Mijn laatste baby

Ik wist dat ik een anticonceptieprik moest hebben, maar dat werd me onmogelijk gemaakt door het feit dat Harrisons toestand achteruit bleef gaan. Ik werd te zeer in beslag genomen door zijn verpleging om aan iets anders te kunnen denken.

De infuustherapie die hij kreeg hielp wel tegen de krampen, maar zijn braken werd er niet minder op. Soms gaf hij wel een paar keer per dag over, en het gevolg daarvan was dat zijn longontsteking chronisch werd. In de loop van de winter van 2001 belde ik vaker om een ambulance dan dat ik zijn artsen belde.

Daarnaast was ik begonnen, met behulp van een pols-oxymeter, zijn zuurstof te meten. Wanneer hij een krijsaanval had, gaf ik hem Versed. ’s Nachts had hij om te kunnen slapen Ambien en chloraalhydraat nodig, maar soms waren die middelen al na een paar uur uitgewerkt. Nu, met twintig maanden, was hij niet langer in staat zijn hoofdje zelfstandig op te tillen.

Ik was er niet alleen kapot van, ik was ook uitgeput en totaal aan het eind van mijn krachten. Al mijn reserves waren op, en toch moest ik door. Elke dag voelde zwaarder en ging zonder dat ik me er echt bewust van was, over in de volgende. Aan Harrisons toekomst durfde ik niet te denken. Het heden was al angstaanjagend genoeg.

Keer op keer bracht de ziekenwagen ons met gillende sirenes naar het ziekenhuis in St. George. Het verplegend personeel daar deed wat ze konden om Harrison in leven te houden. Hun onvermoeibare inspanningen deden me beseffen dat er in de wereld buiten de gemeenschap veel meer met me werd meegeleefd dan erbinnen en in mijn eigen huis.

Ik wist dat ik geen toekomst had binnen de FLDS. Als gevolg van mijn ‘opstandige gedrag’ had ik een gehandicapt kind gekregen, mijn man te schande gemaakt en daarmee ook mijn familie. Van Merrils familie was Cathleen de enige die om me gaf.

Cathleen was mijn grote steun. Ofschoon Warren ons had verboden om ooit nog met elkaar te spreken, of misschien wel juist dankzij dat verbod, had onze vriendschap zich verdiept op een manier die mij kracht en moed gaf. Elke ochtend dronken we samen koffie en spraken we over de komende dag. Die keren dat ik halsoverkop met Harrison naar het ziekenhuis moest, lette zij op mijn andere kinderen, en zorgde ze ervoor dat hun was werd gedaan, hun kamers werden opgeruimd en dat ze te eten kregen.

Barbara en Tammy konden dit niet uitstaan. Ze grepen elke kans aan om bij Merril te klikken over iets wat Cathleen verkeerd had gedaan, maar Cathleen probeerde zich er niets van aan te trekken. Ze had een volle baan bij de supermarkt van de gemeenschap. Ze droeg haar salaris niet af. Cathleen was aan de ene kant braaf en gehoorzaam, maar aan de andere kant bleef ze een opstandig trekje houden.

Harrisons dokter, dr. Smith, besloot dat er meer voor hem gedaan moest worden. Ze vreesde dat zijn krampen nog jaren zouden kunnen duren, en vond het niet alleen nodig dat er operatief een nieuw ventiel voor sondevoeding bij hem werd ingebracht, maar ook dat hij een ingreep zou ondergaan die fundoplicatie wordt genoemd.

Het ventiel werd rechtstreeks in Harrisons buik geplaatst, ter vervanging van de tijdelijke sonde naar het maagdarmkanaal die via de neus werd ingebracht. De fundoplicatie voorkomt braken omdat het bovenste deel van de maag rond de slokdarm wordt gewikkeld en zodanig wordt bevestigd dat het als een klep werkt die voorkomt dat de maaginhoud via de slokdarm omhoog kan komen. Dit bleek een uitkomst voor Harrison, die nu niet langer last had van de door het braken veroorzaakte longontsteking terwijl hij nu ook niet meer elke dag dat nare slangetje door zijn neus hoefde te hebben.

In het kinderziekenhuis in Phoenix kenden ze maar één enkel ander patiëntje met eenzelfde aandoening als Harrison. Dat kind had na drie jaar nog steeds last van krampen. Bij de meeste kinderen met een ruggenmergtumor waren de krampen na verwijdering van het gezwel meteen opgehouden. Andere kinderen bleven jarenlang last houden van de krampaanvallen voor ze uiteindelijk uit zichzelf ophielden. Ik kon de gedachte dat Harrison hier nog jaren onder zou moeten lijden, niet verdragen.

