Vroege jeugd

Op de dag van mijn geboorte, 1 januari 1968, was het ijskoud, maar gelukkig waren de warme handen van mijn tante Lydia Jessop beschikbaar om me liefdevol ter wereld te helpen.

Tante Lydia, die vroedvrouw was en al twee generaties lang baby’s ter wereld bracht, kon niet geloven dat ik levend ter wereld was gekomen. Bij het zien van de placenta besefte ze dat mijn moeder aan chronische afstoting van de moederkoek had geleden. Mam had tijdens de zwangerschap bloedingen gehad, en gedacht dat ze mij voortijdig zou verliezen. Maar toen de bloedingen op een gegeven moment waren opgehouden, had ze haar schouders opgehaald en aangenomen dat de vrucht behouden was. Tante Lydia zei dat de placenta op het moment van mijn geboorte vrijwel geheel van de baarmoederwand losgeraakt was. Mijn moeder had kunnen doodbloeden, en ik had prematuur kunnen zijn of, erger nog, dood geboren kunnen worden.

Maar ik was een levenslustige, stevige baby en mijn moeders tweede dochter. Mijn vader zei dat ze kon kiezen uit de namen Carolyn en Annette. Nadat ze beide namen had opgezocht besloot ze me Carolyn te noemen omdat dat ‘wijsheid’ betekent. Ze zei dat ze me er, als baby al, opvallend wijs uit vond zien.

Ik werd geboren in een familie die van moederskant al zes generaties lang polygaam was, en mijn wieg stond in Hildale, Utah, in een fundamentalistische mormonengemeenschap die bekendstaat als de FLDS, oftewel de Fundamentalistische Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Polygamie was ons belangrijkste kenmerk, en de reden waarom we ons van de grote mormonenkerk hadden afgescheiden.

Mijn eerste jeugdherinneringen stammen uit Salt Lake City. Daar zijn we, toen ik een jaar of vijf was, naartoe verhuisd. Hoewel mijn ouders voorstanders van polygamie waren, had mijn vader maar één vrouw. Hij was makelaar, had zijn eigen kantoor en was redelijk succesvol, en het leek hem een goed idee om vanuit Salt Lake City te opereren. We hadden er een heerlijk huis met een schommelbank op de veranda, en een prachtige tuin met bomen. Het was een enorme vooruitgang vergeleken met het huisje in Colorado City – met het onverzorgde erf vol onkruid en een vader die zelden thuis was – waar we voorheen hadden gewoond.

Het belangrijkste verschil echter was dat mijn moeder, Nurylon, gelukkig was in Salt Lake City. Ze was dol op de stad en genoot van het feit dat mijn vader elke avond na het werk thuiskwam. Mijn vader boerde goed en mam had voldoende geld om ruimschoots eten te kopen, en meestal was er ook nog wel wat over voor speelgoed.

Niet zo heel lang daarna waren we met zijn vieren. Ik had twee zussen, Linda en Annette. Ik zat tussen hen in – Linda was achttien maanden ouder dan ik, en Annette was twee jaar jonger. Mijn broertje Arthur werd een paar jaar na Annette geboren. Mijn moeder was dolgelukkig met haar zoon, want binnen onze cultuur zijn jongens belangrijker dan meisjes. Linda en mijn moeder hadden een heel nauwe band. Maar mijn moeder leek zich altijd opvallend veel aan mij te ergeren, en ik denk dat dit voor een groot deel te wijten was aan het feit dat ik mijn vaders lievelingetje was.

Ik aanbad mijn vader, Arthur Blackmore. Hij was lang en slank, goedgebouwd en hij had donkere krullen. Ik weet nog dat ik, wanneer we met andere gezinnen samen waren, altijd dacht dat ik de knapste vader ter wereld had. Ik beschouwde hem als mijn persoonlijke beschermer en voelde me in zijn gezelschap altijd veilig. Wanneer ik de kamer binnenkwam begon hij te stralen. Ik was altijd de dochter die hij voor wilde stellen aan vrienden die bij ons op bezoek kwamen. Mijn moeder beklaagde zich erover dat hij me lang niet zo vaak strafte als mijn zuster Linda, maar hij negeerde haar en leek zich van haar verwijt niets aan te trekken.

We woonden maar een jaar in Salt Lake City, maar het was een fijne tijd. Moeder nam ons mee naar de dierentuin en naar het park waar een speeltuin met schommels en een glijbaan was. De makelaardij van mijn vader deed het steeds beter, maar hij vond dat we terug moesten naar Colorado City, Arizona – een kleine, nietszeggende FLDS-enclave op iets van vijfhonderdvijftig kilometer ten zuiden van Salt Lake City en op een steenworp afstand van Hildale, Utah, waar ik was geboren. De reden van onze terugkeer was dat hij niet wilde dat mijn zus Linda naar een openbare lagere school zou gaan. Hoewel ze in Colorado City ook naar een openbare school zou gaan, was het daar anders omdat het merendeel van de leraren lid van de FLDS en erg conservatief was. In theorie mag er op openbare scholen geen religie worden onderwezen, maar op die school was dat juist een van de belangrijkste vakken.

