Hoofdstuk 13

Op vrijdagavond verruilde ik mijn schoolkleren voor een ribfluwelen broek, mijn warmste wollen trui, een jas, muts en wanten. De footballwedstrijd zou pas beginnen als het ging schemeren en dan was de temperatuur al flink gedaald. Terwijl ik de trui over mijn hoofd trok, zag ik opeens een spierbundel in de spiegel. Ik keek nog eens goed. Ja hoor, ik zag echt duidelijk afgetekende biceps en triceps. Ongelooflijk. Ik had één week getraind en je kon het nu al zien. Blijkbaar ontwik kelde mijn Nephil lichaam veel sneller spieren dan ik als mens had kunnen dromen.

Ik huppelde de trap af, gaf mijn moeder een zoen op haar wang en rende naar buiten. De motor van de Volkswagen protesteerde tegen de kou, maar sloeg toen eindelijk aan. ‘Vind je dit al koud? Wacht maar tot het februari is,’ zei ik hardop.

Ik reed naar school, parkeerde de auto in een zijstraat aan de zuidkant van het footballstadion en belde Patch.

‘Ik ben er,’ zei ik. ‘Gaan we nog steeds door met plan A?’

‘Als ik verder niets van me laat horen, ja. Ik sta tussen het publiek, maar heb Blakely nog niet gezien. Heb je iets van Marcie gehoord?’

Ik keek op mijn horloge, dat ik eerder op de avond gelijk had gezet met dat van Patch. ‘Ik heb over tien minuten met haar afgesproken bij het kraampje met versnaperingen.’

‘Wil je het plan nog een laatste keer doornemen?’

‘Goed. Als ik Blakely zie, bel ik je meteen. Ik kom niet bij hem in de buurt, maar verlies hem niet uit het oog.’ Aanvankelijk had ik een beetje de pest in dat Patch wilde dat ik op veilige afstand bleef, maar eigenlijk wilde ik Blakely helemaal niet in mijn eentje te lijf gaan. Ik wist niet hoe sterk hij was, en om eerlijk te zijn kende ik mijn eigen kracht ook niet. Het slimste was om Patch hem te laten overweldigen, want die had veel meer ervaring met dit soort tactieken.

‘En Marcie?’

‘Nadat je Blakely te pakken hebt genomen, rij ik met haar naar je huisje bij Sebago Lake. Ik heb de routebeschrijving. Maar ik maak wel een omweg, dan heb jij de tijd om Blakely te ondervragen en uit te schakelen voordat we daar aankomen. Dat is toch alles?’

‘Nog één ding,’ zei Patch. ‘Wees voorzichtig.’

‘Altijd,’ zei ik, en ik stapte uit de auto.

Ik liet mijn studentenkaart zien bij de kassa, kocht een kaartje en liep naar het kraampje terwijl ik goed oplette of ik Blakely ergens zag. Patch had me een nauwkeurige beschrijving van hem gegeven, maar zodra ik in het stadion tussen al die mensen stond, zag ik dat zowat de helft van de mannen voor Blakely kon doorgaan. Lang, gedistingeerd, grijs haar, pezig, met de intelligente maar een beetje nerdachtige uitstraling van een typische scheikundeprofessor. Ik vroeg me af of hij zich net zoals Patch had vermomd, want dat zou het alleen maar lastiger maken om hem er tussen al die mensen uit te pikken. Had hij houthakkerskleren aan? Het standaardtenue van het Razorbill-team? Zou hij zover gaan om zijn haar te verven? Als er geen andere aan knopingspunten waren, kon ik beginnen met de langste mannen.

Ik trof Marcie bij het kraampje, rillend in een roze spijkerbroek, een witte coltrui en bijpassende roze bodywarmer. Haar outfit deed me meteen aan iets denken.

‘Waar is je cheerleaderspakje? Moet je de jongens niet aanmoedigen?’

‘Dat heet een kostuum en geen pakje. Bovendien ben ik ermee opgehouden.’

‘Ben je uit het clubje gestapt?’

‘Uit het team.’

‘Wauw.’

‘Ik heb wel belangrijkere dingen aan mijn hoofd. Alles verbleekt een beetje naast het feit dat ik nu weet dat jij…’ ze keek gejaagd om zich heen, ‘Nephilim bent.’

Gek genoeg voelde ik opeens een eigenaardig soort verwantschap met Marcie. Maar dat gevoel verdween ook weer heel snel toen ik het lijstje naging van al die uiteenlopende manieren waarop Marcie me alleen al het afgelopen jaar het leven zuur had gemaakt. We mochten dan allebei Nephilim zijn, maar daar hield dan ook elke overeenkomst mee op. En het zou niet onverstandig zijn om dat goed voor ogen te houden.

