De laatste voogdijzaak

Voor het einde van de kerstvakantie werd ik ziek. Het voelde alsof ik weer zwanger was en daaroverheen een stevige griep te pakken had. Ik was zo beroerd en verzwakt en koortsig dat ik amper van de ene kant van de kamer naar de andere kon lopen. Ik moest aan een stuk door overgeven en had hoge koorts.

Ik had nauwelijks voldoende kracht om voor de hele familie te koken.

Betty verklaarde dat haar broertjes en zusjes mij niet mochten helpen. Ze wees erop dat ik, omdat ik hen bij hun vader had weggehaald, persoonlijk voor al het werk verantwoordelijk was. Mijn ziekte was voor haar het bewijs dat God Merrils gebeden had verhoord. Volgens mij probeerde ze het mij zo moeilijk te maken dat ik uiteindelijk geen andere keus zou hebben dan te zwichten en naar Merril terug te keren.

Het duurde een volle maand voor ik er weer enigszins bovenop was. Het bijhouden van de was, was me totaal onmogelijk. Voor Harrison bleef ik simpele hapjes koken, maar de anderen moesten het met kant-en-klaar-voedsel doen. Het feit dat ik wekelijks zeven kinderen naar zeven verschillende therapieafspraken moest brengen, om nog maar te zwijgen over Harrisons doktersafspraken, hield me aardig op de been. Daarbij was het bijna een volledige dagtaak om alle aanvragen bij te houden die ervoor moesten zorgen dat alle subsidies en uitkeringen onafgebroken binnen bleven komen.

Steeds meer had ik het gevoel dat ik het allemaal niet meer aankon. Het leven in de gewone wereld was keihard.

Na ons vertrek uit het opvanghuis was ik zelf ook in therapie gegaan. Mijn therapeut heette Larry Bill en hij werkte met mishandelde vrouwen. We spraken een poosje over mijn geschiedenis, en toen zei ik dat alles een stuk gemakkelijker zou kunnen zijn als ik nu eindelijk maar eens van die griep af zou zijn.

Larry keek me aan. ‘Carolyn, je hebt helemaal geen griep. Je hebt een posttraumatische stressstoornis.’ Ik had nog nooit van die stoornis gehoord. Hij vertelde me wat het was. De lichamelijke en geestelijke symptomen kunnen jarenlang aanhouden. Je ziet het veel bij oorlogsveteranen, vrouwen en kinderen die huiselijk geweld hebben overleefd en mensen die zwaar te lijden hebben gehad onder natuurrampen als orkanen, aardbevingen of overstromingen.

Larry vroeg me of ik last had van nachtmerries. Ik vertelde dat ik de eerste nachtmerrie op de derde dag na mijn vlucht had gekregen, en dat ik er sindsdien elke nacht door werd geplaagd. Ze gingen vaak over Merril of Barbara, of over iemand anders van de familie die mijn kinderen aanviel. Andere keren droomde ik dat ik binnen de sekte gedwongen werd om iets te doen wat ik niet wilde. Nachtmerries zijn een klassiek symptoom van posttraumatische stress. Larry zei dat het een chronische aandoening was die beheersbaar was, maar die nooit volledig te genezen was.

Het voelde als een stomp in de maag. Alsof ik nog niet genoeg op mijn bordje had. Hoe moest ik voor iedereen zorgen als ik ziek was? Ik vroeg hem hoe ik hiermee om moest gaan.

Hij zei dat ik zo functioneel mogelijk moest zien te blijven. Hij kon me niet voorspellen hoe lang het zou duren voor ik weer wat beter werd, want elk geval was anders. Maar hij wees me er wel op dat, hoe meer ik aan de symptomen toe zou geven, hoe erger het zou worden. Ik moest me ertegen blijven verzetten en het zou helemaal niet gemakkelijk zijn, maar hij gaf me de verzekering dat ik op zijn hulp kon rekenen.

Zes weken lang was ik op mijn knieën naar de badkamer gekropen om over te geven. Wat me op de been hield was de gedachte dat ik over een paar dagen wel weer beter zou zijn. Maar nu kreeg ik te horen dat ik een chronische aandoening had en dat het nog maar de vraag was of ik er ooit overheen zou komen.