Het idee van alweer een operatie stond me tegen, maar er moest iets gebeuren tegen het constante braken. Hij zweefde voortdurend op het randje van verhongeren omdat hij onvoldoende voedingsstoffen binnenkreeg om te kunnen groeien. We moesten steeds vaker halsoverkop naar St. George. Harrison was al een paar keer bijna dood geweest en ik realiseerde me dat we tot nu toe telkens geluk hadden gehad, maar dat het vroeg of laat toch mis zou gaan. Hij moest eten, moest ophouden met braken en hij moest normaal adem kunnen halen. Ik kon me niet voorstellen dat zijn toestand nog verder zou kunnen verslechteren, en opereren was de enige optie.

In het voorjaar van 2001 begon ik voorbereidingen voor zijn operatie te treffen. Hij was intussen bijna twee en leed al ongeveer een heel jaar aan krampen. Toen ik in april een paar keer moest overgeven, dacht ik aanvankelijk dat ik griep had. Maar ik had geen andere symptomen, en een paar dagen later kocht ik een zwangerschapstest. De uitslag verbaasde me niets, want ik was zo in beslag genomen door Harrisons verzorging dat ik vergeten was mijn laatste Depo-Provera-injectie te halen.

Ik was zwanger van mijn achtste kind. Als dit weer zo’n levensbedreigende zwangerschap werd, zou Harrison daar wel eens het eerste slachtoffer van kunnen worden. We zouden er allemaal aan onderdoor kunnen gaan – ik, mijn ongeboren kind en mijn zieke zoontje.

Een jaar eerder was Merrils dochter Audrey weer in onze FLDSgemeenschap komen wonen. Die lieve schat van een Audrey, die me kort nadat ik met Merril was getrouwd had meegenomen op die lange fietstochten naar het meer en me had uitgelegd hoe deze familie functioneerde, werd mijn beste bondgenoot.

Audrey had in het universiteitsziekenhuis van Salt Lake City op de eerste hulp gewerkt. Ze was goed opgeleid, en ze wist dat Harrisons aandoening een medisch probleem, en geen straf voor mijn zonden was.

Tijdens haar verblijf in Salt Lake City was Audrey zelf ziek geworden, maar intussen was ze weer een heel stuk opgeknapt.

Na haar ziekte wilde Merrils familie nauwelijks nog iets met haar te maken hebben. Haar ziekte werd gezien als bewijs van het feit dat ze haar vader te schande had gemaakt door niet in harmonie te zijn met de man met wie ze nooit had willen trouwen. Hoewel ze uiteindelijk toch was getrouwd met de man die de profeet voor haar had uitgekozen, werd ze beschouwd als iemand die zich tegen oom Roys wil had verzet. Daarbij was Audrey ook nooit voor Barbara door het stof gegaan, en daarvoor moest ze ook een prijs betalen.

Voor Harrisons infuustherapie was er altijd een verpleegkundige aan huis gekomen. Elke keer was een nieuwe uitdaging vanwege zijn krampen. Ik vroeg Audrey of zij deze behandeling zou kunnen doen. Zijn geschreeuw was al erg genoeg zonder het bijkomende trauma – als een speldenkussen geprikt te worden – telkens wanneer het infuus moest worden ingebracht.

Toen Audrey hem de eerste keer onderzocht, schudde ze haar hoofd. ‘Carolyn, bijna al zijn aderen zijn onbruikbaar. Dat komt niet alleen doordat hij al zo vaak een infuus heeft gehad, maar ook doordat er zo vaak is mis geprikt. Je mag niet toestaan dat iemand hem meerdere keren achtereen prikt, want op deze manier kan hij geen infuus meer krijgen.’

Audrey, met die kalme en rustige houding van haar, wist in één keer goed te prikken. Vanaf dat moment was Audrey de eerste die ik waarschuwde wanneer Harrison een infuus nodig had, of wanneer er om wat voor reden dan ook paniek was.

Zij was de eerste aan wie ik vertelde dat ik zwanger was.

‘Ik weet me geen raad,’ zei ik. ‘Als ik weer zo ziek word, dan kunnen we het wel schudden.’

Audrey probeerde me gerust te stellen en beloofde dat ze alles zou doen wat in haar vermogen lag om me te helpen Harrison in leven te houden. Ze zei dat ze er dag en nacht voor me zou zijn als dat nodig was, en ik wist dat ze het meende.

