Hoofdstuk 17

‘Hij bluft, het is een valstrik, hij wil dat we in paniek raken en ons alleen maar bezighouden met de een of andere fictieve ziekte die hij in mijn lichaam heeft gebracht, zodat hij alles naar zijn hand kan zetten.’ Ik sprong uit bed en ijsbeerde door mijn kamer. ‘O, en hij is slim. Heel slim. Laten we hem terugbellen en zeggen dat hij het mes kan krijgen als hij een eed zweert dat hij geen gebruik meer maakt van duivelskunstenarij. Ik doe het alleen op die voorwaarde.’

‘En als hij nou niet liegt?’ vroeg Patch zacht.

Daar wilde ik niet aan denken. Als ik dat deed, speelde ik Blake ly helemaal in de kaart. ‘Hij liegt wél,’ zei ik met volle overtuiging. ‘Hij was Hanks rechterhand en als Hank ergens goed in was, dan was het wel liegen. Ik weet zeker dat die rotzooi uit me is. Bel hem terug. Zeg hem dat we geen deal hebben en dat mijn wond is genezen. En dat als er iets mis met me was, we dat nu wel hadden gemerkt.’

‘We hebben het over duivelskunstenarij. Die houdt zich niet aan regels.’ Er klonk zowel bezorgdheid als frustratie in Patch’ stem door. ‘We moeten niet gaan gissen en we moeten hem ook niet onderschatten. Als hij jou iets aan heeft gedaan, engel…’ Er trilde een spiertje op Patch’ kaak, hij was geëmotioneerd en ik was bang dat hij precies deed waar Blakely op aanstuurde. Hij liet zich leiden door zijn woede en niet door zijn verstand.

‘Laten we maar afwachten. Stel dat we het mis hebben – maar volgens mij is dat niet zo – dan zal Blakely nog steeds dat mes terug willen hebben… over twee, vier, zes dagen. Wij hebben de touwtjes in handen. Als we het vermoeden krijgen dat hij me inderdaad met iets heeft geïnfecteerd, bellen we hem op. Hij zal ons heus wel willen zien, want hij heeft het mes nodig. We hebben niets te verliezen.’

Patch leek niet overtuigd. ‘Hij zei dat je snel een tegengif nodig zult hebben.’

‘Besef je niet hoe vaag dat klinkt? Als hij de waarheid sprak, zou hij wel duidelijker zijn over de tijdsduur.’ Mijn zekerheid was niet gespeeld. Ik geloofde voor geen meter dat Blakely oprecht was. Mijn wond was genezen en ik had me nog nooit zo goed gevoeld. Hij had me geen infectie bezorgd, daar trapte ik niet in. En het zat me dwars dat Patch zo lichtgelovig en voorzichtig was. Ik wilde bij ons oorspronkelijke plan blijven: Blakely te grazen nemen en een einde maken aan duivelskunstenarij. ‘Heeft hij voorgesteld waar we elkaar kunnen ontmoeten? Waar wil hij de overdracht laten plaatsvinden?’

‘Dat ga ik je niet vertellen,’ antwoordde Patch kalm en afgemeten.

Ik verstarde. ‘Sorry, wat zei je daar?’

Patch liep naar me toe en legde zijn handen om mijn hals. Aan de vastberaden blik in zijn ogen kon ik zien dat hij het meende; hij was van plan het voor me geheim te houden. Hij had me net zo goed een klap in mijn gezicht kunnen geven, zo hard kwam zijn verraad aan. Ik kon gewoon niet geloven dat hij wat dit betrof tegen me in zou gaan. Ik was zo razend dat ik geen woord kon uitbrengen, en ik draaide me om, maar hij pakte me bij mijn pols.

‘Ik respecteer je mening, maar ik doe dit soort dingen al een stuk langer,’ zei hij met een lage, ernstige stem. Het kwam recht uit zijn hart.

‘Ik wil niet dat je me bemoedert.’

‘Blakely is geen lieverdje.’

‘Bedankt voor de tip,’ zei ik pinnig.