Terug in Colorado City bouwde mijn vader ons huis verder uit. We hadden meer leefruimte, maar het leven zelf werd een stuk benauwder. Moeder veranderde. Wanneer we ’s ochtends opstonden sliep ze nog. Mijn vader was nu weer vaak en lang van huis, en dat betekende dat zij veel alleen thuis was. Wanneer we haar probeerden te wekken, zei ze dat we weer moesten gaan slapen.

Meestal stond ze zo halverwege de ochtend op. Dan kwam ze naar de keuken om ontbijt voor ons te maken en om te praten over hoe graag ze dood wilde. Onder het maken van warme maïspap, toast of pannenkoekjes, beklaagde ze zich over het feit dat ze niets had om voor te leven en dat ze veel liever dood was. Dat waren de goede ochtenden. De echt ondraaglijke ochtenden waren die waarop ze vertelde hoe ze zich die dag van kant zou maken.

Ik weet nog hoe ik me doodsbang afvroeg wat er met ons zou gebeuren als mijn moeder de hand aan zichzelf zou slaan. Wie moest er dan voor ons zorgen? Vader was zo goed als nooit thuis. Op een ochtend vroeg ik aan mijn moeder: ‘Mam, als een moeder doodgaat, wat gebeurt er dan met haar kinderen? Wie moet er dan voor hen zorgen?’

Volgens mij besefte mijn moeder helemaal niet hoe ontzettend belangrijk die vraag voor mij was. Ze had geen idee wat haar woorden voor mij betekenden. Het was alsof ze mijn vraag zag als het gevolg van een algemeen soort nieuwsgierigheid naar sterven. Op zakelijke toon antwoordde ze: ‘O, de kinderen hoeven zich nergens zorgen om te maken. De priesterschap geeft de vader een nieuwe vrouw, en die nieuwe vrouw zal voor hen zorgen.’

Op dat moment was ik een jaar of zes. Ik keek haar aan en zei: ‘Mama, ik geloof dat papa dan maar beter zo snel mogelijk op zoek kan gaan naar een nieuwe vrouw.’

Er begonnen me andere dingen op te vallen aan de wereld om mij heen. Een ervan was dat we, wanneer we binnen de gemeenschap boodschappen gingen doen, vaak vrouwen zagen die een donkere zonnebril droegen. Een keer zag ik zo’n vrouw haar zonnebril afdoen, en toen bleek dat ze twee blauwe ogen had. Ik vroeg mijn moeder wat er met die vrouw aan de hand was, maar mijn moeder maakte een ongemakkelijke indruk en gaf geen antwoord. Maar vanaf dat moment was mijn nieuwsgierigheid gewekt, en telkens wanneer ik een vrouw met een zonnebril zag keek ik wat beter om te zien of ze die bril soms droeg om er vreemde blauwe plekken mee te bedekken.

Wat me aan mijn moeder fascineerde was haar schoonheid. Ik vond haar onuitsprekelijk mooi. Ze kleedde zich met zorg en smaak. Net als mijn vader was ze lang en dun. De kleren die ze voor mij en mijn zusjes maakte waren beeldig. Ze werkte altijd met de allerbeste stoffen. Ze kon smokken en plooien maken. Ik weet nog dat ik straalde wanneer iemand mijn moeder een complimentje maakte met haar goed opgevoede en keurig geklede kinderen. Iedereen binnen de gemeenschap beschouwde haar als een heel bijzondere moeder.

Maar dat was schijn. In werkelijkheid was ze depressief en onstabiel. Ze sloeg ons elke dag. De lijfstraffen liepen uiteen van een paar tikken op de billen tot een langdurige aframmeling met een ceintuur. Een keer had ze me er zo verschrikkelijk van langs gegeven dat mijn rug en benen ruim een week onder de blauwe plekken en striemen zaten. Wanneer ze ons sloeg beschuldigde ze ons ervan dat alles wat we deden bedoeld was om haar leven er extra moeilijk op te maken.

Ik was bang voor haar, maar dat leidde ertoe dat ik haar gedrag begon te bestuderen. Het duurde niet lang voor ik vaststelde dat, hoewel ze ons op elk moment van de dag een pak slaag kon geven, ieder van ons nooit meer dan één aframmeling per dag kreeg. ’s Ochtends sloeg ze minder hard en minder langdurig. Echt gevaarlijk was het op het eind van de middag wanneer haar wanhoop het grootst was.

Ik bedacht dat, als ik ervoor zorgde dat ik mijn portie in de ochtend kreeg en haar de rest van de dag zo veel mogelijk probeerde te ontlopen, ik verder niets te vrezen zou hebben. Zodra mama was opgestaan probeerde ik zo snel mogelijk aan de beurt te zijn. Het duurde niet lang voor Linda en Annette mijn strategie door begonnen te krijgen, en zij ook probeerden om hun portie in de ochtend te krijgen.

Het kwam meer dan eens voor dat mijn moeder me een aframmeling gaf en vervolgens als een gek tegen me krijste: ‘Ik geef je een pak rammel dat je van je leven niet zult vergeten! En ik blijf net zo lang slaan tot je je mond houdt en ophoudt met dat gejank! Je maakt me waanzinnig van woede! Hoe heb je zo stom kunnen zijn?’ Inmiddels is het ruim twintig jaar geleden, maar wanneer ik aan haar denk kan ik haar in gedachten nog steeds zo tekeer horen gaan.