Harrisons operatie was gepland voor juni. Ik moest afspraken maken voor mijn afwezigheid en ook een manier zien te vinden om het geld voor de reis bij elkaar te krijgen. Ik had een ziektekostenverzekering, maar verder niets, en van Merril hoefde ik geen financiële ondersteuning te verwachten. Cathleen bood aan me erheen te rijden. Ze zei dat ze de tocht van haar eigen geld kon betalen. Barbara was woedend, maar Merril maakte geen bezwaar.

Merril was allang blij dat ik niet meer dreigde met vertrekken. Ik werkte mee wanneer hij met me wilde slapen, ook al was ik dan volkomen uitgeput door Harrisons gekrijs, zijn krampen en zijn braken. Wanneer Merril midden in de nacht mijn kamer binnenkwam en zich boven op me liet vallen, had ik de wil noch de kracht hem te weigeren. Seks was de prijs die ik moest betalen om hem het idee te geven dat ik de gedachte aan vluchten had opgegeven.

Harrisons operatie was een succes – in ieder geval in het begin. Zijn herstel duurde langer dan we hadden verwacht. Cathleen bleef bij me in Phoenix, en dat was een hele opluchting. Merril nam niet de moeite om te komen. Harrison interesseerde hem niet.

We waren nog maar net een paar dagen thuis toen Harrisons toestand opeens dramatisch verslechterde. Hij kreeg hoge koorts en had flinke doses Versed nodig om de pijn en de krampen te onderdrukken. De huid rond zijn maagklep zag er helemaal niet goed uit. Op onze derde dag thuis besloot ik hem in bad te doen, in de hoop dat hij daardoor een beetje zou kalmeren voordat Cathleen zou komen voor onze vaste kop koffie in de ochtend.

Toen ik Harrisons pyjama had opengeritst ging ik bijna van mijn stokje. Naast het ventiel in zijn maag zat een enorm gat. Bij het zien ervan liet ik me op mijn knieën op de grond zakken, en ik drukte mijn hand tegen mijn mond om niet over te geven. De kamer tolde om me heen. Ik had het gevoel dat ik geen adem kon halen, maar ik stond mezelf niet toe om flauw te vallen.

Ik hees mezelf overeind en keek neer op Harrison die me met zijn enorme, verwonderde ogen, op die speciale, ontwapenende manier van hem aanstaarde. Hij was zo’n prachtige baby. Maar hij had een enorm probleem.

Opnieuw ging het naar het ziekenhuis van St. George, en hij werd weer opgenomen. De chirurg in Phoenix had Harrison microhechtingen gegeven die door zijn krampen gescheurd waren. De wond was ontstoken en zou nu van binnenuit moeten helen, en dat betekende dat hij twee maal per dag schoongemaakt en opnieuw verbonden moest worden. Gelukkig genas hij zo voorspoedig dat een corrigerende operatie achteraf niet nodig was.

Harrison zat zwaar onder de antibiotica om zijn infectie te bestrijden. Een paar dagen later mochten we weer naar huis, en er kwam een thuisverpleegster om te helpen bij het schoonmaken en het verbinden van de wond. Ze wees me hoe ik het zelf kon doen. Het grootste probleem met Harrison was de kramp. We moesten hem met zijn tweeën in bedwang houden zodat een derde het verband kon verschonen. Zelf moest ik echter te veel en te vaak overgeven om echt te kunnen helpen. Ik braakte ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds, en was nog nooit zo ziek geweest.

Langzaam maar zeker heelde de wond en kwam Harrison er weer een beetje bovenop. Zijn zuurstofopname werd beter, maar hij werd nog steeds via de sonde in zijn maag gevoed en hij bleef het grootste gedeelte van de tijd krijsen, tenzij ik iets deed om de pijn voor hem te verlichten. Voor het eerst begon ik me een beetje optimistisch te voelen. Misschien dat we het ergste nu eindelijk achter de rug hadden. Nu hij geen longontsteking meer had gingen zijn longen goed vooruit. Misschien, misschíen dat hij nu zou kunnen groeien en zich verder zou kunnen ontwikkelen.

Ik probeerde hem zover te krijgen dat hij gewoon ging eten. Het was een gevecht, maar ik behaalde bescheiden overwinninkjes. Het was bijna een vol jaar geleden dat hij ziek was geworden, en het was het zwaarste jaar van mijn leven geweest.