Mijn hoofd tolde terwijl ik de parkeerplaats op liep. Ik probeerde het sleuteltje in het contact te steken, maar mijn hand beefde zo erg dat ik het liet vallen. Op dat moment stortte ik volledig in. Ik was vooral doodsbang dat Merril, als hij te horen kreeg dat ik geestelijk niet in orde was, ervoor zou zorgen dat ik de voogdij over mijn kinderen kwijtraakte.

Ik had de boel amper bol kunnen werken toen ik nog fit was geweest. En nu dit. Zonder mijn gezondheid zou ik alles kwijt kunnen raken. En als ik mijn kinderen kwijtraakte zag ik werkelijk geen reden om nog langer op deze aarde te blijven.

Toen schoot me een herinnering te binnen – mijn ongeluk op Black Ridge en hoe door en door koud ik was geweest. Ik had de dood heel dichtbij gevoeld. Ik was zo verschrikkelijk moe geweest dat ik het liefste in de sneeuwstorm op de grond was gaan liggen en voor eeuwig in slaap was gevallen. Wat me toen in leven had gehouden, was de gedachte dat ik, als ik me aan die moeheid zou overgeven, Arthur nooit meer zou zien.

Als ik die kracht toen had gevonden, dan moest me dat nu ook weer lukken. Ondanks alles wilde ik helemaal niet dood.

Ik moest mijzelf in de hand zien te krijgen. Als ik dat per keer zo’n vijf minuutjes kon doen, of minder nog als het niet anders kon, dan moest het lukken. Dat was iets wat ik kon overzien – langer dan dat maakte me bang.

Ik nam me heilig voor om niemand te vertellen wat ik had. Niemand. Alles wat ik aan iemand anders vertelde kwam uiteindelijk altijd bij Merril terecht. Het risico dat hij zou horen dat ik aan posttraumatische stress leed was gewoon te groot.

Beetje bij beetje kwam ik tot een plan. Ik zou de kinderen naar school en naar hun afspraken brengen. Als we altijd overal verschenen zou niemand achterdocht krijgen. Ondertussen zou ik die periode van pakweg vijf minuten gebruiken om te koken en schoon te maken, en daarna zou ik dan rusten.

Ik raapte mijn autosleutel op en stak hem in het contact. Dat lukte pas na een aantal keren. Vervolgens haalde ik een paar keer diep adem, en toen startte ik de auto.

Thuis begon ik meteen met mijn vijf-minuten-plan. Vijf minuten koken. Rusten. Vijf minuten schoonmaken. Rusten. Echt opschieten deed het niet, maar toen ik die avond in bed lag had ik tenminste het gevoel dat ik het geprobeerd had.

Mijn ziekte was een realiteit die ik niet langer dan vijf minuten per keer onder ogen kon zien. Het duurde evenwel niet lang voor nog een andere realiteit zich keihard en meedogenloos aan me opdrong – het geld was op. Ik hoorde dat de aanvraag voor huursubsidie nu achttien maanden op zich liet wachten omdat er onvoldoende geld beschikbaar was. En ik had geen rooie cent meer. Het geld dat ik had gespaard toen we bij Dan woonden was op. Ik wist dat ik hem maar om hulp hoefde te vragen en dat hij geen moment zou aarzelen om me de helpende hand te bieden, maar ik vond het afschuwelijk om hem om van alles en nog wat te vragen en ik wilde ook niet elke maand bij hem op de stoep staan. Ik nam me heilig voor om eerst zo veel mogelijk andere dingen te proberen, en daarna zou ik altijd nog naar hem toe kunnen gaan. Alleen was ik nu op een punt gekomen waarop ik mijn gas- en elektrarekening niet kon betalen, en ik wist me werkelijk geen raad.

Op een ochtend, toen ik de kinderen naar school bracht, kwamen Patrick en Andrew meteen weer naar buiten om te zeggen dat ik naar het kantoor moest komen. De jongens bleven bij Harrison terwijl ik naar binnen ging. Patty, de vrouw die op kantoor werkte en die Merrilee altijd met zoenen overlaadde, gaf me een envelop en zei dat de leraren van de kinderen iets bijzonders voor me hadden willen doen. Ik bedankte haar en vroeg haar de leraren te bedanken. Met de envelop in mijn hand liep ik terug naar de auto.