Ooit heb ik mijn moeder eens tegen een familielid horen zeggen: ‘Ik snap gewoon niet wat die drie dochters van mij bezielt. Ik ben ’s ochtends amper op, en ze gedragen zich zo onmogelijk dat ik niet anders kan dan ze stuk voor stuk een pak slaag te geven. En pas daarna keert de rust in huis weer en kunnen we verder met de dag.’

Wanneer mijn moeder me sloeg zei ze altijd dat ze dat deed omdat ze van me hield. Dus ik begon te wensen dat ze niet van me hield. Ik was bang voor haar, maar wanneer ze me sloeg maakte me dat ook ontzettend boos. Na het pak slaag wilde ze me altijd een zoen geven, en dat kon ik al helemaal niet uitstaan. Die zoen veranderde niets aan het feit dat ze me erge pijn had gedaan.

Ik vertelde mijn vader nooit iets over de aframmelingen, want slaan was volkomen geaccepteerd binnen onze cultuur. Wat mijn moeder deed werd beschouwd als een normale en correcte manier van straffen. Mijn moeder zag het als haar taak en verantwoordelijkheid om haar kinderen deugdzaamheid en gehoorzaamheid bij te brengen. Het slaan van je kinderen werd beschouwd als de aangewezen manier om dat te bereiken. Het werd niet beschouwd als mishandeling, maar als goed ouderschap.

Soms waren er quiltbijeenkomsten bij ons thuis, en dan genoot ik. Een hele dag lang was het huis vol vrouwen uit de gemeenschap die allemaal samen aan een grote quilt zaten te werken. Er werd geroddeld en er werden verhalen verteld, er was volop te eten en de kinderen konden samen spelen. Op dat soort dagen konden we ons een beetje ontspannen.

Een keer zat ik met mijn nichtje onder de quilt met de poppen te spelen toen ik mijn tante Elaine hoorde zeggen: ‘Ik ben verschrikkelijk geschrokken laatst. Ray Dee was in de tuin aan het spelen met haar broertjes en zusjes, toen er opeens een auto stopte met mensen uit de stad. Alle andere kinderen kwamen krijsend van angst het huis in gerend, maar Ray Dee bleef buiten en maakte een praatje met die lui van buiten.’

Tante Elaine kon niet uit over het feit dat haar dochter met vreemden had gesproken. Een van de dingen die we met de paplepel kregen ingegoten, was dat mensen van buiten ‘handlangers van de duivel’ waren die ons wilden ontvoeren. Ze werden beschouwd als lieden die het boze vertegenwoordigden en die uit waren op onze ondergang.

We woonden zo geïsoleerd dat we maar hoogstzelden iemand van buiten zagen. De meesten van mijn neven en nichten hadden zo goed als geen beeld van de buitenwereld, waar ze eigenlijk alleen maar kwamen wanneer ze met hun moeder gingen winkelen. Ik had nog steeds herinneringen aan ons gelukkige bestaan in Salt Lake City, waar we zelfs televisie hadden gehad. (Mijn ouders hadden een koffiezetapparaat, en dat terwijl koffie voor mormonen ten strengste verboden was.)

Naarmate mijn moeder depressiever werd, bracht ze steeds meer tijd in bed door. Ze verwaarloosde het huis tot de dag voordat mijn vader thuiskwam, en dan begon ze ineens als een bezetene schoon te maken. Mijn vader wilde een brandschoon huis. Op een avond kwam hij thuis, en we waren allemaal in pyjama, schoongewassen en klaar om naar bed te gaan. Het huis glom als een spiegel. Maar mijn vader liep naar de koelkast en haalde zijn vinger over de bovenkant. Er lag stof op. Hij wendde zich tot mijn moeder en zei dat ze beter moest schoonmaken. Mijn moeder zette het op een krijsen en riep dat mijn vader naar de hel kon lopen. Ze verweet hem dat hij totaal ongevoelig was voor het feit dat ze keihard werkte om zijn huis schoon te houden en voor zijn kinderen te zorgen. En als haar manier van schoonmaken hem niet beviel, dan moest hij de taak maar van haar overnemen en zelf zijn kinderen opvoeden.

Bij de thuiskomst van mijn vader veranderde het huis in een strijdtoneel. Hij was nog geen vijf minuten binnen, of mijn ouders gingen al tegen elkaar tekeer. De sfeer in huis was om te snijden. Daar stond tegenover dat we, wanneer mijn vader thuis was, geen slaag kregen, en dat was een opluchting. Mam hield haar handen thuis, maar liet niet na om ons voortdurend voor te houden dat ze onberispelijk gedrag van ons verwachtte.

