17
Seldon kon de slaap niet vatten. Hij draaide en woelde in het donker, zijn hoofd bleef maar doormalen. Nooit had hij zich zo alleen en hulpeloos gevoeld als nadat Hummin knikte, hem kort de hand schudde en hem verliet. Nu was hij op een vreemde wereld - en in een vreemd gebied van die wereld. Hij zat zonder de enige persoon die hij als een vriend beschouwde (en die vriendschap was nog geen dag oud) en hij had er geen idee van waar hij heen ging of wat hij zou gaan doen, morgen niet en in de hele toekomst niet.
Niets hiervan droeg ertoe bij dat hij lekker kon slapen, dus toen hij ten einde raad tot de slotsom was gekomen dat hij de hoop wel kon opgeven dat hij die nacht, dat hij óóit nog zou kunnen slapen, velde de uitputting hem...
Toen hij wakker werd, was het nog donker - of niet helemaal, want aan de andere kant van de kamer zag hij een fel rood licht dat snel aan en uit flikkerde, begeleid door een doordringend, onderbroken gezoem. Zonder enige twijfel had dat hem gewekt.
Terwijl hij zich probeerde te herinneren waar hij was en trachtte enige orde te scheppen in de beperkte berichten die zijn zintuigen doorkregen, hielden het geflikker en het gezoem op en drong een gebiedend geklop tot hem door.
Vermoedelijk werd er op de deur geklopt, maar hij wist niet meer waar de deur zat. Vermoedelijk was er ook wel ergens een knopje dat de kamer in het licht zou zetten, maar waar dat knopje zat kon hij zich ook niet herinneren.
Hij ging rechtop in bed zitten en betastte wanhopig de muur aan zijn linkerkant. 'Eén moment, alstublieft!' riep hij uit. Hij vond het knopje en opeens stond de kamer in een zachte gloed.
Knipperend met zijn ogen klauterde hij het bed uit, zocht nog steeds naar de deur, vond hem eindelijk, wilde hem net open doen, maar realiseerde zich opeens dat hij voorzichtig moest zijn en zei op een toon waar niet mee te spotten viel: 'Wie is daar?'
Een tamelijk vriendelijke vrouwenstem gaf antwoord:
'Mijn naam is Dors Venabili en ik kom voor dr. Hari Seldon.'
Terwijl die woorden weerklonken stond een vrouw pal voor de deur, zonder dat die open was geweest.
Hari Seldon was stomverbaasd toen hij dit zag, en realiseerde zich dat hij alleen maar een onderbroek aan had. Een zucht ontsnapte aan zijn lippen en hij vloog naar het bed. Pas toen zag hij dat hij oog in oog stond met een hologram. De duidelijke randen die de realiteit kenmerken ontbraken en het werd hem duidelijk dat de vrouw niet naar hem keek. Ze liet zichzelf alleen maar zien ter identificatie.
Hij stond stil, driftig ademhalend, zei toen, zo luid dat de vrouw achter de deur hem wel moest horen: 'Wacht, ik ben zo bij u. Geef me... zeg een half uurtje.'
De vrouw - of in ieder geval het hologram - zei: 'Ik wacht wel,' en verdween.
Er was geen douche, dus hij waste zich met een spons en maakte een flinke kliederboel op de betegelde vloer voor de wastafel. Er was wel tandpasta maar geen tandenborstel, dus gebruikte hij een vinger. Hij had alleen de kleren die hij een dag eerder al gedragen had, en trok die maar weer aan. Toen deed hij de deur open.
Op dat moment schoot hem door het hoofd dat de vrouw zich niet echt bekendgemaakt had. Ze had alleen een naam genoemd en Hummin had hem niet verteld wie hij kon verwachten, of het deze Dors Huppeldepup was of iemand anders. Hij had zich veilig gevoeld omdat het hologram een knappe jonge vrouw toonde, maar voor hetzelfde geld had ze een half dozijn kwaadwillende jongelui bij zich.
Hij gluurde voorzichtig achter de deur, zag alleen de vrouw en deed de deur toen zover open dat ze binnen kon komen. Hij deed onmiddellijk de deur achter haar dicht en op slot.
'Hoe laat is het,' zei hij, 'als ik vragen mag?'
'Negen uur,' zei ze, 'de dag is reeds lang begonnen.'
Wat de officiële tijd betrof hield Trantor zich aan de Galactische Standaardtijd, want alleen op die manier kon men uit de voeten met interstellaire handel en regeringstransacties. Iedere wereld had echter ook nog een plaatselijke tijd en Seldon was nog niet zover dat hij gewend was aan terloopse Trantoriaanse verwijzingen naar het uur van de dag.
