Bekhita’s tent

In de zomer van 1983 zette de familie Gublan hun tent op tegenover ons, in de middagschaduw van het Kruisvaarderkasteel. Bekhita plaatste haar weefgetouw aan de achterkant en trof de voorbereidingen om een nieuwe strook geitenharen tentdoek te maken. Ik besloot dat het nu of nooit was als ik ooit nog wilde leren spinnen en weven, en ik deed mijn best om elke dag naar haar toe te gaan.

Zodra Mohammad naar het theater was vertrokken, hing ik Raami in de muzferr op mijn rug en liep ik met Salwa voor me uithuppelend langs de tenten van Ali-f’s zus en Rakhiya’s zus naar Bekhita’s tent. Ik kwam onderweg ook langs de zuil van de Farao. In de volksmond wordt hij Zibb Faroon genoemd, maar dat kun je beter niet hardop zeggen, want het betekent de pik van de Farao.

Aan het einde van de winter hadden de zoons van de familie Gublan hun tent achter uit de grot gehaald en hem als een zwarte rechthoek in de zon op a-Thineb gelegd. Andere families hadden hetzelfde gedaan. (Salaama al-Mokhtar had geen geitenharen tent meer, maar had een zomerma-rush boven op zijn grot gebouwd van planken en zakken en repen oud zeil.) De vrouwen hielpen elkaar met het repareren van gaten en opnieuw stikken van naden en het controleren of de tentstokken, die afgerond waren zodat ze niet door het doek zouden prikken, nog op hun plek zaten. Bij wijze van vingerhoedjes wikkelden ze oude lappen om hun vingers zodat ze de naalden als tien centimeter lange spijkers door de zware stof konden drukken. Hun tenten waren allemaal ongeveer even groot, hoewel een paar jongere gezinnen in de vallei kleinere tenten hadden. Korter en smaller met minder banen.

Bekhita’s tent was gemaakt van acht banen van zestien meter lang en zestig centimeter breed. Als hij was opgezet op de twaalf tentstokken, bood hij ongeveer zestig vierkante meter woonruimte. Meestal hing ze een scheidingswand op om ongeveer eenderde van de ruimte af te schermen als shig, maar dan had ze nu een andere schaduwplek buiten moeten zoeken om te gaan zitten weven. De r-waag was een apart deel van drie banen met strepen van wit katoen erin geweven en een mukhul aan de bovenkant. De mukhul was een lap van ongeveer twintig centimeter breed, dus wanneer hij slijtageplekken begon te vertonen van alle keren dat hij met scherpe takjes aan de tentwand bevestigd werd, was hij makkelijk te vervangen.

Aan het begin van de zomer trokken de nishaama door de vallei om geiten te scheren, elke avond bij een andere familie. Het was een feestelijke tijd met veel fatteh en thee en geflirt en plezier.

Spinnen was de zomeractiviteit van vrouwen die iets om handen wilden hebben. De meisjes die met de geiten op pad gingen wikkelden ’s morgens plukken wol rond hun armen en droegen tassen die uitpuilden van de wol, en tegen de avond kwamen ze terug met dikke bollen gesponnen garen die rond de handvatten van hun eenvoudige houten spinnenwielen gewikkeld zaten. Vrouwen die naar de kliniek kwamen gingen apart zitten zodat niemand last had van de losse haren die ze onvermijdelijk in het rond strooiden. Wanneer de arts arriveerde duwden ze hun spinnenwielen in de geweven plastic graanzakken die ze tot schoudertas hadden vermaakt, maar om hun voorhoofd droegen, en duwden de zak dan tussen de dikke takken van de oleanderstruik.

Je had het haar van ongeveer vijftig geiten nodig voor één baan, en zodra Bekhita alle gesponnen wol tot tweedraadse bollen had gedraaid, haalde ze haar weefgetouw van stokken en stenen tevoorschijn dat ze opzette met de hulp van Nora en een groep kinderen. ‘Haak ya ayil,’ alsjeblieft, kind. ‘Emsik ya walad,’ houd vast, zoon. En ‘Shwy, shwy,’ rustig aan, zei ze telkens om de kinderen in het gareel te houden en hun enthousiasme te temperen.

Bekhita mat de hoeveelheid garen af in ‘hoofden’. Een, twee, drie… Veertig keer een hoofdomvang was één streng voor de schering. Het was een heel heen-en-weer-geren voor alle strengen naast elkaar klaarlagen op breedte van de baan. Het weefgetouw werd aan het begin gezet en in de loop van de dag moest het een paar keer verplaatst worden naarmate het weven vorderde.

Hoewel ik in de tien dagen die we nodig hadden voor een baan leerde weven en spinnen, was daar een flinke dosis vastberadenheid voor nodig. Voordat Bekhita me naast haar liet zitten om de draden strak te trekken met een haakvormige antilopehoorn, een nutty, en de strengen en het geweven garen met een stok naar beneden te drukken, probeerde ze me elke dag opnieuw als een gast te ontvangen door een jannabiya voor me neer te leggen en mij en de kinderen thee en ontbijt te serveren. De meeste dagen kwamen er ook wel een of twee andere vrouwen om op de lap te ‘zitten’, en aangezien ze meer ervaring hadden en beter konden helpen dan ik, leerde ik mezelf kaarden en tweedraadse strengen draaien terwijl ik op mijn beurt wachtte. Maar vooral Fraija probeerde me te ontmoedigen toen ze kwam helpen en mij aantrof terwijl ik twee natte strengen garen samen zat te draaien – nat haar zette uit en droogde daarna strak op. Fel zei ze: ‘Dit wil je niet leren!’ en ze spreidde haar verweerde en gebarsten handen voor mijn gezicht. ‘Je handen gaan eraan!’

Ik leerde dus spinnen, maar deed het daarna niet meer. Ik had geen tent nodig. Het was handig dat we er onlangs een konden lenen om Raami’s besnijdenis te vieren samen met de bruiloften van Ibrahim en Salem, maar ik vermoedde dat dat het enige was waar ze in de toekomst nog voor gebruikt zouden worden. De donkere wolk van het relocatieproject spreidde zich intussen langzaam maar zeker uit over de glooiing van Umm Sayhoon. Er werd gebouwd in witte ovalen, zonder rekening te houden met de ligging van de grond, of het pad van de winterse overstromingen, laat staan met de stand van de zon, windrichting en het uitzicht. Onze toekomst werd er nu al door beïnvloed.