Beelden

Op zulke winteravonden sneed Mohammad beelden uit het zachte witte kalksteen van omgevallen zuilen. Om precies te zijn gebruikte hij alleen het kapiteel en de voet van deze zuilen, want het middenstuk was meestal gemaakt van plaatselijk zandsteen. Het kostte flink wat tijd om bruikbare brokken van dit geïmporteerde steen te vinden omdat het zand, de wind en de regen er gezamenlijk voor hadden gezorgd dat het puin over de heuvels verspreid was geraakt en het bedekt lag onder een homogene zachte aardlaag waaronder de kleuren en vormen niet te zien waren. De bruikbare stukken nam hij mee naar huis waar hij ze in langwerpige stukken zaagde met de nieuwe zaag die hij bij de winkel van de hadji Raja in Wadi Musa had gekocht. De in China gefabriceerde zaag was bedoeld om hout mee te zagen, dus hij versleet snel en voor ieder stuk uit de oudheid dat hij van nieuwe vormen voorzag moest hij een nieuwe kopen.

Omringd door familie en vrienden zat hij op een zak naast de mangle met kolen de steen schoon te peuteren en af te schrapen met een schroevendraaier met een plastic handvat waarvan hij het uiteinde had platgeslagen tot een scherp vlak.

Mohammad had vierkante handen waarop de dikke aderen zich scherp aftekenden onder zijn bruine huid. Zijn dunne polsen benadrukten hun grootte, net als zijn nagels die hij zo kort hield met zijn shabriya dat ze breder waren dan ze lang waren. Het witte litteken op zijn onderarm herinnerde hem aan de tijd dat hij samen met Heyaiya geiten hoedde op Jabal Khubtha. Hij was bezig geweest een stok te snijden voor een val voor shon-nars, had zich ernstig gesneden en zij had hem geholpen het bloeden te stelpen. (Heyaiya was kort na Rakhiya’s bruiloft met haar familie naar Amman verhuisd. Drie jaar geleden is ze daar overleden.)

Elke avond maakte hij een aantal langwerpige beeldjes die hij Nabateeërs noemde. Hun gekruiste benen en gevouwen handen waren altijd hetzelfde, maar af en toe gaf hij ze een kat op schoot, een Cleopatra-kapsel, een gekronkelde slangenhoofdtooi, of een kroon die deed denken aan het Vrijheidsbeeld. Vanaf zijn plek op de zak, waar hij inmiddels tussen de kalksteensplinters en sigarettenpeuken zat, legde hij ze zo in het vuur. Ze kwamen er zwarter uit – ze werden met de minuut antieker – en in zijn winkel verkocht hij ze daarna aan toeristen voor het bedrag dat ze ervoor over hadden.