Op een middag stond ik in de keuken een hapje eten voor Harrison klaar te maken en mijn best te doen om niet over te geven, toen Naomi opeens binnenkwam – Naomi was de dochter van Merril en Ruth die als tiener aan oom Rulon was uitgehuwelijkt die op dat moment in de tachtig was geweest.

In tegenstelling tot haar andere zustervrouwen kon Naomi het niet nalaten om aan een stuk door te vertellen over alles wat er bij oom Rulon thuis gebeurde. Geheimen bewaren kon ze niet. Op een gegeven moment begon ze over de enorme bedragen die er bij hen thuis aan anticonceptie werden uitgegeven.

Ik kon mijn oren niet geloven. Ik was zo geschokt dat ik de blender die ik aan het afwassen was uit mijn handen in het aanrecht liet vallen. Ik draaide me naar Naomi om en vroeg: ‘Zou je dat misschien nóg een keertje willen zeggen?’

Naomi zuchtte, en was geïrriteerd dat ik haar niet goed had verstaan. ‘De enorme bedragen die voor anticonceptie worden uitgegeven,’ zei ze. ‘Het is echt waanzinnig, wat hij daar per maand voor op tafel legt.’

‘En waarom koopt oom Rulon anticonceptiemiddelen voor zijn vrouwen?’ vroeg ik stomverbaasd.

‘Hij moet wel, want we hebben allemaal endometritis en dat moet met anticonceptie worden behandeld,’ antwoordde Naomi op voldane toon.

Oom Rulon had inmiddels zestig vrouwen. Als alleen maar een deel daarvan aan de pil zou zijn, zou dat op zichzelf al voor een indrukwekkende rekening zorgen. Aan de andere kant wist ik dat het onmogelijk waar kon zijn dat er zoveel vrouwen aan ontstoken baarmoederslijmvlies leden, want het was een redelijk zeldzame aandoening.

Warren Jeffs was degene die de financiën van zijn vader regelde. Ik had gehoord dat zijn zieke vrouwen de opdracht hadden gekregen om te vasten en te bidden. Volgens mij zat er meer achter het verhaal dan Naomi wist of vertelde.

Ik kon me natuurlijk vergissen, maar ik vermoedde dat Warren betaalde om iets te verbergen. Er gingen geruchten dat minstens een van oom Rulons vrouwen de bloemetjes buitenzette met zijn zoon.

Het was niet ondenkbaar dat er nog veel meer vrouwen waren die er schoon genoeg van hadden om getrouwd te zijn met een man die minstens vijftig jaar ouder was dan zij, en die vertier zochten met jongere mannen – ook al waren die mannen dan in theorie hun stiefzoon.

Wat me nijdig maakte was dat Warren de familie van zijn vader altijd opvoerde als het toonbeeld van deugdzaamheid – als het ideaal dat we allemaal moesten proberen te evenaren. De gedachte dat die zestig vrouwen aan anticonceptie konden komen terwijl dat voor mij een onmogelijkheid was, maakte me nog misselijker dan ik al was.

Ik had al drie levensbedreigende zwangerschappen gehad, en dit was mijn vierde. Meisjes die met de profeet waren getrouwd werden geacht een celibatair leven te leiden aangezien de profeet een oude, zieke man van in de negentig was. En nu bleek dat Warren Jeffs voor hun anticonceptie betaalde? Hier klopte iets niet. Binnen de FLDS was seks niet iets wat je deed voor het genot – seks was uitsluitend voor de voortplanting. En aangezien oom Rulon onmogelijk nog kinderen kon verwekken, werden zijn vrouwen niet geacht seks met hem te hebben – in ieder geval niet wanneer hij daadwerkelijk deed wat hij ons allemaal voorhield.

Inmiddels was ik in de vierentwintigste week, en ik kreeg complicaties. Ik kreeg bloedingen als gevolg van het blokkeren van het geboortekanaal. In het begin viel het nog wel mee met die bloedingen, maar naarmate de zwangerschap vorderde werden ze ernstiger, en ik wist dat het levensbedreigend zou kunnen zijn wanneer de baarmoederhals zich ver genoeg ontsloot en de moederkoek in zijn geheel zou scheuren. In dat geval zou ik binnen enkele minuten dood kunnen bloeden.