Toch waren er ook dagen waarop mama gelukkig was en niet dood wilde. Wanneer ze een goede bui had speelde ze graag spelletjes met ons. Een van onze lievelingsspelletjes was dat van de Drie Kleine Varkentjes. Linda, Annette en ik waren de varkentjes en mama was de grote boze wolf. We bouwden een hut van takken en modder, en dan kwam zij en blies de boel omver. Daarna bouwden we een huisje van steen, en dat was sterker dan zij zodat we veilig waren. We genoten ook wanneer ze ons voorlas. Gelukkig las ze ons bij voorkeur sprookjes, en geen religieuze teksten voor.

Moeder was gelovig, maar ze had ook een speelse kant. Op een keer, toen mijn vader weg was, ging ze samen met een vriendin naar de stad en kocht een kerstboom. Stel je voor! Dat was binnen de FLDS ten strengste verboden. We tuigden hem op met lichtjes en zelfgemaakte versieringen. Ik wist dat het verkeerd was om aan zo’n wereldse traditie mee te doen, maar ik vond het veel te leuk om te doen. Moeder straalde. Ze genoot van de boom. We poften maïs, en maakten popcornslingers die we in de takken hingen. Voor we die avond naar bed gingen, hingen we onze kerstsokken in de boom, en mama zei dat we er de volgende ochtend een verrassing in konden verwachten. Zoiets hadden we nog nooit van ons leven meegemaakt. We waren verschrikkelijk opgewonden bij de gedachte dat we zomaar iets zouden krijgen.

De volgende ochtend bleek er niet alleen fruit en snoepgoed in onze kerstsok te zitten, maar lagen er zelfs cadeautjes onder de boom. Van mijn vader mochten we één keer per jaar snoepen – één keer, en niet meer. Door ons snoep te geven lapte mijn moeder mijn vaders regels duidelijk aan haar laars, en alsof dat nog niet voldoende was, vond ze het bovendien goed dat we onze zuurstokken nog voor het ontbijt aten!

Linda en ik waren oud genoeg om te beseffen dat mama voor haar ongehoorzaamheid zou moeten boeten, maar we vonden het heerlijk om zo verwend te worden. We kregen pannenkoekjes voor het ontbijt, en daarna gingen we naar het huis van mama’s vriendin die haar kinderen ook een kerstboom en lekkers had gegeven. Deze kinderen vertelden ons dat de kerstman de cadeautjes had langsgebracht, maar wij zeiden dat wij onze verrassingen van mama hadden gekregen.

De volgende avond kwam mijn vader thuis. Ik ging naar bed en luisterde naar hun geruzie. De volgende ochtend was onze kerstboom verdwenen. Mama huilde toen ze het ontbijt voor ons klaarmaakte. Na het eten gingen Linda en ik naar buiten om te spelen, en we zagen de kerstboom kaal en zonder versieringen of lichtjes onder het huis liggen.

Wanneer mijn moeder blij en gelukkig was, was ze een prachtmens. Tijdens het optuigen van de boom had ze gestraald en gelachen. Op dat soort momenten was mijn moeder een trotse, elegante vrouw die doordrongen was van het feit dat ze het waard was dat anderen van haar hielden. In Salt Lake City waren we erg gelukkig geweest en moeder voelde zich enorm betrokken bij de wereld om haar heen. In Colorado City zat ze opgesloten in een wereld van voortdurende zwangerschappen, een liefdeloos huwelijk en een dorpsbestaan dat van ongeplaveide wegen aan elkaar hing.

Mijn vader had voortdurend kritiek op haar. Het huis was nooit schoon genoeg, de kinderen konden veel beleefder zijn. Zelfs na al haar bevallingen had mijn moeder nog steeds een goed, slank figuur, maar mijn vader vond haar te dik.

Na onze eerste en enige Kerstmis zakte mijn moeder weg in een diepe depressie. Ze bleef de hele dag in bed en hield op met schoonmaken en de was doen. Na een paar dagen kwam de vriendin langs met wie ze samen kerstspullen was gaan kopen. Deze zei haar dat ze moest ophouden met zelfmedelijden te hebben. Als haar man niet wilde dat zij en haar kinderen leuke dingen deden, dan was dat zijn probleem. Moeder krabbelde uit het dal, maar ze heeft nooit meer iets met ons gedaan wat in strijd was met ons geloof. Het viel me op dat ze na het kerstincident ten aanzien van ons nog veeleisender werd en aandrong op volmaakt gedrag. Ik weet zo goed als zeker dat ze veel liever leuke spelletjes met ons zou hebben gespeeld dan ons het ene pak slaag na het andere te geven, maar haar eigen geestelijke slavernij belette haar degene te zijn die ze in werkelijkheid was.

Mijn grootmoeder Jenny was een van de buffers tussen ons en mijn moeders labiliteit. Ik leerde al heel jong mijn moeders wisselende stemmingen te peilen. Haar bui kon van uur tot uur omslaan. Ik moest altijd heel goed opletten om te kijken in wat voor bui ze was, en mijn gedrag daaraan aanpassen. Maar oma zorgde ervoor dat moeder een beetje ruimte kreeg om adem te halen, vooral wanneer de jongere kinderen haar te veel dreigden te worden. Ondanks haar zwakke geestelijke gezondheid was mijn moeder door de bank genomen een veel betere moeder dan de meeste vrouwen binnen de gemeenschap. Oma kwam bijna elke dag bij ons om mama een handje met de zorg voor de kinderen te helpen. Als ze ’s ochtends vroeg kwam, dan kregen we die dag geen pak slaag.

