebergte onder het Nymphaeum. Naast de ingang naar de grot metselde hij muren voor een keuken, maar hij kwam er nooit aan toe om een dak te maken van de restanten golfplaat die hij links en rechts bij elkaar had gebietst en de vrouwen worstelden dagelijks met die platen. Het metaal piepte en klapperde als ze probeerden er de zakken gerst, het brandhout, de ezeldekken en een incidenteel schaap of een geit mee te bedekken.

Ik ging vaak bij ze aan op lange zomermiddagen. Tot hun tent in beslag genomen werd, zaten we daar in de schaduw op de rand van de berg, het laatstgeboren kind losjes aan de enkel vastgebonden aan een tentstok met een sjaal, terwijl de andere kinderen stenen naar de blatende geiten onder ons gooiden. Later trokken we ons terug in de grot. De kinderen renden in en uit en klauterden op Fatima-n’s stapel beddengoed zodra je tegen ze zei dat ze dat niet mochten doen. En dan viel alles tot hun grote plezier op de grond. Ze leken te weten dat ze zoiets niet uit hoefden te halen bij Hanem, die een halvemaan van de vrijwel ronde grot tot haar beschikking had, met een gordijn dat haar bezittingen afschermde. De gordijnstof was rijkelijk machinaal geborduurd, lichtblauw satijn, heel erg Egyptisch, maar tegelijkertijd zo on-gordijnstofachtig dat ik vermoedde dat het de stof van haar trouwjurk was, die ze vermaakt had toen ze eenmaal besefte dat ze die hier toch nooit meer zou dragen. De grot was kleiner dan die van ons en ik kon het niet laten me af te vragen hoe ze hun tijd met hun gedeelde echtgenoot doorbrachten. Maar de twee vrouwen maakten samen grapjes, meestal dubbelzinnig en soms een beetje scherp, over wiens beurt het was, en aangezien ze allebei regelmatig zwanger waren nam ik aan dat iedereen zich aan de regels hield: het gezin ging slapen, of hield zich slapend, en het paar hield rekening met de anderen door zachtjes te doen, of dat in ieder geval te proberen.

De vuurkuil was een vuile plek in het midden van een ruwe betonvloer. We zaten eromheen op jannabiya’s met gebloemde hoezen. Blinde Fathiya, Umm Laafi’s tante, de grootmoeder van Fatima-n, zat boven op haar stok zodat de kinderen hem niet konden stelen en meestal was zij degene die de baby vasthield. De geuren vermengden zich: de bakerkleren van de baby, de lucht van het eten van de vorige avond, Fatima-n’s heeshy die ze rookte als ze vloei had en anders kauwde, het blok hout in de vuurkuil. Het hout vatte zelden goed vlam omdat er geen raam of schoorsteen was, maar ze staken het altijd aan om thee te zetten als ik kwam. De kinderen kropen in het rond, en Fatima-n prikte gaatjes in een blik gecondenseerde melk, waarbij ze de punt van de shabriya in de rand zette voor ze ermee op de grond sloeg en de melk verdeelde. De kleine jongen schonk daarna thee in het blik om de laatste druppel melk eruit te krijgen voor hij wegrende om het zover mogelijk van de bergrand af te gooien.

Op een middag verfde al-Jimedy zijn snor zwart, ik betrapte hem toen hij voor zijn tent in kleermakerszit over de ligan gehurkt zat, en ging terug naar Cairo om andere Bdoul voor te stellen aan mogelijke schoonouders. Tot hij de ‘weg’ geopend had, was er een tekort aan vrouwen geweest in Petra. De meeste meisjes waren al besproken voor ze hun tienerjaren hadden bereikt en als er een gescheiden vrouw of weduwe beschikbaar kwam, kreeg ze nauwelijks de gebruikelijke drie maanden respijt – voor het geval ze zwanger was – voor iemand opnieuw met haar trouwde. Tegenwoordig hadden mannen van wie de vrouwen kinderloos bleven of alleen meisjes baarden, en de mannen die geld over hadden en dat niet wilden besteden aan een betonvloer, andere opties. Er lag een hele buitenwijk van Cairo klaar om geplukt te worden, vol trouwlustige, rijpe, jonge, mollige en knappe vrouwen die het niet erg vonden om thurra’s, tweede echtgenotes, te worden. Verscheidene van onze ongetrouwde vrienden gingen erheen om een vrouw te halen, hoewel geen van die huwelijken standhield, en ook een paar getrouwde vrienden vonden daar een nieuwe vrouw. De Egyptische vrouwen hadden een accent dat ik niet verstond, een ongeëvenaarde manier van luidop jammeren, en binnen de kortste keren produceerden ze een nieuwe generatie verse genen in een tempo dat ik liever niet bij wilde benen.