Hoofdstuk 37

Ik hoorde het geronk van Scotts Barracuda al voordat ik de koplampen door het duister zag flitsen. Ik zwaaide met mijn handen om hem te laten stoppen en stapte snel in.

‘Fijn dat je bent gekomen.’

Hij zette de auto in zijn achteruit en reed plankgas een stuk terug. ‘Je hield het heel kort toen je belde. Breng me op de hoogte.’

Ik legde hem de situatie zo kort en bondig mogelijk uit. Toen ik klaar was, floot Scott verbaasd. ‘Heeft Pepper echt de veren van alle gevallen engelen die ooit hebben bestaan?’

‘Onvoorstelbaar, hè? Hij wacht op ons in Patch’ appartement. Het is te hopen dat hij de veren niet uit het oog verliest,’ mompelde ik min of meer tegen mezelf.

‘Ik zal ervoor zorgen dat je heelhuids in de tunnels onder Delphic komt. De hekken van het park zijn dicht en daarom gaan we via de goederenlift de tunnels binnen. Ik heb mijn plattegrond bij me, want ik ben nog nooit bij Patch thuis geweest.’

De ‘tunnels’ was de benaming voor een ondergronds netwerk van kronkelige, labyrintachtige gangen die hele straten en buurten onder Delphic vormden. Voordat ik Patch leerde kennen, had ik geen flauw benul van hun bestaan gehad. Ze dienden als voornaamste verblijfplaats voor de gevallen engelen in Maine, en tot voor kort had Patch daar ook gewoond.

Scott stuurde de Barracuda een toegangsweg op tot vlak bij de hoofdingang van het park. Aan het eind waren een laadplatform met een oprit voor vrachtwagens en een pakhuis. We gingen het pakhuis binnen via een zijdeur en liepen door een grote ruimte met stapels dozen langs de muren tot we bij de goederenlift kwamen. Toen we in de lift stonden, sloeg Scott de knopjes voor de eerste, tweede en derde verdieping over en drukte onder aan het paneel op een geel knopje zonder verdere aanduiding. Ik wist dat er overal in Delphic ingangen naar de tunnels waren, maar dit was de eerste keer dat ik deze ingang nam.

De lift, die bijna net zo groot was als mijn slaapkamer, ging steeds verder naar beneden en kwam toen knarsend tot stilstand. De zware stalen deur ging omhoog en Scott en ik liepen een laadplatform op. Zowel de grond als de wanden waren van aarde en de ruimte werd alleen verlicht door een kaal peertje dat boven ons hoofd heen en weer slingerde.

‘Welke kant op?’ vroeg ik terwijl ik in de tunnel die voor ons lag tuurde.

Ik was blij dat ik Scott als gids had om me door de onderbuik van pretpark Delphic te loodsen. Het was meteen duidelijk dat hij regelmatig de tunnels doorkruiste, want hij liep snel en trefzeker door de donkere gangen alsof hij ze al heel lang uit zijn hoofd kende. We raadpleegden de plattegrond om onder de Aartsengel, de nieuwste achtbaan van Delphic, door te komen. Vanaf dat punt nam ik de leiding terwijl ik af en toe een blik in de tunnels wierp, tot we uiteindelijk bij de ingang van Patch’ voormalige woonruimte kwamen.

De deur zat op slot.

Ik klopte aan. ‘Pepper, ik ben het, Nora Grey. Doe open.’ Ik wachtte even en klopte toen weer. ‘Als je niet opendoet omdat je denkt dat er nog iemand anders is, dan klopt dat, het is Scott. Hij gaat je niet in elkaar slaan. Doe de deur open.’

‘Is hij alleen?’ vroeg Scott zacht.

Ik knikte. ‘Dat zou wel zo moeten zijn.’

‘Voor mijn gevoel is er niemand,’ zei Scott sceptisch, en hij legde zijn oor tegen de deur.

‘Schiet op, Pepper!’ riep ik.

Nog steeds geen reactie.

‘We moeten de deur intrappen,’ zei ik. ‘Ik tel tot drie. Een, twee… drie.’

Tegelijkertijd trapten Scott en ik met volle kracht tegen de deur.

‘Nog een keer,’ gromde ik.

We bleven tegen het hout schoppen tot de deur versplinterde en openvloog. Ik struinde door de hal naar de woonkamer, op zoek naar Pepper.

De bank was op diverse plekken opengesneden en de vulling puilde eruit. Schilderijen waren van de muur gehaald en lagen kapot op de grond. De glazen koffietafel lag op zijn kant en er zat een grote barst in het midden. Alle kleren waren uit Patch’ klerenkast getrokken en lagen als confetti door de kamer verspreid. Het was me niet duidelijk of deze puinhoop was veroorzaakt door een recente vechtpartij of dat dit het resultaat was van Patch’ overhaaste vertrek een paar weken geleden, toen Pepper een stelletje rouwdouwers had ingehuurd om de boel kort en klein te slaan.

‘Kun je Pepper bellen?’ vroeg Scott. ‘Heb je zijn nummer?’

Ik toetste Peppers nummer in op mijn mobieltje, maar hij nam niet op. ‘Waar is hij, verdomme?’ vroeg ik me hardop af. Alles hing af van zijn aandeel in onze overeenkomst. Ik had die veren nodig, en wel nu. ‘En wat stinkt hier zo?’ Ik trok mijn neus op.

Terwijl ik verder door de woonkamer liep, drong er een bijtende, gore lucht mijn neus binnen. Een afschuwelijke walm die wel iets weg had van de stank van hete teer.

Er stond iets in brand.

Ik rende van kamer naar kamer, op zoek naar de veren. Ze waren nergens. Toen ik de deur naar Patch’ voormalige slaapkamer opendeed, sloeg ik bijna achterover van de stank van brandend organisch materiaal.

Zonder na te denken rende ik naar de andere kant van de kamer, waar een deur toegang gaf tot een geheime doorgang. Op het moment dat ik de schuifdeur openschoof, kolkte dikke zwarte rook de kamer in. De vettige schroeilucht was niet te harden.

Ik trok de bovenkant van mijn shirt over mijn neus en mond en riep naar Scott: ‘Ik ga naar binnen!’

Met zijn handen wapperend om de rook te verdrijven kwam hij door de deur achter me de kamer in.

Ik kende deze doorgang van de keer dat Patch hier Hank Millar had vastgehouden, voordat ik hem had vermoord, en probeerde me de weg te herinneren. Ik liet me op mijn knieën zakken om de ergste rook te ontwijken en kroop er hoestend en kokhalzend bij elke ademhaling doorheen. Op een gegeven moment voelde ik met mijn handen een deur. Ik tastte naar de klink en trok. De deur zwaaide langzaam open, waarop er een nieuwe rookwolk de gang binnen dreef.

Dwars door de rook zag ik een zee van vlammen die oplaaiden en dansten als een magisch schouwspel van goudkleurig en oranje vuur met grote zwarte rookpluimen. Er klonk een afschuwelijk gekraak en geknetter in mijn oren terwijl de vlammen gretig de grote brandende hoop op de grond verslonden. Scott greep me bij de schouders en ging als een schild beschermend voor me staan. De hitte van het vuur verschroeide onze gezichten.

En toen slaakte ik een gil van afschuw.