24

Seldon hijgde. Hij stond bij een boom, klampte zich eraan vast, omhelsde de boom. Hij keek rond of het vliegende voorwerp weer te voorschijn zou komen, zodat hij aan de andere kant van de boom kon meedraaien om uit het zicht te blijven, als een eekhoorn.

De boom was koud, de bast was ruw, erg bemoedigend voelde het niet aan, maar hij kon er zich achter verschuilen. Dat kon uiteraard onvoldoende blijken als ze hem zochten met een warmtezoeker, maar, aan de andere kant, de koude boomstam zou zijn lichaamswarmte misschien wel kunnen opheffen.

Onder hem was de aarde dicht opeengepakt. Zelfs op dit moment, terwijl hij zijn achtervolger in de gaten probeerde te houden zonder zelf gezien te worden, begon hij zich af te vragen hoe dik de laag aarde hier was, hoe lang het erover gedaan had om zich hier zo hoog op te hopen, hoeveel koepels in de warmere gebieden van Trantor bossen op hun rug torsten, en of de bomen zich alleen maar beperkten tot de valleien tussen de koepels, de hoger gelegen delen overlatend aan mos, gras en struikgewas.

Hij zag het weer. Het was geen hyperschip, ook geen gewone luchtstraaljager. Het was een stralingsvoertuig. Hij zag de zwakke gloed van ionenstralen die uit de hoeken van een zeshoek te voorschijn kwamen om de neerwaartse druk van de zwaartekracht te neutraliseren en de vleugels de gelegenheid te geven het ding in de lucht te houden als een grote, zwevende vogel. Het was een voertuig dat in de lucht kon hangen en onderliggend gebied verkennen.

De bewolking was zijn enige redding geweest. Zelfs als ze met warmtezoekers werkten, zouden die alleen maar aangeven dat er mensen waren. Het stralingsvoertuig zou een duikvlucht moeten wagen onder de laag wolken door om erachter te komen hoeveel mensen er beneden te vinden waren, en of een van die mensen misschien degene was die door de partijen aan boord werd gezocht.

Het voertuig kwam dichterbij, maar kon zich niet tegelijkertijd schuil houden. Het gedreun van de motor verraadde de positie en die konden ze niet afzetten zolang ze hun speurtocht wilden voortzetten. Seldon kende dit soort vervoermiddelen. Op Helicon en op iedere andere wereld zonder koepels, waar de lucht zo nu en dan opklaarde, kwamen deze stralingsvoertuigen veel voor en een groot aantal ervan was privébezit.

Wat voor nut zouden stralingsvoertuigen nu hebben op Trantor, waar alle menselijk leven zich onder koepels afspeelde, met een laaghangend wolkenplafond dat bijna niet van wijken wist? Die waren alleen maar als regeringsvoertuig nodig, juist voor dit ene doel: mensen die gezocht werden en die boven op de koepels waren gelokt, te komen oppikken.

Waarom niet? Regeringstroepen mochten zich niet op universitair terrein begeven, maar misschien was Seldon hier niet op universitair terrein. Hij stond bovenop de koepels en dat zou weleens buiten de jurisdictie van welke plaatselijke regering dan ook kunnen vallen. Keizerlijke voertuigen hadden misschien wel het recht om overal bovenop de koepels te landen en iedereen die ze daar aantroffen te ondervragen of te verwijderen. Hummin had hem hier niet voor gewaarschuwd, maar misschien had hij het gewoonweg vergeten.

Het stralingsvoertuig was nu nog dichterbij gekomen, rondneuzend als een blind beest dat al snuffelend op zoek is naar een prooi. Zouden ze op het idee komen om dit groepje bomen te doorzoeken? Zouden ze landen en één of twee gewapende soldaten erop uit sturen om het bosje uit te kammen?

En zo ja, wat kon hij doen? Hij was ongewapend en al zijn handigheid en behendigheid zouden niets uithalen tegen de martelende pijn van een neuronenzweep.

Het probeerde niet te landen. Of ze wisten niet hoe belangrijk die bomen konden zijn... Of...

Een nieuwe gedachte drong zich plotseling aan hem op. Als dit nu eens helemaal niet een opsporingsvoertuig was. Als het nu eens deel uitmaakte van het meteorologische project? Het was logisch dat meteorologen de bovenste lagen van de atmosfeer bij hun proefnemingen wilden betrekken.

Maakte hij zich belachelijk door zich ervoor te verstoppen?