Audreys man vond het goed dat ze me overdag zo veel mogelijk hielp. Ik moest rust houden. Wanneer Cathleen thuis was hielp ze met de andere kinderen, en ze deed hun was en hielp met het schoonhouden van hun kamers. Op die manier kon ik het nog vier weken rekken, maar uiteindelijk moest ik in de achtentwintigste week worden opgenomen. Eenmaal stabiel, werd ik overgebracht naar Jubilee House, een verpleeghuis tegenover het ziekenhuis. Het was een verpleeghuis voor kankerpatiënten die overdag behandeld werden, maar die buiten de stad woonden. Het was niet gebruikelijk dat er zwangere vrouwen werden opgenomen, maar mijn gynaecoloog wilde dat ik in de buurt van het ziekenhuis bleef, zodat ik goed in de gaten kon worden gehouden en in geval van nood rechtstreeks naar de eerste hulp zou kunnen.

Ik was al eens eerder in Jubilee House opgenomen, en nu kon ik er weer heen.

Het beste wat ik voor ons allemaal kon doen, was me concentreren op het krijgen van een gezond kind. Een te vroeg geboren kindje zou veel extra zorg nodig hebben, en liep de kans op suikerziekte. In mijn eentje zou ik onmogelijk voor twee zieke kindjes kunnen zorgen.

Ik kreeg twee injecties met een middel dat de baby moest helpen bij de ontwikkeling van zijn longen. Ik vond alles best. In het afgelopen jaar had ik niet één nacht normaal door kunnen slapen. Dankzij de goede verzorging en het goede eten dat ik in het ziekenhuis kreeg, voelde ik me al snel een stuk sterker. Toch viel het niet mee om op krachten te blijven, want ik had steeds vaker bloedingen en elke keer verloor ik meer bloed. Soms verloor ik ook enorme stolsels. Uiteindelijk had ik gemiddeld om de drie dagen een bloeding, en voelde ik me, ondanks het eten en de rust, toch weer uitgeput en zwak.

Audrey bracht me Harrison en enkele van mijn andere kinderen, en daar genoot ik van. Harrison ging vooruit. Audrey droeg hem op handen. Mijn andere kinderen kropen bij me in bed. Het was heerlijk, maar ik was bang. Ik wist niet wanneer ik ooit weer goed voor hen zou kunnen zorgen, want ik voelde me overweldigd bij de gedachte aan de nieuwe baby en alle aandacht die Harrison nog steeds nodig had. Door al het bloedverlies was ik emotioneel erg labiel, en meestal wilde ik eigenlijk alleen maar huilen.

Mijn drie weken in St. George voelden als een eeuwigheid. Het was een dramatische ervaring voor mij om het bed te moeten houden. De zorg voor Harrison had ruim een jaar beslag gelegd op al mijn dagen en nachten. Ik was zelfs te zwak om te kunnen lezen, en bracht het grootste gedeelte van de tijd slapend door. Langer dan veertig minuten televisiekijken kon ik niet, want dan kon ik het geluid ineens niet meer verdragen en moest ik hem uitzetten. Voor ik naar het ziekenhuis was gegaan had ik aan een babyquilt gewerkt, maar ik was nog te zwak om de naald door de stof te kunnen drukken. Bovendien kampte ik elke dag met zware hoofdpijnen die waarschijnlijk veroorzaakt werden door het bloedverlies.

Op een ochtend ging de telefoon. Het was Cathleen. ‘Heb je het nieuws al gehoord?’ vroeg ze. Ik zei dat ik diep had liggen slapen. ‘Zet de televisie aan. We zijn aangevallen. Het World Trade Center in New York is aangevallen.’

‘Wie heeft het World Trade Center aangevallen?’ vroeg ik.

‘Dat is nog niet bekend. Het enige wat we weten is dat de torens zijn ingestort en dat er duizenden doden zijn.’ Ik kon me niet voorstellen dat ze er beelden van had gezien, want in Colorado City had niemand televisie. Cathleen had het op haar werk gehoord van mensen die naar de radio hadden geluisterd. Warren Jeffs’ volgelingen waren enkele van de weinige mensen op de hele wereld die nooit opnamen van 9/11 zagen.

Ik zette de televisie aan en zag de herhalingsbeelden van de instortende torens. De weerzinwekkende beelden gingen ieder bevattingsvermogen te boven. Het was moeilijk om ernaar te kijken, maar het was nog moeilijker om er niet naar te kijken. De beelden schroeiden mijn ziel. Net als zovelen met mij had ik altijd gedacht dat Amerika onkwetsbaar was.

Vooral het zien van de op straat dansende en jubelende Arabieren maakte me van streek. Ik wist natuurlijk dat ze ons haatten, maar het viel niet mee om al die vreugde om de dood van zoveel mensen te moeten zien.