'Halverwege de morgen?' vroeg hij.
'Natuurlijk.'
'Er zitten geen ramen in deze kamer,' zei hij tot zijn verdediging.
Dors liep naar zijn bed, boog voorover en raakte een donker plekje op de muur aan. Er verschenen rode cijfers op het plafond, recht boven zijn kussen: 0903.
Ze glimlachte zonder arrogantie. 'Het spijt me,' zei ze, 'maar ik ging er eigenlijk van uit dat Chetter Hummin je wel verteld zou hebben dat ik hier om negen uur zou zijn. Het probleem met hem is dat hij er zo aan gewend is om dingen te wéten, dat hij weleens vergeet dat anderen die dingen niet altijd weten... En ik had geen radioholografische identificatie moeten gebruiken. Ik kan me voorstellen dat jullie dat niet hebben op Helicon en ik ben bang dat ik je aan het schrikken heb gemaakt.'
Seldon voelde zich rustig worden. Ze kwam heel gewoon en vriendelijk over en dat ze het tussen neus en lippen door over Hummin had, stelde hem gerust. 'U zit ernaast wat Helicon betreft, mevrouw...'
'Alsjeblieft, zeg maar gewoon Dors.'
'Wat je over Helicon zei klopt niet, Dors. Wij hebben óók radioholografie, alleen heb ik de apparatuur nooit kunnen betalen. En dat geldt ook voor de mensen in mijn omgeving, dus ik heb er geen ervaring mee. Maar ik begreep gauw genoeg wat er aan de hand was.'
Hij nam haar op. Ze was niet bijzonder lang, van gemiddelde lengte voor een vrouw, schatte hij. Haar haar had een rossig blonde tint, niet uitgesproken fel, en het viel in korte krullen om haar hoofd. (Hij had een aantal vrouwen op Trantor gezien met een dergelijke haardracht. Het was waarschijnlijk mode, maar in Helicon zou men erom lachen.) Ze was niet van een adembenemende schoonheid, maar had een prettig uiterlijk, misschien vooral dankzij haar volle lippen die graag leken te lachen. Ze was slank, goed gebouwd, en zag eruit of ze nog heel jong was. (Te jong, vreesde hij, om iets aan haar te hebben.)
'Kan ik ermee door?' vroeg ze. (Ze leek Hummins handigheid in het lezen van zijn gedachten te hebben, dacht Seldon, of misschien ontbrak het hem zelf aan de handigheid ze verborgen te houden.)
'Het spijt me,' zei hij, 'ik zit je een beetje aan te staren, maar ik probeer alleen maar een indruk van je te krijgen. Ik ben in een vreemde wereld. Ik ken niemand en heb geen vrienden.'
'Alsjeblieft, dr. Seldon, beschouw mij als een vriend. Meneer Hummin heeft me gevraagd mij over u te ontfermen.'
Seldon glimlachte een beetje triest. 'Je lijkt me wel wat jong voor dat werk.'
'Je zult zien dat dat meevalt.'
'Ik zal proberen je zo min mogelijk last te bezorgen. Hoe was je naam ook al weer?'
'Dors Venabili.' Ze spelde haar achternaam en benadrukte de klemtoon op de tweede lettergreep. 'Zoals ik al zei, noem me alsjeblieft Dors en, als je er geen zwaarwegende bezwaren tegen hebt, noem ik jou Hari. We zijn heel informeel hier op de Universiteit en men vermijdt hier haast gewetensvol ook maar de geringste nadruk op status, of het nu familiestatus is of professionele status.'
'Alsjeblieft, noem me toch vooral Hari.'
'Goed. Dan blijf ik informeel. Het instinct voor formeel gedrag, bijvoorbeeld als er iets dergelijks is, zou mij toestemming doen vragen om te gaan zitten. Maar ik ga gewoon, informeel, zitten.' Ze ging op de enige stoel in de kamer zitten.
Seldon schraapte zijn keel. 'Het is duidelijk dat ik uit mijn gewone doen ben. Ik had je moeten vragen te gaan zitten.' Hij ging op de rand van het onopgemaakte bed zitten en wenste dat hij het even snel had opgemaakt - maar het bezoek had hem verrast.