Mijn oma was midden zestig. Haar gezondheid liet te wensen over, en ik denk dat ik daardoor altijd het gevoel had dat ze veel ouder was. Vrouwen binnen de FLDS worden snel oud. De meesten hebben een zwaar leven, en twaalf kinderen of meer is geen uitzondering. Tussen de dertig en de veertig zien de vrouwen er nog goed uit, maar daarna takelen ze ineens heel snel af. Mijn moeder was de jongste van oma’s tien kinderen en ze werd geboren toen oma al enigszins op leeftijd was. Toen ik haar leerde kennen was ze dus al behoorlijk oud. Ze was zwaargebouwd, gerimpeld en op. Ze had grijs haar en slechte ogen, maar ze was geestelijk erg sterk en niemand kon zo goed verhalen vertellen als zij.

Ik kan me nog herinneren hoe ik urenlang bij haar op schoot zat en luisterde naar haar verhalen over het Oude Westen en de zuidelijke staten uit de tijd van voor de Burgeroorlog. Oma’s man was overleden toen mijn moeder twee jaar oud was. Daarna werd mijn oma – die uit een polygaam geslacht kwam – uitgehuwelijkt aan een apostel binnen de FLDS en kwam ze voor het eerst in een meervoudig huwelijk terecht. Mijn oma beschouwde het meervoudig huwelijk als het meest heilige aspect van ons geloof en ze vertelde me het ene verhaal na het andere hoe de mormoonse kerk de kerk van God was geweest tot het moment van de afschaffing van de polygamie.

Met trots vertelde ze me hoe haar overgrootvader, Benjamin F. Johnson, een van de eersten was die, in de negentiende eeuw, door de profeet Joseph Smith was uitverkoren om kennis te maken met het heilige principe van het hemels huwelijk. (Van Smith werd gezegd dat hij zelf tussen de drieëndertig en achtenveertig vrouwen had, en het gerucht gaat dat zijn jongste vrouw veertien was toen ze trouwden.)

Het principe van het hemels huwelijk is bepalend voor het geloof van de FLDS. Een man moet meerdere vrouwen hebben als hij een goede beurt wil maken in de hemel, waar hij uiteindelijk tot een godheid kan worden en zelfs zijn eigen planeet kan krijgen.

In de hemel beschikt een man over geestelijke vrouwen met wie hij geestelijke kinderen maakt. (Om op aarde te kunnen komen moet je eerst een geestelijk kind zijn geweest.) We hielden ook vast aan de overtuiging dat onze vader eerst een geest was, waarna hij op aarde was gekomen om een lichaam te krijgen waarmee hij moest bewijzen dat hij edel genoeg was om een godheid te kunnen worden. Oma zei dat de profeet deze dingen niet zomaar aan iedereen kon vertellen, want een aantal mannen was tegen hem in verzet gekomen toen hij hun dit heilige huwelijksverdrag onthuld had.

Diep ontroerd vertelde ze me hoe de vader van mijn betovergrootvader als een van de allereerste mensen op aarde toestemming kreeg het hemelse huwelijk op aarde te ervaren – een voorrecht dat slechts aan Gods meest uitverkorenen was voorbehouden. Het was zeker niet voor iedereen weggelegd. De profeet Joseph Smith zei dat dit voor de meeste mannen een ondergang, in plaats van redding zou betekenen. Maar het werkte voor mijn bet-betovergrootvader die zeven vrouwen had. Zijn zoons hadden ook een heleboel vrouwen, en het principe van een hemels huwelijk was volgens oma een zegen gebleken voor allen binnen onze familie die volgens het polygame principe leefden.

Ik prees mezelf uiterst gelukkig met het feit dat ik deel uitmaakte van Gods elite en dat ik, alvorens op aarde te komen, al tot zijn uitverkorenen had behoord. Als dat niet zo was, zou ik nooit in dit geslacht zijn geboren. Als je zou kunnen spreken van adel binnen de FLDS, dan had ik zeker blauw bloed. En inderdaad telt afstamming heel zwaar binnen de cultuur van de FLDS. Je moest als geest sterk en waardig zijn om uitverkoren te worden voor een geboorte binnen een van de adellijke geslachten.

We groeiden op in de overtuiging dat we dankzij ons geloof beter waren dan wie dan ook op de hele wereld. En omdat ik was uitverkoren om binnen dit adellijke geslacht geboren te worden, vertelde mijn grootmoeder, had ik de kans een godin te worden als ik voor een polygaam huwelijk koos en een deugdzaam leven leidde. Het was onze eigen versie van Assepoester. De kans op een polygaam huwelijk werd gebracht als een bijzondere zegen die slechts voor weinigen was weggelegd.

Oma vertelde dat onze familie altijd vast was blijven houden aan het principe van het hemelse huwelijk, en helemaal nadat de mormoonse kerk zich daar in de jaren 1890 in een manifest tegen had uitgesproken. Uit angst voor vervolgingen was haar familie samen met andere families die eveneens voorstander van de polygamie waren en deze huwelijksvorm wilden blijven beoefenen, naar Mexico gevlucht. Toen ze tien was keerde haar familie terug naar de Verenigde Staten. De officiële mormoonse kerk staat nog steeds op het standpunt dat diegenen die polygamie beoefenen niet in harmonie zijn met God.