Nog veel onthutsender echter vond ik de reactie van de bewoners van Colorado City. Kort na 9/11 kreeg ik bezoek van Tammy en een aantal van Merrils dochters. Ze kwekte aan een stuk door over hoe zij en alle vrome mensen de aanval zagen als het werk van God. Gods volgelingen hadden eindelijk bewezen dat ze Gods antwoord op de gebeden van hun profeet waardig waren. De verwoesting van de torens was nog maar het begin. Warren Jeffs predikte dat het niet lang meer zou duren voor de hele wereld ten onder zou gaan en allen onder de uitverkorenen die de redding waardig waren, van de aarde zouden worden opgenomen en beschermd worden terwijl God de slechte mensen vernietigde.

Tammy’s fanatieke geklets kwam me even bespottelijk voor als het islamitische extremisme van de mannen die tegen de torens waren gevlogen. Als kind had ik geleerd dat de slechte mensen aan het begin van de duizendjarige vrede vernietigd zouden worden. Op 9/11 waren duizenden onschuldige burgers om het leven gebracht, en ik kon me onmogelijk voorstellen hoe iemand – met inbegrip van Warren Jeffs – dit kon zien als een daad van God.

Oom Rulon had ons aangemoedigd om te bidden voor de ondergang van de slechte mensen. Ik heb het nooit over mijn hart kunnen verkrijgen om voor iemands ondergang te bidden. Bij het zien van de rokende puinhopen op Ground Zero en het luisteren naar de laatste, wanhopige telefoontjes van diegenen die in de torens in de val hadden gezeten, wist ik in het diepst van mijn hart dat alleen de allerslechtsten zich over een tragedie van deze omvang konden verheugen – en dat zei niet veel goeds over de gemeenschap waartoe ik behoorde.

Mijn dokter was blij dat ik het tot de eenendertigste week bracht – negen weken korter dan een normale zwangerschap. Volgens hem maakte de baby het uitstekend, en hij zei dat hij me een keizersnede zou geven zodra de placenta uiteindelijk helemaal losraakte, wat een zware bloeding tot gevolg zou hebben. Met elke dag die mijn zwangerschap langer duurde, werd mijn kindje sterker en gezonder.

Merril kwam me regelmatig opzoeken in St. George. Hij vond het schitterend dat hij eindelijk weer een van zijn vrouwen zwanger had weten te maken. Soms kwam hij wel een paar keer per week naar Jubilee House. Dan nam hij me mee uit om ergens een biefstuk met hem te gaan eten, en vervolgens gaf hij te kennen dat hij de nacht wilde blijven. Maar dan belde Barbara in tranen, en keerde hij naar huis terug.

Ik vond het in die weken zo beangstigend om alleen te zijn dat ik me zelfs over Merrils aanwezigheid kon verheugen. Hij was er ook aan het begin van mijn eenendertigste week. Halverwege de nacht werk ik wakker van de eerste weeën. Ik bleef heel stil liggen en probeerde het proces op basis van pure wilskracht op te laten houden, maar twee uur later kreeg ik een verschrikkelijke bloeding. Merril belde de eerste hulp en zei dat ze een ambulance moesten sturen.

Een van de ambulancebroeders was een vrouw. Toen ze de enorme plas bloed zag waarin ik lag, begon ze bevelen te schreeuwen. ‘We moeten een infuus aanleggen zolang dat nog kan!’ Nog geen vijf minuten later had ik twee naalden in elk van mijn armen. Ze sloot ze niet aan, maar had zich alleen maar van de toegang willen verzekeren. Hoewel ze uiterlijk heel professioneel en kalm was, kon ik haar onderliggende paniek duidelijk voelen. Ze belde het ziekenhuis en zei dat ze me meteen naar de operatiekamer zouden brengen.

Ik was zo duizelig dat ik bang was flauw te zullen vallen. Ademhalen was een inspanning. Het laatste wat ik me herinner is een dokter op de eerste hulp die een zuurstofmasker op mijn gezicht gedrukt probeerde te houden. Telkens wanneer hij me dat masker op drukte, raakte ik in paniek en probeerde het weg te duwen.

Toen ik bijkwam lag ik op de recoverkamer, en ik vroeg de verpleegster of alles goed was met de baby. Tot mijn grote opluchting antwoordde ze dat hij stabiel was.