Op vriendelijke toon zei Dors: 'We gaan het als volgt doen. Eerst gaan we ontbijten in een van de universitaire koffiehuizen. Dan zal ik een kamer voor je regelen in een van de domicilies - een betere kamer dan deze. Met een raam. Hummin heeft me opgedragen je een krediettegeltje op zijn naam te bezorgen, maar het zal wel één of twee dagen duren voor ik er een aan de universitaire bureaucratie ontfutseld heb. Tot die tijd zal ik je kosten dekken, dan kun je me later terugbetalen. En we kunnen je hier gebruiken. Chetter Hummin heeft me verteld dat je mathematicus bent en om de een of andere reden heeft de Universiteit een nijpend gebrek aan bekwame mathematici.'
'Heeft Hummin je verteld dat ik een bekwame mathematicus was?'
'Eerlijk gezegd wel, ja. Hij zei dat je een opmerkelijke persoonlijkheid was.'
'Oh.' Seldon bestudeerde de nagels van zijn vingers. 'Het is leuk om zo genoemd te worden, maar Hummin kende me nog geen dag en voor die tijd heeft hij me alleen een voordracht horen houden, die hij nauwelijks kan beoordelen. Ik denk dat hij het meer uit beleefdheid heeft gezegd.'
'Dat denk ik niet,' zei Dors. 'Hij is zelf een opmerkelijke persoonlijkheid en hij heeft een schat aan ervaring en mensenkennis. Ik vertrouw op zijn oordeel. In elk geval zul je een kans krijgen om jezelf te bewijzen. Ik neem aan dat je computers kunt programmeren.'
'Natuurlijk.'
'Ik heb het over onderwijscomputers, dat begrijp je, en ik bedoel of je programma's kunt ontwerpen om de verschillende fasen van de contemporaine mathematica te doceren.'
'Ja, dat is een deel van mijn werk. Ik ben assistent-hoogleraar in de mathematica aan de Universiteit van Helicon.'
'Ik weet het,' zei ze. 'Hummin heeft het me verteld. Dat betekent natuurlijk dat iedereen meteen weet dat je geen Trantoriaan bent, maar dat is niet zo'n probleem. De meesten hier op de Universiteit zijn Trantorianen, maar er is een aanzienlijke minderheid van Buitenwerelders van allerlei verschillende planeten en dat wordt geaccepteerd. Ik zal niet zeggen dat je nooit eens een discriminerende opmerking zult horen maar wat dat betreft zijn Buitenwerelders eigenlijk erger dan Trantorianen. Ik ben trouwens zelf een Buitenwerelder.'
'O?' Hij aarzelde, maar besloot toen dat het alleen maar beleefd was ernaar te informeren: 'Van welke wereld kom je?'
'Ik kom van Cinna. Ooit van gehoord?'
Een leugen uit beleefdheid zou vast uitkomen, dacht Seldon, dus antwoordde hij ontkennend.
'Dat verbaast me niets,' zei Dors. 'Cinna is waarschijnlijk nog onbeduidender dan Helicon. Maar om weer terug te komen op het programmeren van mathematica-onderwijscomputers, ik neem aan dat dat heel bekwaam gedaan kan worden, maar ook heel onhandig.'
'Zeer zeker.'
'En jij zou het bekwaam doen.'
'Dat mag ik hopen.'
'Dat is dan geregeld. De Universiteit zal je ervoor betalen, dus laten we maar gaan eten. Goed geslapen, overigens?'
'Tot mijn verbazing wel, ja.'
'En heb je geen honger?'
'Ja, maar...' Hij aarzelde.
Opgeruimd zei ze: 'Maar je maakt je zorgen over de kwaliteit van het eten, bedoel je? Dat moet je niet doen. Als Buitenwerelder begrijp ik hoe je tegenover de ruime toevoeging van microvoedsel aan het eten staat, maar aan de Universiteit is het eten echt niet slecht. Tenminste niet in de eetzaal van de staf. De studenten hebben het iets minder goed, maar daar worden ze hard van.'
Ze stond op en liep naar de deur maar draaide zich om toen Seldon zich niet kon weerhouden haar een vraag te stellen: 'Ben jij lid van de staf?'
Ze glimlachte ondeugend. 'Zie ik er niet oud genoeg uit? Ik heb twee jaar geleden op Cinna mijn doctoraal behaald en ben sinds die tijd hier. Over twee weken word ik dertig.'
'Sorry,' zei Seldon, nu ook glimlachend, 'maar je kunt er nu eenmaal niet uitzien als vierentwintig zonder twijfels te wekken omtrent je academische status.'
'Is dat niet aardig?' zei Dors. Seldon voelde zich warm worden van binnen. Tenslotte, dacht hij, kun je geen grapjes maken met een aantrekkelijke vrouw en je toch helemaal een vreemdeling voelen.