55
De lucht was bijna wolkenloos, maar bleekblauw, alsof er een dunne mist omheen hing. Dat vond Seldon wel mooi, maar plotseling miste hij de zon. Niemand op Trantor zag de zon van deze planeet of hij moest naar de Bovenlaag en zelfs dan alleen als het natuurlijke wolkendek brak.
Misten geboren Trantorianen de zon? Dachten ze er wel eens aan? Als er een op bezoek ging naar een andere planeet waar je een natuurlijke zon kon zien, keek hij of zij er dan half blind en vol ontzag naar op?
Waarom, vroeg hij zich af, gingen zoveel mensen door het leven zonder te proberen antwoorden op vragen te vinden - zonder zelfs aan die vragen te denken? Was er iets in dit leven opwindender dan het zoeken naar antwoorden?
Hij liet zijn blik weer gelijkvloers dwalen. Er stonden veel lage gebouwen aan de brede weg, meest winkels. Talrijke particuliere grondwagens bewogen zich voort in beide richtingen, elk aan de rechterkant van de weg. Het leek wel een verzameling oldtimers, maar ze reden op elektriciteit en maakten bijna geen geluid. Seldon vroeg zich af of 'ouderwets' altijd een negatieve betekenis inhield. Zou stilte traagheid niet compenseren? Was het tenslotte wel nodig om altijd haast te hebben?
Er liepen aardig wat kinderen op de trottoirs en Seldon klemde zijn lippen opeen. Hij ergerde zich. Het was duidelijk dat een lange levensduur er niet in zat voor de Mycogeners, of ze moesten zich aan kindermoord bezondigen. Zowel de jongens als de meisjes (hoewel ze moeilijk van elkaar te onderscheiden waren) droegen rokken die tot een paar centimeter onder de knie hingen. Genoeg ruimte om hun kind-zijn met verve te kunnen uitleven.
De kinderen hadden ook nog haar, meestal niet langer dan anderhalve centimeter, maar zelfs ondanks dat hadden de oudere kinderen capuchons aan hun mantels die ze over hun hoofd droegen en die de bovenkant van hun hoofd helemaal bedekten. Het was of ze oud genoeg waren om het haar al iets obsceens te geven - of oud genoeg om al de wens te koesteren het haar te verbergen en zich zo snel mogelijk te kunnen laten ontharen en in de volwassenheid ingewijd te worden.
Er schoot Seldon iets te binnen. 'Dors,' zei hij, 'toen je boodschappen deed, wie betaalde er toen, jij of de Regendruppels?'
'Ik natuurlijk. De Regendruppels haalden niet een keer hun krediettegeltjes te voorschijn. Maar waarom zouden ze? Wat er gekocht werd was voor ons, niet voor hen.'
'Maar jij hebt een Trantoriaans krediettegeltje... het krediettegeltje van een stamverwante.'
'Natuurlijk, Hari, maar er was niets aan de hand. De mensen van Mycogen kunnen hun cultuur in stand houden, en hun denkwijze en gewoonten, dat geeft allemaal niets. Ze kunnen hun hoofdhaar uittrekken en allerlei gewaden aantrekken. Niettemin moeten ze gebruik maken van de kredieten van de wereld waarop ze leven. Als ze dat niet deden, zou dat de handel nekken en daar zit niemand op te wachten. De kredieten geven kracht, Hari.' Ze hield haar hand omhoog alsof ze een onzichtbaar krediettegeltje ophield.
'En ze accepteerden jouw krediettegeltje?'
'Ze gaven geen kik. Ook niet over mijn huidkapje. Kredieten maken alles goed.'
'Goed dan. Dan kan ik dus...'
'Nee. Ik doe de inkopen. Kredieten maken alles goed, maar dat geldt meer voor een stamverwante. Ze zijn er zó aan gewend om weinig of geen aandacht aan vrouwen te besteden, dat ze me automatisch uitbetalen. Hier is de kledingwinkel waar ik toen geweest ben.'
'Ik wacht hier wel. Koop een mooie rode sjerp. Eentje die er indrukwekkend uitziet.'
'Doe maar niet alsof je onze afspraak vergeten bent. Ik koop er twee. En nog een witte mantel... in mijn maat.'
'Zouden ze het niet gek vinden als een vrouw een witte mantel kocht?'
'Natuurlijk niet. Ze nemen aan dat ik hem koop voor een mannelijke metgezel die ongeveer zo groot is als ik. Sterker nog, ik denk dat ze helemaal niets aannemen zolang mijn krediettegeltje maar in orde is.'