Ik had al twee eerdere keizersnedeoperaties gehad, maar nog nooit had ik zulke felle, doordringende pijn gehad als nu. Ik vroeg de verpleegster om sterkere pijnstillers, waarop ze zei dat ze me de maximale dosis had gegeven en dat ik geen pijn zou moeten hebben.

Maar dat had ik wel. Ik had zoveel pijn dat er iets niet goed moest zijn. Merril kwam binnen en was opvallend blij omdat we zo’n mooi kindje hadden gekregen. Ik zei dat ik het vermoeden had dat er iets aan de hand moest zijn omdat ik zulke erge pijn had. Hij trok het zich niet aan, en toen hij even later de kamer verliet viel ik flauw.

De verpleegster wilde mijn bloeddruk meten, maar kon niets vinden. Ik kwam bij op het moment dat mijn bed in hoog tempo de gang af werd geduwd. Een arts van de intensive care rende aan mijn zij en probeerde ondertussen een infuus in mijn hals aan te leggen – dat lukte hem nog voor het bed op de operatiekamer tot stilstand was gekomen en de rem erop was gezet. De twee naalden in elk van mijn armen waren nog niet verwijderd. Om me heen was het een drukte van je welste, en er werd een zak bloed aangesloten op de lijn in mijn hals.

Een dokter blafte bevelen die onmiddellijk werden uitgevoerd. Nog nooit van mijn leven had ik zoveel pijn gehad. Ik kon elke cel in mijn lichaam om zuurstof horen schreeuwen, en had een onbeschrijfelijke dorst. Als ik de ergste pijn die ik ooit tijdens een bevalling had gehad een tien zou geven, kreeg deze pijn een honderd. De pijn, het lawaai en de chaos werden me te veel.

Ik besloot het los te laten.

Vanuit de verte hoorde ik de dokter roepen: ‘We raken haar kwijt! We raken haar kwijt!’

Ik ging ten onder in een zee van pijn en chaos.

De stem van de dokter klonk steeds verder weg.

Maar toen kon ik hem ineens weer beter horen.

‘Carolyn! We weten dat je acht kinderen hebt! We laten je niet

sterven! We kunnen je niet laten gaan!’

Dat was het moment waarop ik begon te knokken om terug te komen.

Het voelde alsof ik van alle kanten met mokers werd bewerkt. Mijn dorst was ondraaglijk. Ik smeekte om een glaasje water, maar kreeg te horen dat ik niets mocht drinken omdat ik weer geopereerd zou worden.

Toen ik uit de narcose ontwaakte, mijn ogen opendeed en door het raam van de intensive care naar buiten keek, zag ik een prachtige zonsondergang. Ik haalde diep adem. De zon ging onder en ik leefde nog.

De pijn was zo goed als verdwenen. Ik had nog steeds vier infuuslijnen, en kreeg bloed toegediend door een vijfde infuus in mijn hals. Mijn hele lichaam was opgezet en ik voelde me net een gestrande walvis.

Een arts van de intensive care vertelde me dat ze me bijna kwijt waren geweest, en van de verpleegster die binnenkwam om een nieuwe zak bloed aan te sluiten, hoorde ik dat dit mijn zeventiende zak was.

De volgende ochtend kreeg ik bezoek van de chirurg die me vertelde wat er was misgegaan. Toen hij de baby eruit had gehaald, had hij gezien dat de placenta door het littekenweefsel van een eerdere keizersnede was gegroeid. Hij had langs het litteken gesneden en vervolgens getracht de baarmoeder te repareren. Omdat hij bekend was met ons geloof had hij besloten om geen hysterectomie te doen. Hoewel hij ervan overtuigd was dat hij de baarmoeder hersteld had, was achteraf gebleken dat de placenta door het littekenweefsel tot in de baarmoeder was gegroeid. Na de geboorte van de placenta had ik een verschrikkelijke bloeding gekregen, en om mijn leven te redden had de dokter mijn baarmoeder uiteindelijk toch moeten verwijderen.

Niet te geloven! Na vier levensbedreigende zwangerschappen was ik bijna gestorven omdat de dokter zijn uiterste best had gedaan mijn baarmoeder te behouden! Ik was echt dolblij om er vanaf te zijn.

Een verpleegster kwam me vragen of ik naar aanleiding van het verlies van mijn baarmoeder een rouwverwerkingsgesprek met een psychologe wilde hebben. Ik keek haar aan alsof ze ze niet allemaal op een rijtje had. Ik hield zielsveel van elk van mijn kinderen en zou er nooit eentje hebben willen missen, maar mijn hysterectomie voelde als een onbeschrijfelijke bevrijding. Ik keek haar glimlachend aan en schudde mijn hoofd. ‘Acht kinderen is genoeg. Je kunt rustig van me aannemen dat er van rouw geen sprake is.’