De lucht werd donkerder. De wolken werden dikker, of, wat waarschijnlijker was, de avond viel.

En het werd kouder en het zou nog kouder worden. Zou hij hier in de vrieskou achterblijven omdat een volledig onschuldig stralingsvoertuig was verschenen, dat in hem een gevoel van paranoia had opgewekt dat hij nog nooit eerder had ervaren? Hij voelde opeens een sterke aandrang om het bosje te verlaten en terug te gaan naar het meteorologische station.

Hoe zou de man waar Hummin zo bang voor was - Demerzel - uiteindelijk kunnen weten dat Seldon uitgerekend nu in de Bovenlaag te vinden zou zijn, een makkelijke prooi?

Even leek die overweging de doorslag te geven en bibberend van de kou kwam hij van achter de boom te voorschijn.

En toen rende hij terug terwijl het voertuig weer te voorschijn kwam, dichterbij dan eerst. Hij had het niets zien doen dat als meteorologisch onderzoek uitgelegd zou kunnen worden. Het deed niets dat zou kunnen worden gezien als proefmonsters nemen, meten of testen. Maar zou hij het kunnen zien als het voertuig dat soort dingen wèl deed? Hij wist niet wat voor instrumenten er precies aan boord waren of hoe ze werkten. Als ze inderdaad meteorologische werkzaamheden aan het verrichten waren, zou het best kunnen dat hij dat niet zag. Maar toch, kon hij het erop wagen? Kon hij te voorschijn komen?

Als Demerzel nu eens wist dat hij hier op dit moment te vinden zou zijn, simpelweg omdat een van zijn agenten aan de Universiteit ervan afwist en het doorgegeven had? Lisung Randa, die vrolijke, altijd glimlachende Oosterling, had hem de suggestie aan de hand gedaan om hier eens een kijkje te gaan nemen. Hij had het hem met klem aangeraden en het onderwerp was niet op een natuurlijke manier ter sprake gekomen; in elk geval niet natuurlijk genoeg. Was hij misschien een regeringsagent en had hij Demerzel ingelicht?

Dan had je Leggen nog, die hem zijn trui had gegeven. De trui was heel nuttig, maar waarom had Leggen hem niet eerder verteld dat hij er een nodig had, zodat hij zijn eigen trui had kunnen regelen? Was er iets bijzonders aan de trui die hij droeg? Hij was helemaal paars, terwijl alle anderen moderne truien aan hadden in heldere kleuren. Iedereen die van boven toekeek zou een bewegende paarse vlek zien te midden van al die felle kleurtjes en meteen weten wie ze moesten hebben.

En Clowzia? Zij had gezegd dat ze naar de Bovenlaag moest om meteorologie te leren en de meteorologen te helpen. Hoe was het mogelijk dat ze op hem af kon komen, een gesprekje met hem aan kon knopen en hem al pratend van de anderen kon verwijderen en isoleren, zodat hij makkelijk gepakt zou kunnen worden?

Trouwens, hoe zat het met Dors Venabili? Zij wist dat hij naar de Bovenlaag ging. Ze had hem niet tegengehouden. Ze had met hem mee kunnen gaan, maar ze had het te druk, zei ze.

Het was een complot. Absoluut, het was een complot.

Hij was er nu van overtuigd en hij moest het verder maar uit zijn hoofd zetten om zijn schuilplaats te verlaten. (Zijn voeten voelden aan als ijsklompen en op de grond stampen leek weinig uit te halen.) Zou het stralingsvoertuig ooit weggaan?

Op het moment dat hij dit dacht, ging de toonhoogte van het gedreun van de motor opeens een stuk omhoog. Het stralingsvoertuig ging eveneens omhoog en verdween achter de wolken.

Seldon spitste zijn oren, alert op het geringste geluid, om er zeker van te zijn dat het echt weg was. En toen, zelfs toen hij zeker wist dat dit inderdaal het geval was, vroeg hij zich af of het alleen maar een valstrik was om hem uit zijn schuilplaats te voorschijn te lokken. Hij bleef zitten waar hij zat, terwijl de tijd voortkroop en de avond verder viel.

Totdat hij door kreeg dat het enige alternatief voor te voorschijn komen een langzame bevriezing was. Hij stond op en begon voorzichtig tussen de bomen door te lopen.