‘Denk je dat je Blakely zou herkennen?’ vroeg ik met gedempte stem.

Ze wierp me een geërgerde blik toe. ‘Ik heb toch gezegd dat ik hem ken? Op dit moment heb je met mij de meeste kans om hem te vinden. Hou op met aan me te twijfelen.’

‘Als je hem ziet, laat het dan niet merken. Patch neemt Blakely te pakken en wij gaan achter hem aan naar zijn huisje. Daar kunnen we Blakely samen ondervragen.’ Alleen zou Blakely dan inmiddels buiten westen zijn en had Marcie niets meer aan hem. Maar dat was slechts een detail.

‘Ik dacht dat je het had uitgemaakt met Patch.’

‘Dat klopt,’ loog ik, en ik probeerde niet op de knoop in mijn maag te letten. ‘Maar ik vertrouw niemand anders om me te helpen Blakely onder handen te nemen. Ook al zijn Patch en ik niet meer samen, daarom kan ik hem nog wel om een gunst vragen.’ Zelfs als Marcie deze verklaring niet slikte, was er nog niet veel aan de hand. Patch zou straks de herinnering aan dit gesprekje uit haar geheugen wissen.

‘Ik wil Blakely ondervragen voordat Patch dat doet,’ zei Marcie. ‘Dat gaat niet. We hebben een plan en daar moeten we ons aan houden.’

Marcie haalde hooghartig haar schouders op. ‘Dat zullen we nog wel eens zien.’

Inwendig haalde ik diep adem, en ik moest moeite doen om niet met mijn tanden te knarsen. De hoogste tijd om Marcie te laten merken dat ze het hier niet voor het zeggen had. ‘Als je dit verpest, zal ik ervoor zorgen dat je daar ontiegelijke spijt van krijgt.’ Ik zei het zo dreigend mogelijk, maar besefte meteen dat ik nog flink moest oefenen op dreigementen. Misschien kon Dante me daarbij helpen. Nog beter zou zijn om Patch me de fijne kneep jes te laten bijbrengen.

‘Denk je echt dat Blakely informatie heeft over wie mijn vader heeft vermoord?’ vroeg Marcie. Ze keek me aan met een blik waaruit zowel berekening als scherpzinnigheid sprak.

Hoewel mijn hart oversloeg, wist ik mijn gezicht in de plooi te houden. ‘Daar komen we vanavond hopelijk achter.’

‘Wat gaan we nu doen?’ vroeg Marcie.

‘We lopen een beetje rond, zonder de aandacht te trekken.’

‘Je hebt het zeker over jezelf,’ zei Marcie, en ze snoof.

Oké, misschien had ze gelijk. Marcie zag er inderdaad geweldig uit. Ze was mooi en irritant zelfverzekerd. Aan alles kon je zien dat ze geld had, van haar zonnebankbruine kleurtje tot haar o zo natuurlijke, niet van echt te onderscheiden highlights en haar push-upbeha. Een en al perfectie. Toen we langs de tribunes liepen, keken alle ogen onze kant op – maar niet naar mij.

Denk aan Blakely, riep ik mezelf tot de orde. Je hebt wel wat anders aan je hoofd dan die energieverslindende jaloezie.

We liepen langs de tribunes, de kleedkamers en om het footballveld heen naar het gedeelte voor het publiek. Tot mijn ergernis zag ik boven aan de tribune rechercheur Basso in uniform staan, die met een harde, sceptische blik de lawaaiige menigte gadesloeg. Zijn blik dwaalde af naar mij en ik zag de twijfel op zijn gezicht toenemen. Terwijl ik terugdacht aan het vreemde gevoel dat hij me twee dagen geleden had bezorgd, greep ik Marcie bij haar elleboog en dwong haar met me mee te lopen. Ik kon Basso er niet van verdenken dat hij me achtervolgde – hij had duidelijk dienst – maar ik had geen zin om nog langer zijn onderzoekende blik op me gericht te voelen.

We bleven maar heen en weer lopen. De tribunes waren afgeladen, het was donker geworden en de wedstrijd was begonnen. Afgezien van de horde mannelijke bewonderaars van Marcie dacht ik niet dat we de aandacht trokken, hoewel we al meer dan een halfuur aan de wandel waren.

