65
Amaryl kwam een paar minuten voor veertienhonderd aan. Hij keek behoedzaam om zich heen. Zijn haar en dikke snor waren keurig gekamd, zijn snor krulde bij de puntjes omhoog. Zijn T-shirt was oogverblindend wit. Hij droeg inderdaad een geur bij zich, maar het was een fruitig geurtje, zonder enige twijfel veroorzaakt door een iets te enthousiast gebruik van eau de toilette. Hij droeg een zak bij zich.
Seldon, die buiten op hem had staan wachten, pakte hem bij de ene elleboog en Dors bij de andere. Samen trokken ze hem snel de lift in. Op de juiste verdieping aangekomen, liepen ze door de woning van de Tisalvers naar de kamer van Seldon.
Op zachte, samenzweerderige toon zei Amaryl: 'Niemand thuis, zeker.'
'Iedereen is bezig,' zei Seldon neutraal. Hij wees naar de enige zitplaats in de kamer, een kussen op de vloer.
'Nee,' zei Amaryl, 'dat heb ik niet nodig. Een van jullie tweeën kan er gaan zitten.' Hij hurkte neer in één vloeiende beweging.
Dors imiteerde zijn gratie en ging op de rand van de matras zitten die daar voor Seldon op de grond was neergelegd. Seldon zelf liet zich nogal onhandig vallen. Hij moest beide handen gebruiken en slaagde er niet in een voor zijn benen makkelijke houding aan te nemen.
'Welnu, jongeman,' zei Seldon, 'waarom wilt u met me praten?'
'Omdat u mathematicus bent. U bent de eerste mathematicus die ik ooit gezien heb... van dichtbij... zodat ik hem kon aanraken.'
'Mathematici voelen net als andere mensen.'
'Voor mij niet, dr.... dr.... Seldon?'
'Zo heet ik.'
Amaryl keek verheugd. 'Eindelijk weet ik het weer... Ziet u, ik wil ook mathematicus worden.'
'Uitstekend. Wat let u?'
Amaryl fronste opeens zijn voorhoofd. 'Neemt u me in de maling?'
'Ik neem aan dat er iets is dat u tegenhoudt. Nee, ik neem u niet in de maling.'
'Wat mij tegenhoudt is dat ik een Dahliet ben, een hittepoeler nog wel. Ik heb niet het geld voor een opleiding en ik kan er de kredieten ook niet voor krijgen. Een echte opleiding, bedoel ik. Het enige dat ze mij geleerd hebben, is lezen en rekenen en een computer gebruiken en toen wist ik voldoende om hittepoeler te worden. Maar ik wilde meer. Dus ben ik op eigen houtje doorgegaan met studeren.'
'In bepaalde opzichten is dat de beste manier om te studeren. Hoe heb je het aangepakt?'
'Ik kende een bibliothecaresse. Zij wilde me helpen. Ze was heel aardig en ze heeft me geleerd hoe ik de computers moest gebruiken om mij in de mathematica te kunnen verdiepen. En ze heeft een softwaresysteem opgezet dat mij met andere bibliotheken verbond. Ik ging er op mijn vrije dagen heen en in de ochtenduren. Soms sloot ze me op in haar eigen kamer zodat ik niet gestoord zou worden door andere mensen, of liet ze me binnen als de bibliotheek gesloten was.
Ze wist zelf niets van mathematica af, maar ze hielp me zoveel mogelijk. Ze was al wat ouder, een weduwe. Misschien beschouwde ze me als haar eigen zoon of zoiets. Ze had zelf geen kinderen.'
(Misschien, schoot het door Seldons hoofd, kwam er ook nog een ander soort gevoelens bij kijken, maar hij zette die gedachte uit zijn hoofd. Dat waren zijn zaken niet.)
'Ik vond de getaltheorie leuk,' zei Amaryl. 'Ik heb een paar dingen uitgewerkt die ik van de computer geleerd heb en van de boekfilms die de computer gebruikte om mij mathematica te leren. Ik heb een paar nieuwe dingen uitgepuzzeld die niet in de boekfilms stonden.'
Seldon trok zijn wenkbrauwen op. 'Dat is interessant. Zoals?'
