De makeena

De makeena, ofwel de naaimachine, had ik als huwelijkscadeau van mijn Nederlandse familie gekregen. Zij stuurden me het geld en Mohammad en ik gingen hem samen kopen in Wadi Musa. Het was een Butterfly, gemaakt in China. Hij leek precies op de oude naaimachines die ik in koloniale musea in Nieuw-Zeeland had gezien, met veel gietijzer, net zo’n zwaar zwart trappedaal, glanzend fineer en krullende gouden belettering op de romp. De kleine wielen stonden zijwaarts gericht, dus ik kon het apparaat naar links en rechts rollen, maar als ik hem naar voren of achteren wilde verplaatsen moest ik tillen.

Het hele dorp zag de makeena komen; elk voertuig dat door de vallei reed werd door iedereen gezien en we keken altijd waar het naartoe ging en wat het daar ging doen. Nu nam iedereen aan dat ik in zaken ging, hoewel dat absoluut niet mijn bedoeling was.

Er verschenen vrouwen met hele series kinderen op mijn richel om me te feliciteren met mijn nieuwe naaimachine en om te vragen of ik diensten verleende, ‘Bit-khaiti?, terwijl ik thee voor ze inschonk. Met hoopvolle blikken haalden ze grote lappen glanzend polyester tevoorschijn.

Ik was opgegroeid met de gewoonte dat mensen je feliciteerden met bepaalde dingen, je verjaardag of een prijs, of als je niet als laatste eindigde in de Waima Harriers terreinrit op zaterdagmiddag, maar nu leerde ik een heel andere betekenis van het gebruik kennen. Ik werd gefeliciteerd met onze ezel, daarna met ons muildier, met de nieuwe mudraga die Yusra voor me had gemaakt, met de zilveren ring die ik van Umm Mahmoud moest aannemen toen ik hem aan haar vinger bewonderde, met de matrassen, dekens en kasten vol huishoudelijke artikelen die we van Mufleh overnamen toen zijn Zwitserse vrouw naar huis was gegaan en hij snel geld nodig had om achter haar aan te kunnen gaan. Ik moest mezelf aanwennen om op te letten of mijn vrienden nieuwe dingen hadden gekocht zodat ik ze ermee kon feliciteren om ze niet voor het hoofd te stoten.

Toen we trouwden hadden de vrouwen gehoord dat ik kon naaien. Het was samen met mijn andere verdiensten als mijn lichte huid, blonde haar, gouden horloge, opleiding tot verpleegkundige, rijbewijs en mijn lees- en schrijfvaardigheid, uitgebreid besproken. Ze hoopten op iemand die voortaan kleding voor ze kon maken en kwamen met allerlei etenswaren aanzetten, wat het nog moeilijker maakte om hun verzoeken af te wijzen. Ik had altijd alleen maar voor mijn plezier achter de naaimachine gezeten en wilde niet dat het op werk zou gaan lijken. En ik had nog nooit iets gemaakt zonder kant-en-klaar Burda-patroon, dus ik zocht allerlei uitvluchten.

‘Ik ben zwanger,’ was de meest voor de hand liggende. Iedereen accepteerde dit excuus, omdat ze wisten hoe gevaarlijk het trappedaal kon zijn als je in verwachting was; dat en dansen diende zo veel mogelijk vermeden te worden. Werken, vooral dingen optillen, kon geen kwaad: jerrycans die in watertanks geleegd moesten worden, bundels brandhout op je hoofd, geitenvellen vol yoghurt uit de lage achterkant van de tent waar je eens zo diep moest bukken, naar de voorkant waar je de driepoot had klaargezet om boter te karnen, en zware stenen om de tentstokken vast te zetten. Dus mijn zwangerschap was een algemeen aanvaard excuus. Natuurlijk wist ik heus wel dat een beetje naaien geen kwaad kon. We bietsten een oude stoel van Nazzal’s Camp zodat ik mijn mudraga’s kon uitleggen naarmate mijn zwangerschap vorderde, kussenslopen naar de laatste mode kon naaien (felgekleurde satijnen hoezen met witte omslagen om tegenaan te leunen), en Mohammads nieuwe spijkerbroeken die altijd veel te lang waren kon inkorten.

Salem en Awath zagen me uur na uur achter de naaimachine zitten en waren me toch te slim af. In hun ogen was naaiwerk alleen maar leuk.

‘Thiyegi min hni,’ drongen ze aan. Dus stikte ik tegen beter weten in naden aan de voorzijde van hun bloes. De ingenomen mouwen en zijnaden maakten helaas van de XL-bloezen niet de gewenste XS. Maar het kon ze niet schelen waar de naden zaten en of de mouwen goed zaten, als de bloes maar strak zat, en ze vertelden me in vertrouwen op wie ze daarmee indruk hoopten te maken.

Ook Rakhiya wist elke keer haar zin te krijgen bij me. Ze weigerde overigens nog steeds om terug te gaan naar haar echtgenoot maar ze was ook nog niet gescheiden. Het kostte haar nog een heel jaar en veel dagen vol woede en frustratie om iedereen – haar vader, broers, echtgenoot en zwagers – ervan te overtuigen dat ze een vastbesloten jonge vrouw was die niet van plan was van gedachten te veranderen. Ze haalde me over om kilfeh voor haar mee te brengen uit Amman, en toen ik ontdekte dat het lint was en het voor haar meenam, ging ik al snel net zo in haar ontwerp op als zijzelf en zat ik het binnen de kortste keren achter de naaimachine op haar mudraga te stikken. En ik kon het niet laten om een beleg te maken in de V-hals en alle andere dingen die de naaister uit Wadi Musa niet netjes had gedaan af te werken. Het kwam erop neer dat ik de hele jurk opnieuw maakte. Elke keer als Rakhiya met nieuwe stof kwam aanzetten liet ik me meeslepen. Vanaf onze eerste ontmoeting had ze me van alles gegeven: sjaals, gezelschap, nieuwe Arabische woorden, shraak, scherven antiek aardewerk, restjes fatteh om mee naar huis te nemen voor Mohammad, en vloeibare yoghurt en verse eieren als ze die had, en nu kon ik eindelijk iets voor haar terugdoen. Ze gaf me de kans om mijn mudraga-naaikunsten te verfijnen zonder dat daar de druk van een betaalde opdracht achter zat en ze was een geweldig pasmodel.

Toen ik eenmaal doorhad hoe gemakkelijk mudraga’s te maken waren besloot ik er voor al Mohammads zussen een te maken voor de Eid. Maar in de loop der jaren, zelfs als ik niet zwanger was (dan zei ik dat ik geen tijd had), kwam de aandrijfband los te hangen en bleef de makeena weggeklapt in zijn houten tafel staan.