Hoofdstuk 28

Scott stuurde de Barracuda de stad door, en ik zat naast hem. De stereo stond zacht aan en liet Radiohead horen. Steeds als we door de lichtkegel van een lantaarnpaal reden, flitste zijn gezicht op, dat een harde uitdrukking had. Met beide handen omklemde hij het stuur.

‘Zenuwachtig?’ vroeg ik.

‘Je gaat me toch niet beledigen, Grey?’ Hij lachte erbij, maar niet erg ontspannen.

‘Zeg, hoe zit het nou tussen Vee en jou?’ vroeg ik, in een poging ons allebei af te leiden van wat komen ging. Het had geen zin daar te veel aan te denken, of ons voor te stellen dat het misschien slecht zou aflopen. Het waren Patch, Scott en ik tegen Dabria. Haar overmeesteren zou maar een paar tellen in beslag nemen.

‘Ga nou niet ineens zo meisjesachtig doen.’

‘Het is anders een heel gewone vraag.’

Scott zette de muziek harder. ‘Over met wie ik wel en niet zoen, laat ik me niet uit.’

‘Dus jullie hébben gezoend?’ Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘En wat zou ik nog meer moeten weten?’

Nu lachte hij toch bijna. ‘Je zit er helemaal naast.’ Toen we de bocht om gingen, konden we de begraafplaats zien liggen, en hij maakte een hoofdgebaar die kant op. ‘Waar wil je dat ik de auto parkeer?’

‘Hier. Dat laatste stukje lopen we wel.’

Scott knikte. ‘Bomen zat, verstoppen kan niet moeilijk zijn. Jij blijft op de parkeerplaats boven.’

‘Daar kan ik alles goed overzien. Patch staat bij het zuidelijke hek. We houden je in de gaten.’

‘Jij wel, ja.’

Ik ging niet in op de voortdurende rivaliteit tussen Patch en Scott. Patch was net zo dol op Scott als op een adder onder het gras, maar als Patch had gezegd dat hij zou komen, zou hij er zijn.

We stapten de Barracuda uit. Scott trok de capuchon van zijn hoodie over zijn hoofd om zijn gezicht verborgen te houden en liet zijn schouders hangen. ‘Hoe zie ik eruit?’

‘Als Peppers verloren tweelingbroer. Denk eraan, zodra de afperser het mausoleum in komt, moet je hem boeien met je zweep. Ik wacht tot je me roept.’

Scott gaf me een stomp tegen mijn schouder, waarschijnlijk om me succes te wensen, en jogde vervolgens naar het hek. Hij zwaaide zich er met gemak overheen en verdween toen in het duister.

Ik belde Patch. Na een paar keer overgaan kwam ik op de voicemail terecht. Ongeduldig sprak ik een bericht in: ‘Scott is naar binnen. Ik ga op mijn post staan. Bel zodra je dit hoort. Ik wil weten of jij ook op je plek staat.’

Ik verbrak de verbinding en huiverde in de gure herfstwind, die de inmiddels bladerloze takken met een hol geluid tegen elkaar zwiepte. Ik stak mijn handen onder mijn oksels om ze warm te houden. Ik had het gevoel dat er iets niet in orde was. Het was niets voor Patch om niet op te nemen, vooral niet omdat hij kon zien dat ik degene was die belde en we ons in een netelige situatie bevonden. Ik was te laat om Scott om advies te vragen, want die was al uit het zicht. Als ik achter hem aan ging, bestond de kans dat ik alles zou verprutsen. Dus ging ik maar naar het hoger gelegen parkeerterrein dat uitzicht over de begraafplaats bood.

Eenmaal op mijn post keek ik neer op de grillige rijen graf zerken die oprezen uit het gras, dat wel zwart leek. Stenen engelen met beschadigde vleugels leken net boven de grond te zweven. Er schoven steeds wolken voor de maan, en twee van de vijf lantaarns op het parkeerterrein werkten niet. In de diepte straalde het witte mausoleum een zwak, spookachtig licht uit.

Scott! riep ik met al mijn mentale energie. Toen ik als antwoord alleen het fluiten van de wind over de heuvels hoorde, nam ik aan dat hij buiten bereik was. Ik wist niet hoe ver ik gedachten kon sturen, maar dat maakte nu niet meer uit, Scott was blijkbaar te ver weg.

