Hoofdstuk 19

Ik ging bij Patch vandaan met de bedoeling rechtstreeks naar huis te rijden. De hele tijd vocht ik tegen het geknaag in mijn maag, dat zowel werd veroorzaakt door schuldgevoel als misselijkheid. Ik kon me niet herinneren dat ik me ooit in mijn leven zo had geschaamd.

Of zo naar iets had gehunkerd.

Mijn maag trok samen van de hongerkrampen. Ze waren zo heftig dat ik dubbelsloeg tegen het stuur. Het leek of ik spijkers had ingeslikt die nu over mijn ingewanden krasten. Ik kreeg het eigenaardige gevoel dat mijn organen verschrompelden, en de griezelige vraag kwam bij me op of het mogelijk was dat mijn lichaam bij gebrek aan voedsel zichzelf aan het verteren was.

Maar ik had geen behoefte aan voedsel.

Ik zette de auto aan de kant en belde Scott. ‘Ik heb Dantes adres nodig.’

‘Ben je nog nooit bij hem thuis geweest? Je bent toch zijn vriendinnetje?’

Ik ergerde me wild dat hij het gesprek rekte. Ik had Dantes adres nodig en mijn hoofd stond niet naar gebabbel. ‘Heb je dat, ja of nee?’

‘Ik zal je zijn adres wel sms’en. Is er iets met je? Je klinkt zo gespannen. Trouwens al een paar dagen.’

‘Niks aan de hand,’ zei ik, en ik hing op. Met het zweet op mijn bovenlip liet ik me onderuitzakken in mijn stoel. Ik greep het stuur vast om te proberen het verlangen te onderdrukken dat me bij de keel greep en me zo van streek maakte. Er ging maar één woord door mijn hoofd: duivelskunstenarij. Ik probeerde niet aan de verleiding toe te geven. Ik had vanmorgen nog duivelskunstenarij genomen. Een heel flesje. Ik kon dit verlangen wel aan. Ik bepaalde zelf wel wanneer en hoeveel duivelskunstenarij ik wilde.

Het zweet prikte op mijn rug en liep in straaltjes onder mijn shirt naar beneden. Mijn benen plakten warm en vochtig tegen de bekleding van de stoel. Ik zette de airco aan, ook al was het oktober.

Ik wilde de weg weer oprijden, maar hoorde luid getoeter en ging meteen op de rem staan. Een witte bestelwagen raasde langs en de chauffeur maakte een obsceen gebaar naar me door het raampje.

Hou je kop erbij, prentte ik mezelf in. Kijk uit je doppen.

Na een paar keer diep adem te hebben gehaald om mijn hoofd een beetje helder te maken, zette ik Dantes adres in mijn mobieltje. Ik keek op de plattegrond, lachte ironisch en maakte rechtsomkeert. Dante bleek nog geen tien kilometer van Patch’ huis te wonen.

Tien minuten later reed ik over een weg met aan weerszijden bomen waarvan de weelderige kruinen elkaar raakten, vervolgens ging ik een met keien geplaveide brug over en parkeerde de Volks wagen in een schilderachtig, bochtig en lommerrijk straatje. Er stonden vrijwel alleen witte, negentiende-eeuwse huizen met opzichtige ornamenten en steile puntdaken. Alle huizen waren even weelderig en protserig. Ik zag Dantes statige huis – Shore Drive 12 – vol met torentjes, spitsen en geveltjes. De deur was rood geverfd en er hing een koperen klopper aan. Ik sloeg de klopper over en drukte meteen op de bel, een paar keer achter elkaar. Als hij niet opschoot en opendeed…

Dante deed de deur op een kier en keek verbaasd. ‘Hoe heb je mijn huis gevonden?’

‘Via Scott.’

Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik vind het niet fijn als mensen onverwachts voor de deur staan. Veel bezoek wekt achterdocht. Ik heb nieuwsgierige buren.’

‘Het is belangrijk.’

Hij gebaarde met zijn kin naar de straat. ‘Die schroothoop waarin je rijdt is geen gezicht.’

Ik was niet in de stemming om hier met een gevatte belediging op te reageren. Als ik niet snel duivelskunstenarij binnenkreeg – maar een paar druppeltjes – sprong mijn hart nog zomaar uit mijn borst. Mijn polsslag was heel snel en ik had moeite met ademhalen. Het leek wel of ik een uur een steile heuvel op had gerend, zo buiten adem was ik.

‘Ik ben van gedachten veranderd,’ zei ik. ‘Ik wil duivelskunstenarij. Voor het geval ik tegenover een overmacht kom te staan,’ voegde ik er snel aan toe. Ik had geen idee of mijn argument wel geloofwaardig klonk. Er dansten rode vlekken voor mijn ogen. Ik wilde heel graag mijn voorhoofd afvegen, maar ik was bang dat ik dan de aandacht zou vestigen op het feit dat ik stond te zweten als een otter.

Dante keek me even aan met een uitdrukking op zijn gezicht die ik niet kon plaatsen en nam me toen mee naar binnen. Ik kwam in een hal en liet mijn blik over de schone witte muren en weelderige oosterse tapijten gaan. Er liep een gang naar de keuken. Links was een woonkamer en rechts een eetkamer die geschilderd was in dezelfde kleur rood als de vlekken voor mijn ogen. Voor zover ik het kon zien, waren alle meubels antiek. Aan het plafond hing een kristallen kroonluchter.