‘Dit is echt niet leuk meer,’ klaagde Marcie. ‘Ik ben bekaf van het lopen. Voor het geval het je niet is opgevallen, ik heb laarzen met sleehakken aan.’

Dat is niet mijn probleem, wilde ik gillen, maar ik zei: ‘Wil je Blakely vinden of niet?’

Ze pufte en het geluid raspte over mijn zenuwen. ‘Nog één rondje en dan ben ik er helemaal klaar mee.’

Opgeruimd staat netjes, dacht ik.

Op weg naar het leerlingengedeelte kroop er een griezelige tinteling over mijn huid. Automatisch draaide ik me om om te kijken waar dit gevoel vandaan kwam. Achter het hoge hek rond het stadion stonden een paar mannen met hun handen aan het gaas. Mannen die geen kaartje hadden gekocht, maar wel de wedstrijd wilden zien. Mannen die liever in de schaduw bleven dan hun gezicht laten zien in de schijnwerpers van het stadion. Mijn aandacht werd met name getrokken door een magere man. Hij stond een beetje in elkaar gedoken, maar toch kon ik zien dat hij lang was. Er kwam een vibratie van niet-menselijke energie van hem af, waardoor mijn zesde zintuig op hol sloeg.

Terwijl ik doorliep, zei ik tegen Marcie: ‘Kijk even naar het hek. Lijkt een van die mannen op Blakely?’

Het sierde Marcie dat ze alleen maar heel onopvallend vanuit haar ooghoeken keek. ‘Volgens mij wel. Daar in het midden, die vent met gebogen schouders. Dat zou hem kunnen zijn.’

Verdere bevestiging had ik niet nodig. We liepen door en ik haalde mijn telefoontje tevoorschijn en belde Patch.

‘We hebben hem gevonden,’ zei ik tegen hem. ‘Hij staat aan de noordkant van het stadion, buiten het hek. Hij heeft een spijkerbroek aan en een grijs Razorbill-sweatshirt. Er staan nog een paar andere mannen, maar ik denk niet dat ze bij hem horen. Ik voel maar één Nephil en dat is Blakely zelf.’

‘Ik ga ernaartoe,’ zei Patch.

‘We zien je later in het huisje.’

‘Rij langzaam. Ik heb Blakely een heleboel vragen te stellen…’

Maar ik luisterde al niet meer, want Marcie stond niet langer naast me.

‘O, nee hè,’ fluisterde ik, en ik voelde dat ik wit wegtrok. ‘Marcie! Ze rent naar Blakely toe. Ik hang op.’ Ik vloog achter Marcie aan.

Marcie was bijna bij het hek, en ik hoorde haar gillen: ‘Weet jij wie mijn vader heeft vermoord? Zeg me wat je weet!’

Na die vraag volgde er een hele serie vloeken. Blakely draaide zich meteen om en ging ervandoor.

Met indrukwekkende voortvarendheid klom Marcie tegen het hek omhoog; ze gleed weg en had moeite haar benen eroverheen te krijgen, maar eenmaal aan de andere kant rende ze achter Blakely aan door de onverlichte, overdekte passage die de school met het stadion verbond.

Een paar seconden later was ik ook bij het hek, en zonder snelheid te minderen sprong ik eroverheen. Ik kreeg nauwelijks de tijd om de geschokte blikken van de omstanders te registreren. Helaas had ik haast, anders had ik hun geheugen gewist. Ik vloog achter Blakely en Marcie aan, door het duister, en ik was blij dat mijn nachtzicht veel beter was dan toen ik nog menselijk was.

Ik voelde Blakely voor me lopen en Marcie ook, hoewel haar kracht een stuk zwakker was. Omdat haar beide ouders rasechte Nephilim waren, mocht ze nog van geluk spreken dat ze was verwekt, laat staan levend was geboren. Ze mocht dan wel volgens de regels Nephilim zijn, maar zelfs als mens was ik sterker dan zij.

Marcie! seinde ik naar haar door. Ga terug!

Plotseling verdween Blakely van mijn radar en kon ik hem nergens meer ontdekken. Ik bleef staan en speurde met mijn gedachten de donkere passage af om te proberen zijn spoor op te pikken. Was hij zo snel weggerend dat hij helemaal buiten mijn bereik was? Marcie! zei ik weer.

En toen zag ik haar. Ze stond aan het andere uiteinde van de passage en haar silhouet tekende zich af tegen het maanlicht. Ik liep naar haar toe en probeerde mijn woede te onderdrukken. Ze had alles verknald. We waren Blakely kwijt, en het ergste was nog dat hij nu wist dat we achter hem aan zaten. Ik kon me niet voorstellen dat hij na vanavond nog een keer een footballwedstrijd zou bijwonen. Waarschijnlijk zou hij zich voorgoed terugtrekken in zijn huidige schuilplaats. Onze kansen waren verkeken.

