Hoofdstuk 3

Toen Vee me na het hardlopen voor de deur afzette, had ik twee gemiste gesprekken op mijn mobieltje. Het eerste was van Marcie Millar, mijn aartsvijandin en door het lot beschikte halfzus, met wie ik weliswaar een bloedband had, maar verder helemaal niets. De afgelopen zeventien jaar wist ik niet dat het meisje dat op de basisschool mijn chocolademelk jatte en op de middelbare school inlegkruisjes op mijn kluisje plakte, gedeeltelijk hetzelfde DNA had als ik. Marcie was als eerste achter de waarheid gekomen, en had die in mijn gezicht geslingerd. We hadden een stilzwijgende afspraak dat we in het openbaar niet over onze familieband praatten. Verder had deze wetenschap niets tussen ons veranderd. Marcie was nog hetzelfde verwende leeghoofd met anorexia, en ik was nog steeds voortdurend op mijn hoede voor de volgende vernedering die ze voor me in petto had.

Marcie had geen bericht achtergelaten, en ik had geen idee wat ze van me zou willen, dus ging ik naar het volgende gemiste gesprek. Een onbekend nummer. Op de voicemail hoorde ik alleen de langzame ademhaling van een man, maar er werd niets gezegd. Het zou Dante of Patch kunnen zijn. Maar misschien ook Pepper Friberg. Mijn nummer was niet geheim en als Pepper over een beetje onderzoekende geest beschikte, had hij er zo achter kunnen komen. Geen geruststellende gedachte.

Ik haalde mijn spaarvarken onder mijn bed vandaan, verwijder de de rubberen plug en schudde er vijfenzeventig dollar uit. Dante zou me de volgende ochtend om vijf uur komen ophalen om te gaan sprinten en gewichtheffen, en na een afkeurende blik op mijn gympen te hebben geworpen, had hij gezegd: ‘Als we gaan trainen, houden die het nog geen dag uit.’ Dus moest ik al mijn zakgeld aanspreken om sportschoenen te kopen.

Volgens mij was de oorlogsdreiging niet zo ernstig als Dante dacht, vooral niet nu Patch en ik in het geheim plannen hadden gemaakt om de Nephilim van deze tot mislukken gedoemde opstand te weerhouden, maar zijn opmerkingen over mijn lengte, snelheid en lenigheid hadden bij mij een gevoelige snaar geraakt. Ik was inderdaad kleiner dan de meeste Nephilim omdat ik in een menselijk lichaam was geboren en zij niet. Ik had een normaal gewicht en gemiddelde spierkracht, alles even doorsnee. Er waren een bloedtransfusie en het zweren van een Overgangseed voor nodig geweest om me tot een Nephil te transformeren. Theoretisch gezien was ik een van hen, maar niet in de praktijk. Ik wilde niet dat dat verschil als een soort schietschijf op mijn rug zichtbaar zou zijn, maar een stemmetje in mijn hoofd fluisterde dat dit best eens het geval zou kunnen zijn.

Ik moest er alles aan doen om zo sterk mogelijk te worden.

Ik had aan Dante moeten vragen waarom we zo vroeg moesten beginnen, maar ik vermoedde dat ik het antwoord wel wist. Zelfs de snelste mensen ter wereld zouden vergeleken met een rennende Nephil de indruk maken alsof ze slenterden. Nephilim die in topconditie verkeerden, konden een snelheid bereiken van meer dan tachtig kilometer per uur. Als Dante en ik werden gesnapt wanneer we met deze snelheid over de atletiekbaan van school denderden, zou dat een hoop ongewenste aandacht trekken. Maar in de vroege uurtjes van de ochtend lagen de meeste mensen nog te slapen, en kregen Dante en ik de kans om ons ongehinderd met onze work-out bezig te houden.

Ik stopte het geld in mijn zak en liep naar beneden. ‘Ik ben over een paar uurtjes terug!’ riep ik naar mijn moeder.

‘Om zes uur staat het eten op tafel, zorg dat je niet te laat bent,’ riep ze terug uit de keuken.

Een kwartier later liep ik door de deur van Pete’s Locker Room, op weg naar de schoenenafdeling. Ik paste een aantal sportschoenen en liet mijn keus vallen op een paar uit het rek met opruiming. Dante mocht dan de beschikking hebben over mijn maandagochtend – we hadden vrij van school omdat alle leraren een bijscholingscursus hadden – ik ging niet ook nog eens al mijn zakgeld voor hem uitgeven.

Ik rekende de schoenen af en keek op mijn mobieltje hoe laat het was. Het was nog niet eens vier uur. Uit voorzorg hadden Patch en ik afgesproken om elkaar zo min mogelijk in het openbaar te bellen, maar toen ik weer buiten stond en even snel om me heen keek, zag ik niemand. Uit mijn tas haalde ik het ontraceerbare telefoontje dat ik van Patch had gekregen en tikte zijn nummer in.