Om het parkeerterrein heen stond een stenen muurtje. Ik ging er gehurkt achter zitten, met mijn blik op het mausoleum gericht. Plotseling sprong een zwarte zwerfhond over het muurtje, waardoor ik bijna omviel van schrik. Hij had een smalle kop met een plukkerige vacht en keek me met woeste ogen aan. De hond liep een poosje heen en weer langs de muur, gromde vol territoriumdrift naar me en sprong toen weg. Gelukkig.

Ik kon scherper zien dan toen ik nog mens was, maar ik bevond me zo ver weg van het mausoleum dat ik niet zoveel details kon zien als ik zou willen. Zo te zien was de deur dicht, en dat was logisch, want die zou Scott achter zich hebben gesloten.

Met ingehouden adem wachtte ik op het moment dat Scott Dabria gebonden en hulpeloos naar buiten zou sleuren. De minuten gingen voorbij. Ik veranderde van houding om het bloed beter door mijn benen te laten stromen. Ik keek op mijn mobieltje. Geen gemiste oproepen. Er zat niets anders op dan ervan uitgaan dat Patch zich aan het plan hield en bij het zuidelijke hek patrouilleerde.

Ineens kwam er een verschrikkelijke gedachte bij me op. Stel dat Dabria Scotts vermomming doorzag? Stel dat ze hem ervan verdacht hulptroepen te hebben meegenomen? Mijn maag draaide zich om. Stel dat ze Pepper had gebeld om ergens anders af te spreken nadat Scott en ik al weg waren uit The Devil’s Handbag? In dat geval zou Pepper me hebben kunnen bellen, we hadden immers onze nummers uitgewisseld…

Dat soort zorgelijke gedachten spookten door mijn hoofd toen de zwarte hond opeens terugkwam en vanuit de schaduw van het muurtje dreigend naar me gromde. Hij legde zijn oren plat en kromde zijn rug alsof hij wilde aanvallen.

‘Weg, weg,’ fluisterde ik, en ik gebaarde met mijn hand.

Hij ontblootte zijn scherpe witte tanden en krabde woest over de aarde. Ik wilde net verder kruipen langs het muurtje, weg van de hond, toen…

Er van achteren een gloeiend koord over mijn keel werd getrokken, waardoor ik bijna geen adem meer kreeg. Ik klauwde aan het koord omdat het steeds strakker om mijn keel snoerde. Ik viel op mijn achterste en trapte wild met mijn benen. Uit mijn ooghoeken zag ik de griezelige blauwe gloed van het koord stralen. Het brandde in mijn huid alsof het in zuur was gedoopt. Op mijn vingers verschenen blaren van het klauwen, en dat maakte het uiterst pijnlijk om het koord aan te raken.

Degene die me aanviel, trok het koord nog strakker aan. Ik zag lichtflitsen voor mijn ogen. Ik was in de val gelopen.

Nog steeds sprong de zwarte hond blaffend rond, maar dat beeld vervaagde al snel. Ik was het bewustzijn aan het verliezen. Met mijn laatste restje energie concentreerde ik me op de hond en beval hem in gedachten: Bijten! Bijt mijn aanvaller!

Ik was te zwak om een poging te wagen de gedachten van mijn aanvaller te manipuleren, wetend dat hij me stuntelend in zijn geest zou voelen tasten. Nooit eerder had ik de gedachten van een dier geprobeerd te manipuleren, maar de hond was kleiner dan een Nephil of gevallen engel, en als het mogelijk was die te dwingen, zou het logisch moeten zijn dat een dier minder inspanning kostte…

Val aan! stuurde ik naar de hond terwijl ik mijn geest een donkere, soezerige tunnel in voelde glijden.

Tot mijn verbazing en ongeloof stormde de hond naar voren en zette zijn tanden in het been van mijn aanvaller. Ik hoorde de tanden knarsend tegen bot aan komen, en een man stevig vloeken. Vol ontzetting drong het tot me door dat de stem vertrouwd klonk. Ik kende die stem, ik vertrouwde de eigenaar ervan.

Aangespoord door woede en gevoelens van verraad ging ik tot actie over. Door de hondenbeet verloor mijn aanvaller zijn greep op het koord. Ik kreeg mijn handen eromheen en zonder op de brandende pijn te letten, rukte ik het van mijn keel en smeet het weg. Als een slang kronkelde het koord over het grind en ik wist onmiddellijk wat het was.

Het was Scotts zweep.