Het was bijna donker. Ze konden hem alleen maar met een warmtezoeker vinden, maar dan zou hij het stralingsvoertuig eerst weer moeten horen. Hij wachtte aan de rand van het bosje, de seconden aftellend, klaar om zich bij het eerste het beste geluid weer te verschuilen - al kon hij zich niet voorstellen wat hij daar nog mee zou kunnen winnen, als ze hem eenmaal in de gaten hadden.

Seldon keek rond. Als hij de meteorologen kon vinden hadden die vast kunstlicht, maar verder zou er geen lichtpuntje te bekennen zijn.

Hij kon nog net zijn omgeving onderscheiden, maar in een kwartier of hooguit een halfuur zou dat niet meer het geval zijn. Zonder lichten en met een bewolkte lucht zou het donker zijn, compleet donker.

Wanhopig bij het vooruitzicht dat hij volledig door de duisternis zou worden opgeslokt, besefte Seldon dat hij weer bij de vallei moest zien te komen die hem hier gebracht had om zo snel mogelijk de weg terug te volgen. Met zijn armen tegen zich aangedrukt voor wat warmte begon hij te lopen in wat volgens hem de richting van de vallei tussen de koepels was.

Er zou natuurlijk meer dan één vallei kunnen zijn die bij het bosje begon, maar hij kon nog net de stekelige struiken met de besjes ontwaren die hij op de heenweg ook al had gezien. De besjes leken nu bijna zwart in plaats van rood. Hij mocht niet langer talmen. Hij móest er wel van uitgaan dat hij goed zat. Hij volgde de kloof zo snel als hij kon, afgaand op zijn steeds slechter wordend zicht en de vegetatie onder zijn voeten.

Maar hij kon niet eeuwig in de vallei blijven. Hij was op de heenweg over wat hem de grootste koepel in de omgeving toescheen gekomen en had toen een plooi gevonden die zijn weg precies kruiste. Volgens zijn berekeningen moest hij nu naar rechts, dan pal naar links en dan moest hij op de goede weg zitten naar de koepel met de meteorologen.

Seldon maakte een bocht naar links en ging op zijn tenen staan. Hij zag nog net hoe de kromming van een koepel zich tegen de lucht aftekende, die op dat moment nog een fractie lichter was. Dat moest hem zijn!

Of was de wens de vader van de gedachte?

Hij had geen keus, en moest maar aannemen dat het een juiste ingeving was. Met zijn ogen strak op de koepel gericht zodat hij in een zo recht mogelijke lijn kon lopen, ging hij er zo snel hij kon op af. Terwijl hij de koepel naderde kon hij het silhouet ervan steeds moeilijker onderscheiden, hoe groot het ook werd. Als hij er niet heel erg naast zat, zou hij nu snel bij een glooiende helling moeten aankomen en als hij die beklommen had, zou hij aan de andere kant naar beneden kunnen kijken en de lichten van de meteorologen zien.

In de inktzwarte duisternis kon hij intussen niet meer zien wat er voor zijn voeten lag. Hij wou dat er tenminste nog een paar sterren waren geweest om hem een beetje bij te lichten en vroeg zich af of blinde mensen zich altijd zo voelden. Hij zwaaide zijn armen voor zich uit alsof het voelsprieten waren.

Het werd met de minuut kouder en zo nu en dan hield hij even halt om in zijn handen te blazen en ze even onder zijn oksels te klemmen. Hij wenste oprecht dat hij met zijn voeten hetzelfde kon. Als er nu neerslag kwam, zou het sneeuw zijn - of erger, hagel.

Verder... verder. Er zat niets anders op.

Ten slotte leek zijn pad weer naar beneden te gaan. Of hij wilde het zo graag dat het erop ging lijken, of hij was over het hoogste punt van de koepel heen.

Hij stopte. Als hij het hoogste punt bereikt had, moest hij het kunstlicht van het meteorologische station kunnen zien. Hij zou de lichtjes kunnen zien die de meteorologen bij zich droegen, vonkend en dansend als vuurvliegjes.

Seldon deed zijn ogen dicht alsof hij ze aan het duister wilde laten wennen en het dan opnieuw proberen, maar het was vergeefse moeite. Het was even donker met de ogen dicht als met de ogen open.

Mogelijk waren Leggen en de anderen al weg, hadden ze hun lichtjes meegenomen en de instrumenten uitgeschakeld. Of misschien had hij de verkeerde koepel beklommen. Of hij had een pad gevolgd dat in een bocht om de koepel heen liep en stond nu de verkeerde kant op te kijken. Of hij had de verkeerde vallei genomen en was meteen bij het bosje al de verkeerde kant opgegaan.