‘Ik heb een paar uur vrij,’ zei ik tegen hem terwijl ik naar mijn auto liep die een paar straten verder stond geparkeerd. ‘In het Lookout Hill Park staat een schuur, vlak bij de carrousel. Ik kan daar over een kwartiertje zijn.’

‘Je verlangt vast heel erg naar me.’ Ik hoorde de glimlach in zijn stem.

‘Ik heb een endorfinestoot nodig.’

‘En krijg je die als je met mij vrijt in een verlaten schuur?’

‘Nee, dan raak ik misschien wel in een endorfinecoma, maar ik wil graag de theorie testen. Ik kom net uit Pete’s Locker Room en als de stoplichten meezitten, kan ik over tien minuten…’

Ik kreeg niet de kans mijn zin af te maken. Iemand trok een zak over mijn hoofd en ik werd vanachter in een houdgreep genomen. Van schrik liet ik mijn mobieltje vallen. Ik begon te gillen en probeerde mijn armen los te wringen, maar de handen die me vooruitduwden waren te sterk. Ik hoorde een grote auto komen aanrijden die met piepende remmen naast me stopte.

Er ging een deur open en ik werd naar binnen gegooid.

Binnen hing een zweetlucht die werd verdoezeld door een luchtverfrisser met citroengeur. De verwarming stond heel hoog en het zweet brak me uit. Misschien was dat wel de bedoeling.

‘Wat is dit? Wat wil je van me?’ vroeg ik kwaad. Het drong niet helemaal tot me door wat er aan de hand was, en daarom was ik eerder spinnijdig dan bang. Ik kreeg geen antwoord, maar hoorde de regelmatige ademhaling van twee personen vlak naast me. Dat waren er dus twee, plus de chauffeur. Drie tegen een.

Mijn armen waren achter mijn rug vastgebonden met iets wat als een touw voelde. Mijn enkels waren vastgebonden met eenzelfde soort dik touw. Ik lag op mijn buik, met de zak nog over mijn hoofd en mijn neus tegen de vloer van het bestelbusje. Toen ik probeerde op mijn zij te rollen, voelde het alsof mijn arm uit de kom zou schieten. Ik schreeuwde van woede en kreeg een schop tegen mijn dijbeen.

‘Liggen blijven,’ snauwde een man.

We waren een hele tijd onderweg, drie kwartier, schatte ik. Mijn gedachten vlogen te veel kanten op om het precies te kunnen bijhouden. Zou ik kunnen ontsnappen? Wegrennen? Nee. Ze te slim af zijn? Misschien. Maar Patch was er nog. Hij wist dat ik was ontvoerd. Hij zou mijn mobieltje kunnen opsporen, want dat lag nog op straat voor Pete’s Locker Room. Maar dan?

In het begin stopte het busje regelmatig voor stoplichten, maar na enige tijd hielden die op. De bestelbus reed omhoog en slingerde heen en weer op een bochtige weg, waaruit ik kon opmaken dat we in het afgelegen heuvelgebied ver buiten de stad waren. Ik voelde zweet langs mijn lijf stromen en door de paniek kon ik alleen maar oppervlakkig ademhalen.

Onder de banden knarste grind en de auto reed langzaam maar zeker naar boven, tot op een gegeven moment de motor werd afgezet. Mijn voeten werden losgemaakt, ik werd naar buiten gesleept, door een deur gesleurd en toen werd de zak van mijn hoofd getrokken.

Ik had gelijk. Ze waren met z’n drieën. Twee mannen en een vrouw. Ze hadden me naar een blokhut gebracht en ketenden me nu met mijn armen aan een houten paal vast die vanaf de grond naar het plafond liep. Er brandde geen licht, maar dat kwam waarschijnlijk omdat de elektriciteit was afgesloten. De weinige meubels die er stonden waren met lakens afgedekt. Binnen was het maar een paar graden warmer dan buiten, waaruit ik opmaakte dat de kachel niet brandde. De eigenaar had de hut voor de winter afgesloten.

‘Doe geen moeite om te schreeuwen,’ zei de dikste man tegen me. ‘Er is in geen kilometers omtrek een levende ziel te bekennen.’ Zijn gezicht ging schuil achter een cowboyhoed en een zonnebril; een overbodige voorzorgsmaatregel, want ik wist zeker dat ik hem nog nooit had gezien. Mijn krachtiger geworden zesde zintuig vertelde me dat ze alle drie Nephilim waren. Maar ik had geen flauw idee wat ze van me wilden.

Ik trok aan de ketens, maar die produceerden alleen maar een knarsend geluid, verder kwam er geen beweging in.

‘Als je een echte Nephil was, kon je zonder moeite die ketens verbreken,’ snauwde de Nephil met de cowboyhoed. Hij voerde blijkbaar het woord voor de andere twee, die zich op een afstand hielden en de communicatie beperkten tot blikken vol walging in mijn richting.

‘Wat willen jullie?’ reageerde ik kil.