'Ik heb een paar dingen meegenomen. Ik heb ze nooit aan iemand laten zien. De mensen in mijn omgeving...' Hij haalde zijn schouders op. 'Ze lachten me uit of raakten geïrriteerd. Een keer heb ik geprobeerd het te vertellen aan een meisje dat ik kende, maar ze zei dat ik een engerd was en wilde niet meer met me omgaan. Is het goed als ik ze aan u laat zien?'
'Meer dan dat. Geloof me.'
Seldon stak zijn hand uit. Amaryl aarzelde even maar overhandigde hem toen de zak die hij bij zich had.
Lange tijd zat Seldon verdiept in de papieren van Amaryl. Het werk was uiterst naïef, maar Seldon stond zichzelf nog niet het spoor van een glimlach toe. Hij volgde de betogen en redeneringen, waarvan er natuurlijk niet één nieuw was - in de verste verte niet - of ook maar van enig belang.
Maar dat deed er niet toe.
Seldon keek op. 'Heeft u dit allemaal alleen bedacht?'
Amaryl keek angstig naar Seldon en knikte.
Seldon haalde er een paar vellen uit. 'Hoe bent u hierop gekomen?' Zijn vinger volgde een reeks mathematische uiteenzettingen.
Amaryl keek ernaar, fronste zijn voorhoofd en dacht na. Toen legde hij uit hoe hij die passage uitgewerkt had.
Seldon luisterde en zei: 'Heeft u ooit een boek van Anat Bigell gelezen?'
'Over getaltheorie?'
'De titel was Mathematische Deductie. Het ging niet speciaal over getaltheorie.'
Amaryl schudde zijn hoofd. 'Ik heb nog nooit van hem gehoord. Het spijt me.'
'Hij heeft deze stelling van jou driehonderd jaar geleden uitgewerkt.'
Amaryl keek verslagen. 'Dat wist ik niet.'
'Ik geloof u. U heeft het trouwens slimmer aangepakt dan Bigell. Het is niet rigoureus, maar...'
'Hoe bedoelt u, "rigoureus"?'
'Dat doet er niet toe.' Seldon legde de papieren weer tussen de stapel, deed ze terug in de tas en zei: 'Maak hier een paar kopieën van. Laat één kopie door een officiële computer dateren en laat die door de computer verzegelen. Mijn vriendin hier, meesteres Venabili, kan u zonder collegegeld de Universiteit van Streeling binnenloodsen. Daar zijn wel beurzen voor. U zult bij het begin moeten beginnen en cursussen op andere gebieden volgen, maar...'
Amaryl was inmiddels weer op adem gekomen. 'De Universiteit van Streeling? Die laten mij niet toe.'
'Waarom niet? Dors, dat kun jij toch regelen, of niet?'
'Dat lijkt me geen probleem.'
'Nee, dat kunt u niet,' zei Amaryl vol vuur. 'Ze zullen me niet toelaten. Ik kom uit Dahl.'
'En?'
'Ze nemen geen mensen uit Dahl aan.'
Seldon keek naar Dors. 'Waar heeft hij het over?'
Dors schudde haar hoofd. 'Ik zou het niet weten.'
'U bent een Buitenwerelder, meesteres,' zei Amaryl. 'Hoe lang bent u aan de Universiteit van Streeling geweest?'
'Iets meer dan twee jaar, meester Amaryl.'
'Heeft u er ooit Dahlieten gezien... kort van stuk, zwart krullend haar, grote snor?'
'Er zijn zoveel verschillende studenten.'
'Maar geen Dahlieten. Let er de volgende keer maar eens op.'
'Maar waarom?' vroeg Seldon.
'Ze moeten ons niet. We zien er anders uit. Ze houden niet van onze snorren.'
'Die snor kunt u afsche...' Amaryl keek hem opeens zo kwaad aan dat Seldon zijn mond maar hield.
'Nooit. Waarom zou ik? Mijn snor is mijn mannelijkheid.'
'U scheert uw baard ook af. Dat is ook uw mannelijkheid.'
'Bij mijn volk is het de snor.'
Seldon keek weer naar Dors en mompelde: 'Kale hoofden, snorren... waanzin.'
'Wat?' zei Amaryl kwaad.
'Niets. Wat vinden ze nog meer niet goed aan Dahlieten?'