In het begin van de twintigste eeuw richtten die mormonen die ervan overtuigd waren dat polygamie een vereiste was om gered te kunnen worden, een fundamentalistische beweging op. De aanvankelijk kleine groepering groeide binnen enkele jaren uit tot een heuse organisatie compleet met eigen profeet.

John Taylor was de eerste fundamentalistische profeet, en na Joseph Smith en Brigham Young werd hij beschouwd als de derde leider van de kerk van de mormonen. Het verhaal ging dat John Taylor, terwijl hij zat ondergedoken, de sleutels tot het priesterschap had gekregen. Op een nacht werd hij bezocht door Jezus Christus die hem zei dat het principe van het hemelse huwelijk tegen elke prijs in stand gehouden moest worden. Aangezien dat enorme tegenstand zou oproepen, zou de geestelijke moeten onderduiken. Christus deelde Taylor in niet mis te verstane termen mee dat de sleutels van het priesterschap van de gewone mormoonse kerk zouden worden afgenomen en aan hem zouden worden overhandigd en dat God vanaf dat moment alleen nog maar met zijn uitverkoren kinderen zou samenwerken.

Ondanks het manifest bleef de mormoonse kerk meervoudige huwelijken toestaan, maar het maximale aantal vrouwen dat een man mocht hebben was twee. Iedereen die meer vrouwen probeerde te huwen liep het risico van excommunicatie. Dat veranderde in het begin van de jaren 1920 toen de mormonen helemaal van polygamie af wilden, en kort daarna werd overgegaan tot de excommunicatie van iedereen die een meervoudig huwelijk praktiseerde.

Wanneer ik mijn grootmoeder zo over dit alles hoorde vertellen, had ik het gevoel dat ik in een gouden wiegje terecht was gekomen. Oma gaf me het gevoel dat ik uniek was, maar niet in de traditionele zin van het woord. Ze bracht me bij dat ik door God was gezegend door geboren te zijn in deze familie waarin de vrouwen generaties lang hun persoonlijke gevoelens en het wereldse bezit geofferd hadden om het werk van God in ere te houden en te bewijzen dat ze het hemelse koninkrijk Gods waardig waren.

Ik zette grote ogen op bij de gedachte aan al die vrouwen die zich op dat moment in de hemel bevonden waar ze de vruchten plukten van alle offers die ze op aarde hadden gebracht. Het vervulde me met trots deel te mogen uitmaken van deze belangrijke traditie. Als dochters van God hadden we voor onze geboorte een verbond gesloten. Mijn oma legde uit hoe we God plechtig hadden beloofd dat we nooit iets zouden doen wat zijn werk zou ondermijnen en dat we een groot aantal kinderen zouden krijgen. Er waren duizenden uitverkoren geesten die wachtten op de kans om geboren te worden. Wij waren de vrouwen die hen konden helpen op aarde te komen. Oma leerde me dat mijn enige taak op aarde het krijgen van zo veel mogelijk kinderen was. Zodra God had besloten met welke man ik moest trouwen, zou hij zijn naam aan de profeet onthullen.

Al deze dingen klinken een klein meisje spannend en opwindend in de oren. Het was voor mij de enige manier om me bijzonder en speciaal te kunnen voelen. Ik had geen idee waarom mijn moeder mij sloeg of waarom mijn ouders aan een stuk door ruzie hadden wanneer mijn vader thuis was. Maar oma gaf me het gevoel dat ik was uitverkoren voor een belangrijk leven. Ik zette geen vraagtekens bij het gedrag van mijn ouders – ik wist niet beter. Kindermishandeling was heel normaal binnen onze cultuur, en niemand keek er vreemd van op wanneer je een moeder haar kind soms een keiharde mep zag geven. Ik wist dat mijn ouders niet goed met elkaar overweg konden, maar ik kende geen ouderstel dat wel een gelukkige band had. Onze wereld zat gewoon zo in elkaar en ik kende niets of niemand om onze principes mee te kunnen vergelijken. En wat er ook gebeurde bij ons thuis, in mijn hart wist ik dat ik in Gods ogen bijzonder was. Ik wist dat de profeet me zou vertellen met wie ik moest trouwen, en daarna zou ik zo veel mogelijk kinderen ter wereld brengen. Omdat ik zo veel van mijn oma hield en omdat ik alles wat ze zei voor de allerhoogste waarheid hield, zou het nog jaren duren voor ik aarzelend begon de regels die ten grondslag lagen aan mijn bestaan, in twijfel te trekken.

Het meest dramatische verhaal dat mijn oma me vertelde was dat van de overval op Short Creek, Arizona, op 26 juli 1953. Ze vertelde hoe de vrouwen van de FLDS zich aaneensloten om het werk van God te verdedigen. De overval vormt een hoogtepunt in de geschiedenis van de FLDS. Ik weet niet hoe vaak oma ons het verhaal wel niet vertelde, en het begon altijd op dezelfde manier – met haar droom.