‘Wat was dat nou?’ vroeg ik kwaad terwijl ik op haar afliep. ‘Het was de bedoeling dat Patch achter Blakely aan ging…’ De laatste woorden kwamen schor en langzaam uit mijn mond. Ik slikte, keek Marcie aan, maar er was iets afschuwelijk mis met haar.

‘Is Patch hier?’ vroeg Marcie, maar het was niet haar stem. Het was een lage, mannelijke stem die lichtgeamuseerd klonk. ‘Dan ben ik toch niet zo voorzichtig geweest als ik had gedacht.’

‘Blakely?’ vroeg ik, en ik kreeg een droge mond. ‘Waar is Marcie?’

‘O, ze is hier, hoor. Ik heb bezit van haar lichaam genomen.’

‘Hoe dan?’ Maar het antwoord wist ik al: duivelskunstenarij. Dat was de enige verklaring. Plus het feit dat het Cheshvan was. De enige maand waarin het mogelijk was om bezit van iemands lichaam te nemen.

Achter ons klonken voetstappen, en zelfs in het donker zag ik de blik in Blakelys ogen verharden. Plotseling kwam hij op me af, hij bewoog zo snel dat ik niet de tijd kreeg om te reageren. Hij draaide me om en trok me tegen zich aan. Patch verscheen, maar hij hield zijn pas in toen hij zag dat ik tegen Marcie aangedrukt stond.

‘Wat is er aan de hand, engel?’ vroeg hij onzeker.

‘Hou je mond,’ siste Blakely in mijn oor.

De tranen glinsterden in mijn ogen. Blakely hield me met één hand vast en in de andere had hij een mes. Ik voelde het in mijn zij prikken, een paar centimeter boven mijn heup.

‘Geen woord,’ herhaalde Blakely, terwijl zijn adem door mijn haar streek.

Patch bleef staan en zijn gezicht drukte een en al verbazing uit. Hij wist dat er iets niet klopte, maar kon niet ontdekken wat. Hij wist dat ik sterker was dan Marcie en me kon losrukken als ik dat wilde.

‘Laat Nora gaan,’ zei Patch tegen Marcie. Hij klonk vermoeid.

‘Kom geen stap dichterbij,’ zei Blakely, alleen klonk zijn stem nu als die van Marcie. ‘Ik heb een mes, en als het nodig is zal ik dat gebruiken.’ Ter verduidelijking zwaaide Blakely met het mes.

Duivelskunstenarij, seinde Patch naar me door. Ik voel het overal om me heen.

Pas op. Blakely heeft Marcies lichaam overgenomen, probeerde ik hem duidelijk te maken, maar mijn gedachten werden tegengehouden. Op een of andere manier schermde Blakely ze af. Ik voelde ze terugkaatsen alsof ik tegen een muur stond te schreeuwen. Hij leek de duivelskunstenarij volkomen te beheersen en gebruikte die als een onstuitbaar en op alles toepasbaar wapen.

Vanuit mijn ooghoek zag ik Blakely het mes omhooghouden. Het lemmet gloeide met een etherisch blauwe glans. Voordat ik met mijn ogen kon knipperen, stootte hij het mes in mijn zij. Ik had het gevoel alsof ik in een razende oven werd geduwd.

Ik zakte in elkaar en wilde schreeuwen en krijsen van de pijn, maar verkeerde zo in shock dat er geen geluid over mijn lippen kwam. Ik kronkelde op de grond en wilde het mes er uittrekken, maar al mijn spieren waren verlamd door de onbeschrijflijke kwelling.

Plotseling zat Patch naast me. Hij stootte een hele serie vloeken uit met een stem die schril klonk van angst. Hij trok het mes eruit. Nu schreeuwde ik met korte uithalen die diep uit mijn binnenste kwamen. Ik hoorde Patch instructies schreeuwen, maar de woorden vielen uiteen en hadden geen betekenis vergeleken bij de pijn die alle hoeken van mijn lichaam folterde. Ik stond in brand en de vlammen sloegen me uit. De hitte was zo intens dat ik hulpeloos begon te schokken en te trillen.

Patch pakte me op. Vaag merkte ik dat hij met me door de passage rende. Het geluid van zijn voetstappen dat tegen de muur weerkaatste, was het laatste wat tot me doordrong.