‘Ik zie hem er wel voor aan om je met iets te infecteren. Hij knoeit al zo lang met duivelskunstenarij dat hij geen enkel fatsoen of menselijk gevoel meer heeft. Hij is keihard geworden en zijn hoofd zit vol doortrapte, kwaadaardige en gemene ideeën. Ik geloof niet dat hij loze bedreigingen uit. Het klonk alsof hij het meende en zich had voorgenomen elk dreigement dat hij uitte ten uitvoer te brengen. Als ik vanavond niet naar hem toega, zal hij het tegengif weggooien. Hij deinst er niet voor terug om te laten zien wat voor soort man hij is.’

‘Nou, dan laten we hem zien wie wíj zijn. Vertel me waar hij met je heeft afgesproken. Laten we hem overmeesteren en hiernaartoe brengen om hem te ondervragen,’ zei ik uitdagend. Ik wierp een blik op de klok. Er waren vijf minuten verstreken sinds Patch het telefoongesprek had beëindigd. Blakely zou niet de hele avond blijven wachten. We moesten op pad – we waren tijd aan het verspillen.

‘Je zult Blakely vanavond niet ontmoeten, klaar,’ zei Patch.

Ik vond het om te gillen dat hij zich als een echt alfamannetje gedroeg. Ik had hier net zo goed iets over te zeggen als hij, dat verdiende ik, en hij schoof me gewoon aan de kant. Mijn mening kon hem niets schelen, dat was gewoon een loze bewering. ‘We verspelen de kans om hem te pakken te krijgen,’ wierp ik tegen.

‘Ik handel deze zaak af en jij blijft hier.’

‘Hoe kun je dat nou zeggen? Jij laat hem alles bepalen. Wat is er met je aan de hand?’

Hij keek me in de ogen. ‘Volgens mij is dat wel duidelijk, engel. Jouw gezondheid is belangrijker dan antwoord op onze vragen krijgen. We zullen Blakely heus nog wel een keer te pakken nemen.’

Mijn mond viel open en ik schudde mijn hoofd. ‘Als je weggaat zonder mij, zal ik je dat nooit vergeven.’ Nogal een zwaar dreigement, maar volgens mij meende ik het. Patch had beloofd dat we vanaf nu een team zouden zijn. Als hij me buitensloot, beschouwde ik dat als verraad. Inmiddels hadden we samen al zoveel meegemaakt dat hij me niet als een kleuter hoefde te behandelen.

‘Blakely is al zo gespannen. Als er iets niet klopt, gaat hij ervandoor en zeg dan maar dag met je handje tegen het tegengif. Hij zei dat hij alleen met mij wilde praten en daar hou ik me aan.’

Ik schudde weer driftig mijn hoofd. ‘Doe niet alsof het allemaal om Blakely gaat. Het gaat om ons. Je hebt gezegd dat we voortaan een team zouden zijn. Het gaat om wat wíj willen en niet om wat híj wil.’

Er werd op de deur van mijn slaapkamer geklopt. ‘Wat is er?’ snauwde ik.

Marcie deed de deur open en bleef met haar armen over elkaar geslagen op de drempel staan. Ze had een flodderig T-shirt en een boxershort aan. Ik had me voorgesteld dat Marcie wel iets anders in bed zou dragen: een roze, kanten gevalletje dat veel huid onbedekt liet.

‘Tegen wie had je het?’ wilde ze weten, en ze wreef de slaap uit haar ogen. ‘Ik kon je helemaal aan de andere kant van de gang horen tetteren.’

Ik draaide me om naar Patch, maar Marcie en ik waren alleen in de kamer. Patch was verdwenen.

Ik graaide een kussen van mijn bed en smeet het tegen de muur.

Op zondagochtend werd ik wakker met een knagend hongergevoel in mijn maag. Ik stond op, sloeg de badkamer over en ging meteen naar de keuken. Ik deed de koelkast open en liet mijn blik gretig over de inhoud gaan. Melk, fruit, een kliekje stroganoff. Salade, plakjes kaas, fruitsalade. Er was niks bij waar ik trek in had en toch had ik steken in mijn maag van de honger. Ik stak mijn hoofd om de deur van de provisiekast en keek wat er op de planken stond, maar alles wat er stond gaf me het gevoel dat ik net zo goed op een stuk rubber kon gaan kauwen. Mijn onverklaarbare hongergevoel werd steeds erger, en omdat ik niets in mijn maag had, werd ik misselijk.