Enkele maanden voor de overval droomde oma dat ze met haar kinderen achter in een hele oude wagen zat. De profeet, oom Roy, reed de wagen over een oude, gammele brug, die het onder het gewicht van de wagen begon te begeven. Oma keek omlaag en zag de snelstromende rivier op de bodem van het diepe ravijn. Ze wist dat als de brug volledig in zou storten, ze allemaal voor eeuwig verloren zouden zijn.

Maar de wagen wist de overkant veilig te bereiken. In haar droom wist ze dat oom Roy hen had gered en dat hij de enige mens was die dit had gekund.

Oma zei dat er geruchten de ronde deden over een ophanden zijnde, door de wereldse autoriteiten georganiseerde overval. Die avond in juli bracht ze mijn moeder en tante naar bed, en ging vervolgens naar de gebedskring in het schoolgebouw waar ze God vroegen om het leger van de duivel op een afstand te houden.

Er werd een uitkijkpost neergezet langs de enige weg die naar het stadje voerde. De afspraak was dat de jongeman, zodra hij de autoriteiten zag naderen, de gemeenschap zou waarschuwen door enkele staven dynamiet tot ontploffing te brengen. De knal kwam. De staat Arizona was tot de inval overgegaan. Oma vertelde hoe de jongeman die op de uitkijk had gestaan het stadje in kwam gerend, zich aan oom Roys voeten liet vallen en riep: ‘Ze komen eraan, ze komen eraan, en het zijn er vele honderden!’

Vanuit het duister kwamen de leden van de Nationale Garde van Arizona samen met de politie en andere plaatselijke autoriteiten Short Creek – wat nu Colorado City is – binnengereden en begonnen mannen en vrouwen die polygamie beoefenden te arresteren.

Oom Roys aanhangers raadden hem aan te vluchten, maar hij besloot te blijven. ‘Mijn voeten zijn moe van het vluchten en ik vraag God om bescherming.’

Opa Jessop, oma Jenny’s schoonvader, ging de autoriteiten tegemoet en zei: ‘Wat wilt u van ons? Wat komt u hier zoeken? Als u wilt bloedvergieten, kunt u met mij beginnen. Ik ben bereid te sterven.’ Hij was een oude man met een lange witte baard. Hij werd van alle kanten gefotografeerd terwijl hij de overheden het hoofd bood.

Oma beschreef de verschrikkelijke scène waarbij de soldaten de baby’s uit de armen van hun moeders probeerden te rukken. De kinderen jammerden, de moeders krijsten en de krant van de volgende ochtend stond vol met de meest hartverscheurende beelden die ertoe leidden dat de openbare mening zich tegen de overheid keerde.

Uiteindelijk werden er 122 mannen en vrouwen gearresteerd en waren de namen opgeschreven van 263 kinderen die de volgende dag bij hun polygame families weggehaald zouden worden. Alle volwassen arrestanten zouden naar het 650 kilometer verder gelegen Kingman, Arizona, worden overgebracht. De mannen gingen de eerste dag, en de dag daarop kwamen de bussen terug om de kinderen naar Phoenix te brengen. De vrouwen werden uit hun huizen gehaald. Ze kregen geen tijd om het brood uit de oven of de was van de lijn te halen, en werden naar het schoolgebouw gebracht. Ze mochten zelfs geen luiers voor hun baby’s meenemen. Toen de bussen arriveerden kregen ze te horen dat ze van hun kinderen gescheiden zouden worden. De vrouwen kwamen in verzet. Niet alleen wilde de overheid hen hun kinderen afnemen, maar bovendien zouden die kinderen officieel tot wees worden verklaard en ter adoptie worden afgestaan aan niet-polygame gezinnen.

Uiteindelijk krabbelde de staat terug. Ze waren bang voor negatieve publiciteit, en daarbij waren ze ook verrast door het enorme kindertal binnen de gemeenschap. Ze hadden onvoldoende volwassenen om tijdens de lange busreis naar Phoenix voor al dat kroost te zorgen, dus uiteindelijk mochten de moeders met hun kinderen mee.

Oma had een broer in Phoenix die de autoriteiten onder druk zette om haar en haar drie kinderen vrij te laten en onder zijn voogdij te plaatsen. Ze vertelde dat ze kracht putte uit de herinnering aan haar droom. Ze had vertrouwen dat oom Roy een manier zou vinden om hen te redden, en dat gebeurde ook.

Oom Roy reisde naar Phoenix en begon met enorme volharding alle kinderen en hun moeders op te sporen. Hij verbood de vrouwen officiële verklaringen over hun huwelijk af te leggen, en ondernam zelf stappen tegen de overheid. In een zet waar iedereen, behalve diegenen die geloofden dat oom Roy boodschappen van God ontving, versteld van stond, gaf oom Roy zijn advocaten de opdracht om naar de wet te zoeken waarin staat dat kinderen niet zonder toestemming van hun ouders uit een gezin kunnen worden weggehaald. Zijn advocaten riepen meteen dat een dergelijke wet niet bestond. Oom Roy zei van wel. En uiteindelijk bleek hij gelijk te hebben. De wet werd gevonden en oom Roy had zijn zaak tegen de staat gewonnen.