In de envelop zat een bedrag van bijna tweehonderd dollar en een briefje van de leraren waarin stond dat ze bewondering hadden voor mijn moed. Bevend van pure blijdschap reed ik rechtstreeks door naar het postkantoor om de rekening te betalen. Het volgende obstakel was een briefje van de bijstand waarin stond dat mijn dossier gesloten zou worden als ik niet binnen vierentwintig uur een aantal formulieren ingevuld aan hen retourneerde. Alle vijf de formulieren moesten getekend en gedateerd zijn door iemand van de scholen van de kinderen.

Er lag al een beetje sneeuw, maar nu was het opnieuw gaan sneeuwen. Ik belde naar het kantoor van de bijstand om te vertellen dat ik een baby en een gehandicapt kind had en dat ik onmogelijk binnen vierentwintig uur aan hun verzoek zou kunnen voldoen. Ik vroeg om uitstel, maar kreeg te horen dat dit onmogelijk verleend kon worden. Als ik alles niet binnen vierentwintig uur rond had zou mijn dossier worden gesloten en zou ik geen uitkering meer krijgen. Ik zou opnieuw een aanvraag in moeten dienen en dat betekende dat het waarschijnlijk maanden zou gaan duren voor ik weer iets van een uitkering kreeg.

De volgende dag zei ik alle afspraken die ik had af en ging met Bryson, Harrison en Harrisons rolstoel de sneeuwstorm in om alle formulieren ondertekend te krijgen. Ik worstelde nog steeds met mijn ziekte. Op zo’n dag als deze kwam ik niet ver met mijn vijfminuten-plan.

Harrisons immuunsysteem had te lijden onder zijn hormoontherapie. Ik was bang dat hij ziek zou worden. Het was ijzig koud. Bij elke school moest ik de rolstoel uit de auto halen, hem uitklappen, Harrison erin zetten en hem goed inpakken, en dan kon ik Bryson pas uit zijn kinderzitje halen.

Toen ik bij mijn broer kwam om hem alle formulieren te laten faxen, rilde ik zo erg dat ik niet kon ophouden met klappertanden. Toen ik de volgende ochtend wakker werd had ik de grootste moeite met ademhalen. Ik had koorts en wist dat ik longontsteking had. Ik kon mijn bed niet uit. Toen LuAnne begreep dat ik echt doodziek was, nam ze de zorg voor Harrison van me over. Betty begon zelfs een beetje te koken en af te wassen.

Voor het eerst maakten mijn kinderen zich zorgen. Maandagochtend had ik nog steeds hoge koorts. Ik was te ziek om iemand te kunnen bellen en te bang dat, als ik dat zou doen, iemand erachter zou komen dat ik niet alleen longontsteking, maar ook posttraumatische stress had. Dat kon ik niet hebben, want Merril riep toch al dat ik niet goed bij mijn hoofd was. Ik wist dat enkele vrouwen die getracht hadden de FLDS te ontvluchten in een psychiatrische inrichting terecht waren gekomen en dat ze hun kinderen waren kwijtgeraakt. Ik had er alles voor over om mezelf dat lot te besparen.

Ik zei de kinderen dat ik te ziek was om ze naar school te brengen. Ik had niet eens de kracht om de telefoon te pakken en mijn afspraken af te zeggen. Het leek een wonder, maar LuAnne en Betty begonnen me kopjes thee te brengen. Ik kon er kleine slokjes van drinken, maar eten lukte me niet.

Dinsdagochtend was al niet veel beter. Maar Betty wilde niet nog meer school missen. Ze vond het belangrijk om goede cijfers te houden, en ze belde Mitzi, de voorzitster van de oudercommissie die Merrilee, Patrick en Andrew onder haar vleugels had genomen.

Mitzi bracht de kinderen naar school en zei dat ze dat zou blijven doen zolang ik hulp nodig had. Daarna bracht ze me een enorme pan kippensoep. Ik probeerde er om de twee uur een klein beetje van te eten. Ze bracht me ook een selectie antigriepmiddelen van de drogist en een verstuiver, en dat hielp. De maandag daarop was ik weer fit genoeg om de kinderen naar school te kunnen brengen.