‘Wat mooi,’ wist ik uit te brengen, ondanks mijn razende polsslag en tintelende handen en voeten.

‘Dit was het huis van vrienden van mij. Ik heb het van ze geërfd. ‘Jammer dat ze overleden zijn.’

Hij liep de eetkamer binnen en schoof een groot schilderij van een hooiberg opzij. Er kwam een ouderwetse muurkluis tevoorschijn. Hij tikte de code in en deed het deurtje open.

‘Alsjeblieft. Dit is een nieuw prototype. Waanzinnig geconcentreerd, dus neem er niet te veel van,’ waarschuwde hij. ‘Twee flesjes. Als je nu begint met het in te nemen, is het genoeg voor een week.’

Ik knikte en probeerde te verbergen dat het water me in de mond liep toen ik de blauwglanzende flesjes aannam. ‘Ik moet je iets vertellen, Dante. Ik heb besloten om de Nephilim aan te voeren in de oorlog. Dus als je nog twee flesjes kunt missen, kan ik die goed gebruiken.’ Het klopte dat ik van plan was geweest om Dante te vertellen dat ik de strijd zou aangaan, maar het was niet mijn bedoeling geweest dit als excuus te gebruiken om nog meer duivelskunstenarij te krijgen. Het was achterbaks, maar mijn hunkering was te groot om iets meer dan een zweempje schuldgevoel te hebben.

‘Oorlog?’ herhaalde Dante verbluft. ‘Weet je dat zeker?’

‘Je kunt tegen de hooggeplaatste Nephilim zeggen dat ik aan een plan werk om het tegen de gevallen engelen op te nemen.’

‘Wat een… geweldig nieuws,’ zei Dante, nog steeds van zijn stuk gebracht terwijl hij me een extra flesje duivelskunstenarij in de handen drukte. ‘Waarom ben je van gedachten veranderd?’

‘Innerlijke overtuiging,’ zei ik, omdat ik dat wel goed vond klinken. ‘Ik ben niet alleen de leider van de Nephilim, ik ben er zélf een.’

Dante liet me uit, en het kostte me al mijn zelfbeheersing om rustig naar de Volkswagen te lopen. Ik nam zo snel mogelijk afscheid, reed de hoek om, parkeerde meteen de auto en draaide het dopje van het flesje. Net toen ik op het punt stond een slok te nemen, schrok ik van Patch’ beltoon, waardoor ik een beetje blauwe vloeistof over mijn schoot morste.

Het verdampte onmiddellijk en liet een soort rookpluimpje achter als dat van een uitgemaakte lucifer. Ik vloekte zacht, woedend dat ik een paar kostbare druppels had verspild.

‘Hallo?’ zei ik terwijl de rode vlekken voor mijn ogen dansten.

‘Ik vind het niet fijn om je in het huis van een andere man aan te treffen, engel.’

Vlug keek ik door de zijraampjes aan beide kanten van de auto. Ik schoof de flesjes met duivelskunstenarij onder mijn stoel. ‘Waar ben je?’

‘Drie auto’s achter je.’

Mijn blik schoot naar de achteruitkijkspiegel. Patch stapte van zijn motor af en kwam met het mobieltje tegen zijn oor naar me toelopen. Ik veegde snel met mijn shirt mijn gezicht af.

Ik draaide het raampje naar beneden. ‘Volg je me?’ vroeg ik.

‘Het tracking-apparaatje.’

Ik begon een bloedhekel aan dat ding te krijgen.

Patch leunde met zijn arm op het dak van mijn auto en boog zich naar me over. ‘Wie woont er op Shore Drive?’

‘Dat tracking-ding is behoorlijk nauwkeurig.’

‘Ik koop altijd alleen het beste.’

‘Dante woont op Shore Drive nummer 12.’ Het had geen zin om te liegen als hij zo te horen toch al een en ander wist.

‘Ik vind het niet fijn om je in het huis van een andere man aan te treffen, maar dat je in zíjn huis was, kan ik echt niet uitstaan.’ Hij zei het heel beheerst, maar ik merkte dat hij een verklaring wilde.

‘Ik moest hem nog laten weten dat de training morgenochtend gewoon kan doorgaan, en omdat ik toch in de buurt was, dacht ik dat ik net zo goed even bij hem langs kon gaan.’ De leugens rolden zonder enige moeite over mijn lippen. Ik wilde Patch zo snel mogelijk uit mijn buurt hebben want ik kon de smaak van de duivelskunstenarij al zo ongeveer proeven.

Teder duwde Patch mijn zonnebril iets hoger op mijn neus. Toen boog hij zich naar me toe en gaf me een kus. ‘Ik ben op weg om een paar aanwijzingen te onderzoeken die me naar Peppers afperser kunnen leiden. Kan ik nog iets voor je doen voordat ik wegga?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Als je behoefte hebt om te praten, ben ik er voor je, dat weet je,’ zei hij zacht.

‘Praten waarover?’ vroeg ik bijna verdedigend. Zou hij iets weten over de duivelskunstenarij? Nee, nee, dat bestond niet.

Hij keek me even indringend aan. ‘Over wat je maar wilt.’

Ik wachtte tot Patch weg was gereden en dronk toen gulzig de ene slok na de andere, tot ik genoeg had.