Seldon ging staan wachten. Half en half verwachtte hij dat er iemand op hem af zou komen om hem als een stamverwant te begroeten of hem ervoor uit te schelden - het laatste was waarschijnlijker - maar dat gebeurde niet. Degenen die hem passeerden keurden hem geen blik waardig en zelfs die paar mensen die hem even vluchtig bekeken, leken zich verder niet aan hem te storen. Vooral de grijze rokken maakten hem zenuwachtig, de vrouwen die met zijn tweeën voorbijliepen, of erger nog: met een man. Ze zagen er vertrapt uit, alsof niemand ooit enige aandacht aan hen besteedde, of het moest zijn om ze af te snauwen. Hoe konden ze nu beter aandacht krijgen dan door te gillen bij het zien van een stamverwant? Maar zelfs de vrouwen liepen gewoon door.
Ze verwachten hier geen stamverwant, dacht Seldon, dus ze zien er ook niet een.
Dat, zo besloot hij, was een goede zaak met het oog op hun aanstaande invasie van het Sacratorium. Hoeveel minder zouden ze daar een stamverwant verwachten en hoeveel groter was dan ook de kans dat ze er niet zouden worden opgemerkt!
Zijn humeur was zonnig toen Dors weer naar buiten kwam.
'Heb je alles?'
'Zeker.'
'Laten we dan teruggaan naar onze kamer, dan kun je je verkleden.'
De witte mantel paste haar niet zo goed als haar grijze. Ze had hem natuurlijk ook moeilijk in de winkel kunnen passen, want dan zou zelfs de onnozelste bediende nog gealarmeerd zijn.
'Hoe zie ik eruit, Hari?'
'Net als een jongen,' zei Seldon. 'Probeer de sjerp eens... of obiah. Ik kan me beter aanleren het zo te noemen.'
Dors, haar huidkapje af, schudde dankbaar met haar haar. Op scherpe toon zei ze: 'Nu nog niet omdoen. We gaan niet door Mycogen paraderen met een sjerp om. Het laatste waar we nu behoefte aan hebben, is aandacht.'
'Nee nee. Ik wil alleen maar zien hoe je hem om moet doen.'
'Nee, niet die. Deze is van betere kwaliteit en mooier bewerkt.'
'Je hebt gelijk, Dors. Het beetje aandacht dat we misschien trekken kan beter op mij gevestigd zijn. Ik wil niet dat ze ontdekken dat je een vrouw bent.'
'Daar dacht ik niet aan, Hari. Ik wil gewoon dat je er leuk uitziet.'
'Duizendmaal dank, maar ik ben bang dat dat onmogelijk is. Nu, eens kijken, hoe gaat dat?'
Gezamenlijk oefenden Hari en Dors in het omhangen en weer afnemen van hun obiah's, steeds weer opnieuw, totdat ze het in één vloeiende beweging konden. Dors leerde Hari hoe hij het doen moest, aangezien zij had toegekeken hoe een man het bij het Sacratorium had gedaan.
Toen Hari haar complimenteerde met haar scherpe opmerkingsgave, bloosde ze en zei: 'Het stelt niets voor, Hari, ik heb het gewoon gezien.'
'Dan ben je geniaal omdat je dat gezien hebt,' zei Hari.
Eindelijk tevreden bekeken ze elkaar van een afstandje. De obiah van Hari glinsterde, een felrode voorstelling van een draak sprong eruit op de verder iets lichter gekleurde sjerp. Die van Dors was iets minder gedurfd, had een enkele dunne lijn door het midden lopen en was zeer licht gekleurd. 'Ziezo,' zei ze, 'genoeg om te laten zien dat ik smaak heb.' Ze deed de obiah weer af.
'Nu,' zei Seldon, 'vouwen we hem op en doen we hem in een van de binnenzakken. Ik heb mijn krediettegeltje - dat van Hummin, om precies te zijn - en de sleutel van deze kamer in deze zak en hier, aan de andere kant, het Boek.'
'Het Boek? Moet je daarmee rondlopen?'
'Ja, dat moet. Ik ga ervan uit dat iedereen die naar het Sacratorium gaat een exemplaar van het Boek bij zich moet hebben. Misschien moeten we er wel passages uit opdreunen of meelezen. Als dat nodig mocht zijn, doen we er samen mee en misschien merkt niemand het. Klaar?'
'Ik zal hier nooit klaar voor zijn, maar ik ga met je mee.'
'Het zal een vermoeiende onderneming worden. Wil je even kijken of er deze keer nergens haren onder mijn huidkapje vandaan komen? En niet op je hoofd krabben.'
'Dat zal ik niet doen. Je ziet er goed uit.'
'Jij ook.'
'Jij ziet er ook zenuwachtig uit.'
'Hoe zou dat nu komen?' vroeg Seldon met een grimas.
Dors stak haar arm uit en kneep even in zijn hand, maar trok meteen terug alsof ze er zelf verbaasd over was. Ze keek naar beneden en trok haar witte mantel recht. Hari was zelf ook een beetje verbaasd, maar daarnaast voelde hij een prettige sensatie over haar gebaar. Hij schraapte zijn keel en zei: 'Oké, laten we gaan.'