Wat nu?

Als hij de verkeerde kant opkeek, zouden er misschien links of rechts van hem lichtjes zichtbaar zijn... maar hij zag niets. Als hij de verkeerde kloof gevolgd had, kon hij nooit meer bij het bosje terugkeren om te zien of hij een andere kloof kon vinden.

Zijn enige kans was gelegen in de veronderstelling dat hij inderdaad de goede kant opkeek en dat het meteorologische station min of meer pal voor hem lag, maar dat de meteorologen waren weggegaan en het station hadden achtergelaten gehuld in duisternis.

Doorlopen, dan. De kans dat er iets uit zou komen was klein, maar het was zijn enige kans.

Hij schatte dat het hem een half uur gekost had om van het meteorologische station bovenop de koepel te komen, een deel daarvan had hij met Clowzia afgelegd, meer slenterend dan doorstappend. Hij ging nu iets sneller dan met haar, ondanks de vreselijke duisternis.

Seldon bleef doorploeteren. Het zou mooi geweest zijn als hij wist hoe laat het was en hij had natuurlijk een tijdband, maar ja, in die duisternis...

Hij bleef staan. Hij had een Trantoriaanse tijdband om, die de Galactische Standaardtijd aangaf (zoals alle tijdbanden) maar ook de plaatselijke Trantoriaanse tijd. Tijdbanden waren meestal zichtbaar in het donker, fosforescerend zodat ze ook in het rustige donker van de slaapkamer geraadpleegd konden worden. Dat gold in elk geval voor Helicoonse tijdbanden; waarom dan niet voor zijn Trantoriaanse tijdband?

Met een bang gemoed keek hij op zijn tijdband en drukte op het plaatje dat de voeding voor het licht inschakelde. De tijdband lichtte heel flauw op en zei hem dat het 1847 was. Bij zo'n duisternis om deze tijd begreep Seldon dat het winter moest zijn. Hoe ver waren ze voorbij de zonnewende? Wat was de stand van de as van Trantor? Hoe lang duurde een jaar hier? Hoe ver zat hij momenteel van de evenaar? Allemaal vragen waar hij geen antwoord op wist, maar wat telde was dat het vonkje licht zichtbaar was.

Hij was niet blind! De zwakke gloed van zijn tijdband gaf hem op de een of andere manier nieuwe hoop.

Hij monterde wat op. Hij zou doorgaan in de richting die hij tot nu toe gevolgd had. Hij zou een half uur doorlopen. Als hij niets tegenkwam, zou hij nog eens vijf minuten doorlopen. Niet meer, vijf minuten maar. Als hij dan nog niets tegenkwam, zou hij stoppen en zich verder beraden. Dat was echter vijfendertig minuten verder. Tot die tijd zou hij zich alleen op het lopen concentreren en op de wens om warm te blijven. (Hij bewoog zijn tenen energiek heen en weer. Hij voelde ze nog.)

Seldon sjokte verder en het halfuur ging voorbij. Hij wachtte even en begon toen aarzelend verder te lopen, nog vijf minuten.

Nu moest hij een beslissing nemen. Er was niets. Hij was misschien nergens, ver van de dichtstbijzijnde opening in een koepel. Maar aan de andere kant kon hij ook drie meter links - of rechts - of voor - het meteorologische station staan. Misschien stond hij op twee armlengten van de opening in de koepel, die nu echter toch niet open zou zijn.

Wat te doen?

Had het zin om te schreeuwen? Hij was omgeven door een doodse stilte, af en toe doorbroken door het fluiten van de wind. Als er vogels, beesten of insecten in de vegetatie op de koepels leefden, waren ze er niet in dit seizoen of op dit uur van de dag of op deze speciale plaats. De wind bleef hem verder afkoelen.

Misschien had hij de hele weg moeten schreeuwen. Het geluid was misschien een eind gekomen in de koude lucht. Maar zou er iemand geweest zijn om het te horen?

Zouden ze hem binnen de koepel horen? Waren er instrumenten die geluiden of bewegingen van boven konden waarnemen? Konden er misschien geen schildwachten zijn aan de binnenkant, vlak onder hem?

Het leek belachelijk. Dan zouden ze zijn voetstappen toch gehoord moeten hebben?

Toch...

Hij riep luidkeels. 'Help! Help! Is daar iemand?'

Zijn roep was gesmoord, verlegen. Het leek zo dwaas om in het wilde weg in de inktzwarte duisternis te roepen.