De keer daarop toen Merril de kinderen voor het weekend had, bracht hij ze niet terug. Op zondagavond belde ik mijn advocaat en zij belde Rod Parker. Hij zei dat Merril te ziek was om te kunnen rijden. Ik begreep meteen dat het een spelletje was. Ik kreeg bovendien te horen dat mijn vader het te druk had. Toen ik hem belde zei hij dat het hem speet maar dat hij de kinderen die week niet kon brengen. Ik geloofde hem niet, maar drong verder niet aan.

De dag daarop belde ik de scholen af en legde uit waarom mijn kinderen absent zouden zijn. Mijn auto was te gammel om de lange rit te kunnen maken. Mitzi zei dat zij en haar man de lange tocht naar Colorado City zouden maken. Ik was haar onuitsprekelijk dankbaar.

Merril ging door het lint toen hij hoorde dat Mitzi zijn kinderen kwam halen. Ik was hem te slim af geweest. Even later belde mijn vader. Hij zei dat hij de boel de boel zou laten en mijn kinderen zou komen brengen, maar ik antwoordde dat dat nergens voor nodig was. Merril had het gerechtelijk vonnis al overtreden door de kinderen op zondagavond niet terug te brengen, dus ik had mijn eigen maatregelen getroffen om ze veilig terug te krijgen.

Merrils familie had het niet meer. Niemand wist wie Mitzi was en ze beweerden dat ze er niet zeker van konden zijn of het wel veilig voor de kinderen was om met haar terug te rijden. Uiteindelijk was het toch mijn vader die de kinderen bracht. Mitzi en haar man hadden de lange reis van vijf uur heen en vijf uur terug voor niets gemaakt, maar vanaf die keer probeerde Merril nooit meer om een dergelijke stunt uit te halen.

Ik hoorde dat Merril sinds mijn vertrek met nog vijf vrouwen was getrouwd. Elk van hen was met iemand anders getrouwd geweest tot Warren Jeffs ze bevolen had om met Merril Jessop te trouwen. Ik wist dat sommige van de families die zich nu bij Merril hadden gevoegd, een geschiedenis van lichamelijke en seksuele mishandeling onder de kinderen hadden.

Het leek me verstandig om mijn advocaat te laten weten dat ik het geen prettige gedachte vond om Merrilee naar zo’n omgeving te sturen. Ze was te jong en te kwetsbaar, en ik vreesde dat ze lastiggevallen zou worden door een van de oudere jongens die nu lid waren van haar ‘familie’.

We besloten de zaak zo snel mogelijk voor de rechter te krijgen. Lisa was het met me eens dat de situatie voor Merrilee veel te gevaarlijk was.

De therapeuten van mijn kinderen wisten zich geen raad met Merrils gedrag. Ze probeerden hen te helpen, maar na elk bezoek aan Colorado City kon de therapie bij wijze van spreken weer helemaal opnieuw beginnen. Elke keer kreeg Merrils advocaat te horen wat er in de loop van zo’n weekend was misgegaan. Rodney Parker probeerde de zaak buiten de rechtbank te houden en wist tot drie keer toe uitstel te krijgen. Bij de vierde keer hield mijn advocate voet bij stuk en werd er een datum afgesproken. Parker zei dat hij op dat moment niet kon, en er werd een nieuwe datum voor een videoconferentie tussen de raadsheren en de rechter gekozen. Maar Parker was niet op kantoor, en de rechter zei dat de oorspronkelijke datum – 24 juni 2004 – daarom gehandhaafd zou worden.

In het besef dat het nog minstens achttien maanden zou gaan duren voor ik huursubsidie kreeg, wist ik dat mijn volledige inkomen op zou gaan aan de huur. Ik begon elke maand met de wetenschap dat ik onvoldoende geld zou hebben om gas en elektra te betalen, en dat ik juist voldoende geld zou hebben om eten te kopen.

Patrick had op school een toneelstuk waarvoor hij een zwaard nodig had. Ik beloofde hem dat ik mijn best zou doen om iets voor hem te regelen. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Naarmate de dagen verstreken werd Patrick steeds onrustiger. Twee weken later nam zijn therapeut me terzijde en zei dat het zwaard een ontzettend zwaarwegend thema voor hem was. Ze zei dat ze het idee had dat hij zich met dat zwaard een stuk zelfverzekerder zou voelen en dat hij ook meer het idee zou hebben dat ik in staat was naar behoren voor hem te zorgen. Ik zei dat ik niet wist waar ik zo’n ding zou kunnen krijgen en dat ik er het geld niet voor had. Ze zei dat ik er voor vijf dollar eentje bij de Wal-Mart zou kunnen vinden.