'Ze verzinnen van alles. Ze zeggen dat we stinken. Ze zeggen dat we smerig zijn. Ze zeggen dat we stelen. Ze zeggen dat we gewelddadig zijn. Ze zeggen dat we dom zijn.'
'Waarom zeggen ze dat allemaal?'
'Omdat het makkelijk is en ze denken dan dat ze zelf beter zijn. Zeker, als we in de hittepoelen werken worden we smerig en daar ruiken we ook naar. Als we arm zijn en eronder worden gehouden, gaan er wel eens een paar stelen of worden gewelddadig. Maar zo zijn we heus niet allemaal. Wat te denken van die lange geelharigen in de Imperiale Sector die denken dat de hele Galaxis van hen is... nee, de Galaxis is van hen. Worden die nooit gewelddadig? Stelen die nooit? Als ze mijn baantje hadden, zouden ze net zo ruiken als ik. Als ze moesten leven zoals ik zouden ze ook smerig worden.'
'Wie ontkent dat er allerlei soorten mensen in allerlei soorten plaatsen wonen?' vroeg Seldon.
'Er wordt niet over gepraat! Iedereen gelooft het gewoon. Meester Seldon, ik moet van Trantor weg zien te komen. Ik heb hier geen schijn van kans, geen enkele manier om aan kredieten te komen, om een opleiding te volgen, om ooit mathematicus te worden. Ik zal hier nooit iets anders kunnen worden dan wat zij zeggen dat ik ben... een waardeloze nul.' Dit laatste zei hij vol frustratie, vol wanhoop.
Seldon probeerde redelijk te zijn. 'De man van wie ik deze kamer huur komt ook uit Dahl. Hij heeft schoon werk. Hij heeft een opleiding genoten.'
'Oh zeker,' zei Amaryl heftig. 'Er zijn er een paar. Ze laten een paar hun gang gaan zodat ze kunnen zeggen dat het mogelijk is. En die enkelingen kunnen prettig leven zolang ze in Dahl blijven. Laat ze de grens maar eens overgaan, dan kunnen ze zien hoe de zaken ervoor staan. En hier voelen ze zich prettig door ons als oud vuil te behandelen. Zo voelen ze zich ook geelharigen. Wat zei die aardige man van wie u deze kamer huurt, toen u zei dat een hittepoeler langs zou komen? Hoe zei hij dat ik eruit zou zien? Ze zijn weg... zouden voor geen goud met mij in één ruimte willen zitten.'
Seldon bevochtigde zijn lippen. 'Ik zal u niet vergeten. Ik zal erop toezien dat u Trantor kunt verlaten en naar mijn eigen Universiteit op Helicon kunt gaan... als ik daar zelf weer teruggekeerd ben.'
'Belooft u dat? Op uw erewoord? Ook al ben ik een Dahliet?'
'Dat u een Dahliet bent is voor mij niet belangrijk. Maar ik begrijp nog steeds niet helemaal wat u mij vertelt. Ik kan me niet voorstellen dat er zulke onredelijke gevoelens gekoesterd worden jegens onschuldige mensen.'
'Dat komt omdat er voor u nog nooit enige aanleiding geweest is om u met dergelijke dingen bezig te houden,' zei Amaryl bitter. 'Het kan allemaal vlak voor uw neus gebeuren en u ziet er niks van omdat het ú niet aangaat.'
'Meester Amaryl,' zei Dors. 'Dr. Seldon is een mathematicus, net als u, en soms loopt hij met zijn hoofd in de wolken. Dat moet u begrijpen. Maar ik ben geschiedkundige. Ik weet dat het niet ongebruikelijk is dat de ene groep mensen op de andere neerkijkt. Er zijn eigenaardige en bijna rituele haatgevoelens die op geen enkele rationele manier verklaard, laat staan gerechtvaardigd kunnen worden, en die een duidelijke invloed hebben op de geschiedenis. Dat is jammer.'