Het was even voor vijven en buiten was het nog donker, dus sleepte ik me weer terug naar bed. Als ik dat gevoel niet weg kon eten, zou het misschien met slapen overgaan. Het vervelende was dat het leek of mijn hoofd in een draaimolen zat die als een gek in de rondte ging. Ik had een dikke, droge tong van de dorst, maar alleen al bij de gedachte aan een slokje water kwamen mijn ingewanden in opstand. Heel even flitste het door me heen dat dit misschien wel de nawerking was van de messteek, maar ik voelde me te beroerd om echt te kunnen denken.

Een paar minuten lang lag ik te woelen in mijn bed, op zoek naar het koelste plekje, toen een honingzoete stem in mijn oor fluisterde: ‘Weet je wel hoe laat het is?’

Ik kreunde. ‘Ik kan vandaag niet trainen, Dante. Ik ben misselijk.’

‘Dat is de oudste smoes van de wereld. Kom uit je bed,’ zei hij, en hij gaf me een klap op mijn been.

Ik hing met mijn hoofd buiten bed en keek naar zijn voeten. ‘Geloof je me als ik over je schoenen kots?’

‘Mij maak je niet bang. Ik wil dat je over vijf minuten buiten bent, zo niet, dan heb je wat in te halen. Ik reken vijf kilometer extra voor elke minuut dat je te laat komt, dat lijkt me redelijk.’ Hij ging weg.

Ik moest alle zeilen bijzetten om mezelf uit bed te slepen. Langzaam knoopte ik mijn veters vast, terwijl in mijn binnenste een strijd woedde tussen een razende honger en een intense duizeligheid.

Toen ik eindelijk op de inrit stond, zei Dante: ‘Voor we beginnen, wil ik je de laatste stand van zaken doorgeven. Een van mijn eerste daden als luitenant was officieren benoemen voor onze troepen. Ik hoop dat je het daarmee eens bent. De training van de Nephilim verloopt goed,’ ging hij verder, zonder mijn reactie af te wachten. ‘We hebben ons gericht op technieken op het gebied van anti-bezetenheid, op strategieën met gedachtemanipulatie, zowel offensief als defensief, en op keiharde lichamelijke training. Ons zwakste punt is het rekruteren van spionnen. We hebben goede informatiebronnen nodig om erachter te komen wat de gevallen engelen van plan zijn. Op dit punt hebben we tot nu toe nog maar weinig succes geboekt.’ Hij keek me verwachtingsvol aan.

‘Eh… oké. Goed om te weten. Ik zal kijken of ik nog iets kan verzinnen.’

‘Ik stel voor dat je Patch hiervoor vraagt.’

‘Om voor ons te spioneren?’

‘Maak gebruik van jullie relatie. Misschien heeft hij informatie over de zwakke plekken van gevallen engelen. Of weet hij gevallen engelen die makkelijk over te halen zijn.’

‘Ik ga Patch hier niet voor gebruiken. Ik heb je al gezegd dat hij buiten deze oorlog blijft. Hij heeft geen partij gekozen voor de gevallen engelen en ik ga hem niet vragen om voor de Nephilim te spioneren,’ zei ik nogal kil. ‘Hij gaat zich hier niet mee bemoeien.’

Dante knikte kort. ‘Begrepen. Vergeet maar dat ik het heb gevraagd. Gewone warming-up, vijftien kilometer. Gooi er in het laatste deel nog een schepje bovenop – ik wil je zien zweten.’

‘Dante…’ protesteerde ik zwakjes.

‘Had ik je niet gewaarschuwd dat die extra kilometers ook gelden voor smoesjes?’

Doe het nou maar gewoon, probeerde ik mezelf moed in te spreken. De rest van de dag kun je slapen En eten, en nog eens eten.

Dante nam me stevig onderhanden: na een warming-up van vijftien kilometer moest ik over rotsblokken springen die twee keer zo hoog waren als ik, vervolgens moest ik tegen de steile helling van een ravijn op rennen, en daarna fristen we mijn kennis op van de lessen die ik al had geleerd, met name op het punt van gedachtemanipulatie.