Maar aan de andere kant was het nog dwazer om in een situatie als deze te aarzelen. Paniek welde in hem op. Hij haalde diep adem, de koude lucht vulde zijn longen en hij schreeuwde zolang hij kon. En nog eens, op een andere toonhoogte. En nog eens.

Seldon wachtte even, buiten adem, en draaide zijn hoofd naar alle kanten, ook al was er niets te zien. Hij hoorde niet eens iets dat op een echo leek. Er zat niets anders op dan het ochtendgloren af te wachten. Maar hoe lang waren de nachten in dit seizoen? En hoe koud zou het worden?

Hij voelde iets kleins en kouds in zijn gezicht prikken. En even later nog iets.

Het hagelde onzichtbaar in het pikkedonker. En een schuilplaats zou hij hier niet vinden.

Het zou beter geweest zijn als dat stralingsvliegtuig me had opgespoord en opgepikt, dacht hij. Ik zou op dit moment misschien wel ergens gevangen zitten, maar ik zou het in elk geval warm en behaaglijk hebben.

Of, als Hummin zich niet met mij had bemoeid, was ik misschien allang terug op Helicon. Onder toezicht, maar warm en behaaglijk. Op dit moment was dat alles wat hij verlangde: warm en behaaglijk zijn.

Maar nu kon hij alleen maar wachten. Hij hurkte neer; hoe lang de nacht ook zou duren, hij mocht niet slapen. Hij deed zijn schoenen uit en wreef zijn ijskoude voeten. Snel deed hij z'n schoenen weer aan.

Hij wist dat hij dit zou moeten herhalen, de hele nacht, ook met zijn handen en zijn oren, om de bloedsomloop op gang te houden. Maar het belangrijkste was dat hij zichzelf absoluut geen seconde slaap zou mogen gunnen. Dat zou een wisse dood betekenen.

En, nadat hij dit zorgvuldig uitgedacht had, sloot hij zijn ogen en sukkelde in slaap, terwijl de hagel bleef vallen.

Prelude op de Foundation
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
Section0003.xhtml
Section0004.xhtml
Section0005.xhtml
Section0006.xhtml
Section0007.xhtml
Section0008.xhtml
Section0009.xhtml
Section0010.xhtml
Section0011.xhtml
Section0012.xhtml
Section0013.xhtml
Section0014.xhtml
Section0015.xhtml
Section0016.xhtml
Section0017.xhtml
Section0018.xhtml
Section0019.xhtml
Section0020.xhtml
Section0021.xhtml
Section0022.xhtml
Section0023.xhtml
Section0024.xhtml
Section0025.xhtml
Section0026.xhtml
Section0027.xhtml
Section0028.xhtml
Section0029.xhtml
Section0030.xhtml
Section0031.xhtml
Section0032.xhtml
Section0033.xhtml
Section0034.xhtml
Section0035.xhtml
Section0036.xhtml
Section0037.xhtml
Section0038.xhtml
Section0039.xhtml
Section0040.xhtml
Section0041.xhtml
Section0042.xhtml
Section0043.xhtml
Section0044.xhtml
Section0045.xhtml
Section0046.xhtml
Section0047.xhtml
Section0048.xhtml
Section0049.xhtml
Section0050.xhtml
Section0051.xhtml
Section0052.xhtml
Section0053.xhtml
Section0054.xhtml
Section0055.xhtml
Section0056.xhtml
Section0057.xhtml
Section0058.xhtml
Section0059.xhtml
Section0060.xhtml
Section0061.xhtml
Section0062.xhtml
Section0063.xhtml
Section0064.xhtml
Section0065.xhtml
Section0066.xhtml
Section0067.xhtml
Section0068.xhtml
Section0069.xhtml
Section0070.xhtml
Section0071.xhtml
Section0072.xhtml
Section0073.xhtml
Section0074.xhtml
Section0075.xhtml
Section0076.xhtml
Section0077.xhtml
Section0078.xhtml
Section0079.xhtml
Section0080.xhtml
Section0081.xhtml
Section0082.xhtml
Section0083.xhtml
Section0084.xhtml
Section0085.xhtml
Section0086.xhtml
Section0087.xhtml
Section0088.xhtml
Section0089.xhtml
Section0090.xhtml
Section0091.xhtml
Section0092.xhtml
Section0093.xhtml
Section0094.xhtml
Section0095.xhtml
Section0096.xhtml
Section0097.xhtml
Section0098.xhtml