Bryson was te klein en te licht. Hij maakte het goed, maar zou toch nog een paar weken in het ziekenhuis moeten blijven.

Voor Brysons geboorte had ik gemeend dat mijn leven, met alle intensieve zorg voor Harrison, op een absoluut dieptepunt was beland. Na mijn bijna-doodervaring wist ik dat het eerdere dieptepunt helemaal niet absoluut was geweest, en dat het nog slechter kon. De verpleegster bracht me Bryson en legde hem in mijn armen. Ik had nog nooit zo’n minuscuul klein mensje gezien. Hij was volmaakt, maar alles aan hem was kleiner dan normaal, en hij was geboren in een wereld die ik wilde ontvluchten.

Voortdurend dacht ik aan alle dingen die ik ter voorbereiding van mijn vlucht zou moeten doen. Harrison lag minstens één keer per maand een dag of wat in het ziekenhuis en Bryson zou veel verzorging nodig hebben. Beide jongetjes zouden sterk moeten zijn – eerder zou ik niet kunnen vluchten.

Mijn geloof had altijd gevoeld als een schip dat niet kon zinken. Maar Warren Jeffs en zijn extremistische ideeën voelden als een enorme ijsberg die alles zou kunnen vernietigen.

Vijf dagen later werd ik uit het ziekenhuis ontslagen, maar om bij Bryson in de buurt te kunnen blijven keerde ik terug naar Jubilee House. Twee weken daarna pas konden we naar huis. Ik had Harrison verschrikkelijk gemist. Hij was mijn maatje. Ik snakte ernaar hem terug te zien. Alles bij elkaar was ik vijf weken van huis geweest.

Bryson was een drukke baby. Hij dronk goed, maar aanvankelijk mocht ik hem maar één keer per dag de borst geven. Borstvoeding is zwaar werk voor een te vroeg geborene. Een flesje is gemakkelijker. Ik kolfde mijn borst en gaf hem de moedermelk uit het flesje. Hoe was het mogelijk, vroeg ik mij verbaasd af, dat mijn uitgeputte en verzwakte lichaam nog in staat was om voedsel voor dit kindje te maken. Pas maanden later begon ik eindelijk het gevoel te krijgen dat ik weer een beetje was aangesterkt.

Merrils familie had er nu twee punten bij om tegen mij te gebruiken. Merrils vrouwen beschouwden mijn hysterectomie en bijnadoodervaring als bewijs dat God me nog steeds wilde straffen voor mijn opstandige gedrag. Ik was drieëndertig en kon geen kinderen meer krijgen. Dat voelde voor mij als een goddelijke zegen, en helemaal niet als bewijs van vervloekt te zijn.

Zo af en toe hoorde ik de andere vrouwen over mij praten. Ze vroegen zich af waarom ik weigerde met mijn man in harmonie te komen. Ze begrepen niet dat ik niet inzag dat het zinloos was om Harrison steeds maar weer naar het ziekenhuis te brengen. Zolang ik opstandig bleef zou zijn toestand alleen maar verslechteren totdat hij uiteindelijk zou sterven. Ik was zelf bijna dood geweest, en nog steeds weigerde ik berouw te tonen. Hoe ver moest God gaan om me wakker te schudden?

Ze beseften niet dat ik allang klaarwakker was, en dat ik alles op alles zette om zo snel mogelijk weer op krachten te komen om te kunnen vluchten.

Van Merrils zeven vrouwen was Cathleen nog steeds mijn enige vriendin. Ze ontving me na mijn terugkeer uit het ziekenhuis, hielp me met mijn was en bleef elke ochtend koffie met me drinken. Ze kocht wat spulletjes voor me die ik voor Bryson en Harrison nodig had, omdat ik de eerste week nog niet in staat was om zelf boodschappen te doen.

De andere vrouwen behandelden Cathleen alsof ze radioactief was en meden haar.

Audrey kwam bijna dagelijks langs om Harrisons en Brysons vitale functies te controleren, en dat ervoer ik als een enorme geruststelling. Mocht er iets niet helemaal goed zijn, dan konden we meteen reageren.

Audrey ging ook elke zondag trouw naar de kerk. Ze was even bang voor Warrens extremisme als ik.