De mond van Cowboyhoed vertrok tot een minachtende grijns. ‘Ik wil weten hoe een prinsesje zoals jij denkt dat ze een revolutie van de Nephilim kan voorkomen.’

Ik bleef in die ogen vol haat kijken en wilde dat ik hem de waar heid in zijn gezicht kon slingeren. Er kwam helemaal geen revolutie. Zodra Cheshvan begon, over nog geen twee dagen, zouden hij en zijn maten gewoon door gevallen engelen worden bezeten. Hank Millar had het gemakkelijk gehad; hij had hun hoofden volgestopt met gedachten aan rebellie en vrijheid. Maar nu moest ik dat wonder ten uitvoer brengen.

En dat ging ik niet doen.

‘Ik heb een beetje rondgevraagd,’ zei Cowboyhoed, die voor me ging staan, ‘en ben erachter gekomen dat je met Patch Cipriano gaat, een gevallen engel. Hoe bevalt die relatie?’

Ik slikte zo onopvallend mogelijk. ‘Ik weet niet wie je hebt gesproken.’ Ik wist welk gevaar ik liep als mijn relatie met Patch werd ontdekt. Ook al was ik nog zo voorzichtig geweest, het was blijkbaar niet voorzichtig genoeg. ‘Maar ik heb het uitgemaakt met Patch,’ loog ik. ‘Als we al iets hadden, dan is dat nu voorbij. Ik weet waar mijn loyaliteit ligt. Zodra ik Nephil werd…’

Hij hield zijn gezicht vlak voor het mijne. ‘Je bent geen Nephil!’ Uit zijn blik sprak alleen maar minachting. ‘Moet je nou kijken, je bent een kneus. Ik zie hier alleen maar een mens voor me. Een zwak, snotterend, klein meisje.’

‘Je bent kwaad omdat ik lichamelijk niet zo sterk ben als jullie,’ zei ik rustig.

‘Wie heeft het over je kracht? Je hebt geen trots, geen spoortje loyaliteit. Ik respecteerde de Zwarte Hand als leider, omdat hij respect verdiende. Hij had visie. Hij ondernam actie. Hij mag je dan tot zijn opvolger hebben benoemd, maar voor mij betekent dat niets. Wil je mijn respect?’ Hij knipte dreigend met zijn vingers voor mijn gezicht. ‘Zorg dan dat je dat verdient, prinses.’

Zijn respect verdienen? Door net zoals Hank te worden? Hank was een bedrieger en een leugenaar. Hij had zijn volk met gevlei en geslijm het onmogelijke beloofd. Hij had mijn moeder gebruikt en bedrogen en mij als pion ingezet. Hoe meer ik nadacht over waarmee hij me had opgezadeld, waardoor ik gedwongen was zijn krankzinnige droombeeld te verwezenlijken, hoe razender ik werd.

Ik keek Cowboyhoed ijzig in de ogen… en trapte toen met alle kracht die ik in me had met mijn voet tegen zijn borst. Hij vloog naar achteren, smakte tegen de muur en zakte op de grond.

De andere twee schoten naar voren, maar mijn woede had een vuur in mijn binnenste ontketend en een ongekende kracht nam bezit van me. Uit alle macht trok ik aan de ketens en hoorde de schakels knappen. Ze vielen op de grond en ik haalde uit met mijn vuisten. De dichtstbijzijnde Nephil gaf ik een stoot in zijn ribben en de vrouw een schop tegen haar bovenbeen. Met verbazing voelde ik de enorme spiermassa waar mijn voet tegenaan kwam. Ik had nog nooit van mijn leven zo’n sterke en onverzettelijke vrouw meegemaakt.

Dante had gelijk: ik wist niet hoe ik moest vechten. Toen het tot me doordrong dat ik had moeten doorgaan met mijn aanval terwijl ze op de grond lagen, was het te laat. Maar ik was zo verbluft door wat ik had gedaan dat ik alleen maar op mijn hurken een verdedigende houding aannam en afwachtte hoe ze zouden reageren.

Cowboyhoed greep me vast en smakte me zo hard tegen de paal dat alle lucht uit mijn longen werd geperst. Ik sloeg dubbel en kreeg geen adem meer.

‘Ik ben nog niet klaar met je, prinses. Dit was alleen maar een waarschuwing. Als ik erachter kom dat je nog steeds met gevallen engelen omgaat, ziet het er niet best voor je uit.’ Hij gaf me een klapje op mijn wang. ‘Denk ondertussen maar eens na over je loyaliteit. De volgende keer dat we elkaar tegenkomen, hoop ik voor jou dat die ergens anders is komen te liggen.’

Met een hoofdgebaar gaf hij zijn makkers te kennen dat ze weggingen, en ze liepen de deur uit.

Ik hapte naar adem en nadat ik weer een beetje was hersteld, strompelde ik naar de deur. Ze waren al verdwenen. Er hing een stofwolk in de lucht en het begon te schemeren. Hier en daar fonkelden sterren, als piepkleine glasscherfjes.