Achteraf bezien bleek de overval alleen maar gunstig voor de FLDS, in die zin dat het een enorme golf van sympathie tot gevolg had. Na afloop van de rechtszaak ging iedereen weer vrolijk naar huis en de polygame praktijken waren populairder dan ooit.

De sekte werd terughoudender. Mensen waren bang voor de overheid en liepen minder met hun levenswijze te koop. De manier van kleden werd conservatiever. Het tonen van lichaamsdelen onder de nek was verboden. Vrouwen mochten geen broeken dragen.

Wat ook veranderde was het huwelijk. Voor de overval op Short Creek hadden vrouwen zelf mogen kiezen met welke man ze wilden trouwen. Het probleem was dat wanneer vrouwen mochten zeggen met wie ze wilden trouwen, ze in de meeste gevallen een man van hun eigen leeftijd kozen. Jonge vrouwen wilden jonge mannen trouwen. Dat was lastig voor de oudere mannen die op zoek waren naar een jongere vrouw om daardoor in een beter blaadje bij God te komen. De machtigste mannen binnen de FLDS waren ouder. Ze wisten dat er iets zou moeten veranderen, want wanneer ze met de jongere mannen moesten concurreren trokken ze doorgaans aan het kortste eind.

Bovendien vreesden ze dat jonge mannen van buiten de gemeenschap jonge vrouwen, wanneer ze eenmaal verliefd op hen waren, zouden verleiden tot een leven buiten de gemeenschap. Vóór de overval op Short Creek had de toekomst van de polygamie al op het spel gestaan. Meerdere vrouwen speelden met de gedachte van weggaan. In die tijd hadden veel vrouwen familie buiten de gemeenschap, dus vertrekken was in principe gemakkelijk. Vrouwen konden tot op zekere hoogte kiezen. En de mannen die het voor het zeggen hadden waren daar niet blij mee.

Door de overval op Short Creek waren de vrouwen hun vertrouwen in de buitenwereld echter kwijtgeraakt. Ze hadden het gevoel dat iedereen tegen hen was. Ze hadden gezien hoe hun doodsbange kinderen uit hun armen waren gerukt. Oom Roy had de staat Arizona het hoofd geboden en gewonnen. Hij schreef de overwinning voor een deel toe aan de vrouwen die het systeem trouw waren gebleven. Vanaf dat moment hadden de vrouwen het gevoel dat ze de profeet nog meer gehoorzaamheid verschuldigd waren. Waar ze vooral bang voor waren was dat ze hun kinderen zouden kunnen verliezen, niet dat ze hun rechten als mens kwijt zouden raken – en dat laatste was wat er gebeurde.

Het was een geleidelijke verandering. Het begon ermee dat vrouwen te horen kregen dat ze hun haren op een bepaalde manier moesten dragen en dat ze geen broeken meer aan mochten. Enkele jaren na de overval werd een begin gemaakt met de praktijk van het sluiten van huwelijken die gebaseerd waren op de openbaring van de profeet. Oom Roy vertelde dat ze, omdat ze hadden bewezen God volledig trouw te zijn, klaar waren voor de ontvangst van een nog zwaarder wegende doctrine. Hoewel de veranderingen meer beperkingen met zich meebrachten, werd elk ervan gezien als een zegen van God.

Dankzij hun gehoorzaamheid waren de gevolgen van de overval uiteindelijk meegevallen. Oom Roy zou hen blijven beschermen en zich volledig voor hun welzijn inzetten zolang ze hem hun vertrouwen bleven schenken. Maar die veiligheid ging ten koste van de vrijheid.

Alle jonge meisjes kregen de opdracht om te bidden dat de profeet geopenbaard zou worden bij welke man ze hoorden. We leerden dat mannen en vrouwen voor ze op aarde werden geboren met elkaar hadden afgesproken wie er met wie zou trouwen. Verliefd worden op iemand die niet de door de profeet aangewezen – de aan hem geopenbaarde – man was, was ten strengste verboden, ook wanneer het iemand uit de FLDS was, want dat zou een overtreding zijn van de voorgeboortelijke belofte aan God.

Deze nieuwe restricties ten aanzien van het dagelijks leven kwamen van binnenuit de FLDS, niet van buitenaf. Na de overval op Short Creek was iedereen nog meer dan voorheen bereid om de profeet in ieder opzicht gehoorzaam te zijn. De mensen waren bang omdat ze wisten dat polygamie in strijd was met de wet en dat de politie op ieder moment terug zou kunnen komen om hen te arresteren. Omdat werd geloofd dat oom Roy hen had gered en dat het aan hem te danken was geweest dat ze hun kinderen hadden mogen houden, twijfelde niemand er meer aan dat hij een ware profeet van God was. Dit was de tijd waarin de onbetwistbare autoriteit van de profeet gevestigd werd.

Mijn oma hield me op haar schoot en vertelde me al deze verhalen. Het was alsof ze me wegenkaarten overhandigde en de routes uitstippelde van de toekomst waarvan ze wist dat die mij te wachten stond.