Na twee uur zei hij eindelijk: ‘Zo is het wel genoeg voor vandaag. Kun je de weg naar huis terugvinden?’

We waren een heel eind het bos in gegaan, maar ik kon aan de stand van de zon zien waar het oosten was, en ik had er alle vertrouwen in dat ik in mijn eentje wel terug zou kunnen komen. ‘Maak je daar maar geen zorgen over,’ zei ik, en ik ging weg.

Halverwege de weg naar de boerderij zag ik de rots waarop we onze spullen hadden achtergelaten: het windjack dat ik na mijn warming-up had uitgedaan en Dantes donkerblauwe sporttas. Die sjouwde hij elke dag kilometers met zich mee het bos in. Dat was niet alleen zwaar en onhandig, maar ook onpraktisch. Tot dusver had hij nog nooit de rits opengemaakt. In elk geval niet in mijn bijzijn. Misschien zaten er wel allemaal martelwerktuigen in die hij bij mijn training wilde gebruiken. Maar waarschijnlijk kwam de inhoud neer op schone kleren en een extra paar schoenen. En misschien ook – ik schoot in de lach bij de gedachte – een witte slip, of een boxershort met pinguïns waarmee ik hem eindeloos zou kunnen pesten. Ik zou die in een boom kunnen hangen. Hoewel er niemand in de buurt was die het ding kon zien, zou hij zich sowieso doodschamen als hij wist wat ik had gedaan.

Met een vals glimlachje deed ik de rits een eindje open. Zodra ik de glazen flesjes met ijsblauwe vloeistof zag, begon mijn maag hevig tekeer te gaan. Het hongergevoel was zo knagend dat het leek of er iets levends in mijn binnenste bewoog.

Een onverzadigbare behoefte leek mijn ingewanden uiteen te rukken. In mijn hoofd hoorde ik een snerpende gil. En opeens werd ik overweldigd door de herinnering aan de krachtige smaak van duivelskunstenarij. Afgrijselijk, maar ook zo begerenswaardig. Ik dacht aan de enorme kracht die het me had gegeven. Ik kon bijna niet op mijn benen blijven staan, zo werd ik in beslag genomen door het verlangen om die waanzinnige roes weer te voelen: de hemelshoge sprongen, de waanzinnige snelheid, de dierlijke lenigheid. Mijn hart ging als een razende tekeer door de intense behoefte. Er trok een waas voor mijn ogen en mijn knieën knikten. Ik kon al bijna de opluchting en bevrediging voelen die één klein slokje me zou geven.

Vlug telde ik de flesjes. Vijftien. Dante zou het nooit merken als er eentje ontbrak. Ik wist dat ik het niet kon maken om te stelen, net zo goed als ik wist dat duivelskunstenarij niet goed voor me was. Maar dat soort gedachten zweefden alleen maar ergens ver in mijn achterhoofd. Ik hield mezelf voor dat medicijnen van de dokter in een verkeerde dosis ook niet goed voor me waren, maar die had ik soms ook nodig. Net zozeer als ik nu een slokje duivelskunstenarij nodig had.

Duivelskunstenarij. Ik kon bijna niet meer denken, zo overweldigend was mijn hunkering naar de kracht die het me zou geven. Plotseling viel me een gedachte in: de drang was zo sterk dat ik misschien wel dood zou gaan als ik het niet kreeg. Ik had er alles voor over om me weer zo te voelen. Onaantastbaar, onkwetsbaar.

Voordat ik wist wat ik deed, pakte ik een flesje. Het voelde koel en geruststellend in mijn hand. Ik had nog niet eens een slokje genomen en toch werd mijn hoofd al helderder. Geen duizelingen, en heel snel ook geen hunkering meer.

Het flesje paste perfect in mijn hand, alsof het daar hoorde. Dante wilde dat ik dit flesje pakte. Trouwens, hoe vaak had hij niet geprobeerd me duivelskunstenarij te laten drinken? En hij had toch gezegd dat mijn volgende dosis gratis was?

Ik zou één flesje pakken, dat was genoeg. Dan zou ik nog een keer die krachtroes voelen en was ik tevreden.

Nog één keer.