Ik had nog exact zes dollar in mijn portemonnee. Dat geld had ik gespaard voor waspoeder, maar nu besefte ik dat het zwaard voorging. Op weg naar huis gingen we bij de Wal-Mart langs. We kochten het zwaard. Patrick deed alsof het gewicht van de hele wereld van zijn schouders was gegleden. Ik was echt blij dat ik het voor hem had kunnen kopen, alleen, waar moest ik nu de was mee doen?

De volgende dag kwam Connie langs, de coördinatrice van het opvanghuis die geholpen had mijn kinderen op school in te schrijven. Ze bracht een grote doos wasmiddelenproefjes mee omdat ze daar in het opvanghuis zoveel van hadden. ‘Ik ging ervanuit dat je dit vast wel zou kunnen gebruiken met zoveel kinderen.’ En ze gaf me ook een paar bonnen voor gas. Wat een opluchting.

Ik kon de was doen, maar ik zou het eind van de maand nog steeds niet halen. Toen kreeg ik een telefoontje van Leenie die zei dat een kostuumontwerper die ze kende op zoek was naar iemand die haar kon helpen met het ontwerpen van kostuums voor de serie Big Love. Leenie had bedacht dat ik op die manier met thuiswerk wat extra’s zou kunnen verdienen. Ik sprong een gat in de lucht en kreeg de opdracht om meerdere stellen lang ondergoed te naaien. Ik naaide als een gek, en een paar weken later had ik alles af. Het werk was een geschenk uit de hemel, en het leverde voldoende geld op om de gas- en elektrarekening tot het eind van de zomer te kunnen betalen.

Op de afgesproken dag was ik om negen uur bij de rechtbank. Ik was bang, maar tegelijkertijd ook hoopvol. Rod Parker zou er niet zijn, maar hij had een vervanger gestuurd. De toeziend voogd was er ook niet. Maar mijn advocate was er wel, en de kleine zaal zat afgeladen vol met mijn supporters. Merril leek een tikje overdonderd. Bij wijze van uitzondering gedroeg hij zich nu eens niet alsof hij alle troeven in handen had.

Lisa betoogde dat Merril bezoekrecht zou moeten houden voor onze kinderen, maar dan wel in Salt Lake City. Ze hield een overtuigend pleidooi waarin ze uiteenzette waarom het niet goed was voor de kinderen om elke twee weken die lange reis heen en terug naar Salt Lake City te moeten maken. De vervanger van de toeziend voogd gaf toe dat ze niet veel van de zaak af wist, maar dat haar niet duidelijk was waarom dat heen en weer rijden zo problematisch was.

Lisa had niet beter voorbereid kunnen zijn. Ze deed tot in de kleinste details verslag van het incident dat zich had voorgedaan, van de ergernis en de stress die zich na elk bezoek voordeden, en waarom dit schadelijk was voor de kinderen.

Toen het moment van de uitspraak was aangebroken viel er een diepe stilte in de rechtszaal – je kon een speld horen vallen. Onze levens stonden op het spel.

‘Hoewel ik vind dat het voor de betrokken kinderen belangrijk is om contact te houden met hun vader, zie ik voldoende redenen om het bezoekrecht te beperken tot Salt Lake City,’ zei de rechter met duidelijke, heldere stem.

Mijn hart stond stil. Ik had gewonnen. We waren veilig. Ik wist dat Merril het veel te veel moeite zou vinden om helemaal naar Salt Lake City te komen. De strijd was afgelopen.

Het was echt een enorme overwinning. Ik had bewezen dat een verblijf in Colorado City niet in het belang van mijn kinderen was. Eindelijk, eindelijk waren we dan helemaal vrij.

De zaak betekende in vele opzichten een doorbraak. Als ik mijn kinderen uit de sekte had kunnen krijgen, dan zou elke vrouw die een beetje vastberaden was mijn voorbeeld kunnen volgen.

De absolute macht die de FLDS over vrouwen had was doorbroken. Ik had bewezen dat een vrouw niet alleen kon vluchten en een zelfstandig bestaan kon opbouwen, maar ook de voogdij over haar kinderen kon krijgen.

Het was een dag om trots op te zijn.