'Zeggen dat iets "jammer" is, is makkelijk,' zei Amaryl. 'U zegt dat u het afkeurt, zodat u aardig gevonden wordt, en dan gaat u weer over tot de orde van de dag en kunt u de zaken weer op hun beloop laten. Het is veel erger dan "jammer". Het druist in tegen elke fatsoensregel, tegen alles wat natuurlijk is. We zijn allemaal hetzelfde, geelharigen en zwartharigen, lang en kort, Oosterlingen, Westerlingen, Zuiderlingen en Buitenwerelders. We stammen toch allemaal, u en ik en zelfs de Keizer, af van de mensen van Aarde, of niet?'
'Stammen af van wie?' vroeg Seldon. Hij keek met grote ogen naar Dors.
'Van de mensen van Aarde!' riep Amaryl. 'De ene planeet waar het menselijk leven begonnen is.'
'Eén planeet? Slechts één planeet?'
'De enige planeet. Zeker. Aarde.'
'Als u Aarde zegt, dan bedoelt u toch Aurora, of niet?'
'Aurora? Wat is dat? Ik bedoel Aarde. Heeft u nog nooit van Aarde gehoord?'
'Nee,' zei Seldon. 'Eerlijk gezegd niet.'
'Het is een mythische wereld,' begon Dors, 'die...'
'Niks mythisch. Het was een echte planeet.'
Seldon slaakte een diepe zucht. 'Dit heb ik allemaal al een keer gehoord. Maar goed, nog maar een keer dan. Is er een Dahlitisch boek dat over Aarde gaat?'
'Wat?'
'Software dan?'
'Ik weet niet waar u het over heeft.'
'Jongeman, waar heeft u over Aarde gehoord?'
'Mijn vader heeft het me verteld. Iedereen weet ervan.'
'Is er iemand die er iets meer vanaf weet? Heeft u erover geleerd op school?'
'Daar hebben ze er nooit een woord over gezegd.'
'Hoe weten de mensen er dan van?'
Amaryl haalde zijn schouders op. Het was duidelijk dat hij vond dat Seldon zich druk maakte om niets. 'Iedereen weet er gewoon van. Als u er verhalen over wilt horen moet u bij Moeder Rittah zijn. Ik heb nog niet gehoord dat ze overleden is.'
'Uw moeder? Zou u dat niet weten...?'
'Ze is niet mijn moeder. Zo noemen ze haar gewoon. Moeder Rittah. Ze is een oude vrouw. Ze woont in Billibotton. Vroeger tenminste.'
'Waar ligt dat?'
'Die kant op,' zei Amaryl met een vaag handgebaar.
'Hoe kom ik daar?'
'Daar komen? U heeft daar niets te zoeken. U zou nooit meer terugkomen.'
'Waarom niet?'
'Geloof me. U heeft daar niets te zoeken.'
'Maar ik zou Moeder Rittah graag willen ontmoeten.'
Amaryl schudde zijn hoofd. 'Kunt u met een mes omgaan?'
'Waarvoor? Wat voor mes?'
'Een snijmes. Zoals dit.' Amaryl tastte naar de riem die de broek om zijn middel samenbond. Hij klapte een stuk riem open en het glimmende lemmet van een mes kwam tevoorschijn, dun, blikkerend en dodelijk.
Dors greep hem onmiddellijk hardhandig bij zijn pols.
Amaryl lachte. 'Ik was niet van plan het te gebruiken. Ik liet het alleen maar zien.' Hij stopte het mes weer weg. 'U heeft er een nodig om uzelf te verdedigen en als u er geen heeft of u heeft er een maar u kunt er niet mee omgaan, zult u Billibotton niet levend uitkomen. Maar goed' - hij werd opeens ernstig - 'meent u het nu, meester Seldon, dat u zult proberen mij naar Helicon te krijgen?'
'Ik meen het oprecht. Ik beloof het u. Schrijf uw naam op en waar ik u kan bereiken per hypercomputer. Ik neem aan dat u een code hebt.'
'Mijn ploeg in de hittepoelen heeft een code. Is dat ook goed?'
'Ja.'
'Goed dan,' zei Amaryl. Hij richtte een ernstige blik op Seldon. 'Dat betekent dat mijn hele toekomst van u afhangt, meester Seldon, dus gaat u alstublieft niet naar Billibotton. Ik kan het mij nu niet veroorloven u te verliezen.' Hij keek Dors smekend aan en zei zacht: 'Meesteres Venabili, als hij naar u luistert, laat hem niet gaan. Alstublieft.'