Harrisons kanker

Ik herinner me een kille dag in het vroege voorjaar waarop ik naar de supermarkt liep en een stoet langzaam rijdende auto’s de begraafplaats zag verlaten. Er was een baby van vier maanden begraven. Ik kende zijn moeder. Dit was haar tweede zoon en het was een schijnbaar kerngezonde baby geweest.

Een week eerder was hij plotseling begonnen met ontroostbaar te huilen en te krijsen. Vierentwintig uur later werd, in een ziekenhuis in Las Vegas, een hersentumor bij hem geconstateerd. De tumor groeide in een gedeelte van de hersenen vanwaar de ademhaling werd bestuurd. Hij werd aan allerlei machines gelegd, maar hij had geen schijn van kans. Zijn ouders zetten hun handtekening en gaven toestemming voor een vredige dood.

Ik kon me niet voorstellen hoe zijn moeder een dergelijk rampzalig en onverwacht verlies ooit zou moeten verwerken. Bij thuiskomst haalde ik Harrison uit zijn wieg en hield hem heel dicht tegen me aan.

Harrison was met zijn lange, krullende wimpers zo’n knap knulletje dat hij gemakkelijk door had kunnen gaan voor een meisje. Hij was een echte grapjas die graag verstoppertje speelde en geknuffeld wilde worden. LuAnne, die acht was toen hij werd geboren, had onmiddellijk een hele hechte band met hem en beschouwde hem als haar baby. Harrison groeide en ontwikkelde zich als kool.

Binnenkort, op 17 mei 2000, de dag waarop ik veertien jaar getrouwd was, zou hij zijn eerste verjaardag vieren. Ik verwonderde me erover dat hij zo kerngezond was. Geen van mijn andere zes kinderen herstelde zo snel van een ziekte als hij. Hij was zonder enige twijfel mijn droombaby.

Een dag of wat later was ik de vloer aan het dweilen. Harrison zat vlakbij en sloeg me glimlachend gade. Ik glimlachte terug, maar toen opeens betrok zijn gezicht. De rechterhelft van zijn lichaam begon op een hele spastische manier te trekken. De aanval duurde iets van een halve minuut. Ik vloog op hem af en tilde hem op. Maar de kramp was al voorbij en hij straalde weer.

Ik maakte me zorgen en belde voor een spoedafspraak. Hij werd onderzocht en er leek helemaal niets met hem aan de hand te zijn. Toch zat het me niet lekker. Ik had nog nooit een kind een dergelijke vreemde, plotselinge aanval zien krijgen.

Twee dagen later gebeurde het opnieuw. Ik had een baantje in de supermarkt genomen om geld voor mijn ontsnapping te kunnen sparen. Bij thuiskomst hoorde ik van Barbara wat er was gebeurd. Ze was bezig geweest met hem de fles te geven, toen hij ineens zo’n vreemde kramp had gekregen, maar net als de vorige keer had de aanval ook nu maar heel kort geduurd.

Ik maakte een afspraak voor Harrison in het ziekenhuis van St. George, maar het weekend voor we erheen moesten raakte hij voor de derde keer in een spasme. Deze keer was het niet meteen weer voorbij, en trok hij over zijn hele lijfje. Ik was bij mijn vader thuis om de was te doen, en we belden de ambulance.

Op de eerste hulp werden een aantal onderzoeken uitgevoerd, maar de oorzaak voor de krampaanval werd niet gevonden. Hij werd opgenomen en de volgende dag werd hij door de kinderarts verder onderzocht. Op een gegeven moment zei de dokter dat Harrison de hik had. Hij maakte geluiden alsof hij de hik had, maar ik wist dat het iets anders was.

Een week lang bleven we in het ziekenhuis, en hij kreeg het ene onderzoek na het andere. Ik ging door een hel. Ik was nog nooit zo bang geweest, en het ergste was nog wel dat ik niet wist wat er aan de hand was. Onderzoek na onderzoek kwam negatief terug. Tijdens die week moest Merril voor zaken in St. George zijn, en hij bezocht ons in het ziekenhuis. Hij leek zich zorgen te maken, maar was er zeker van dat Harrison weer helemaal beter zou worden. Enkele dagen later werd er een postvirale infectie bij Harrison geconstateerd. De kinderarts voorspelde dat het genezingsproces wel eens drie weken zou kunnen duren.

Ik wist me geen raad. Harrisons toestand was verslechterd. Intussen schreeuwde hij vrijwel aan een stuk door, en slapen deed hij alleen nog maar met zware medicijnen. Eenmaal weer thuis werd het weldra nog erger, want nu begon hij tijdens de krampen ook nog over te geven. Ik gaf hem voortdurend de borst, maar daar moest ik mee ophouden toen hij tijdens het voeden een kramp had gekregen en in mijn tepel had gebeten. Hij leek uitgehongerd – de aanvallen vraten energie. Alleen, hoe meer hij at, des te meer hij moest overgeven. En aldoor dat verschrikkelijke krijsen. Hij krijste aan een stuk door alsof hij de meest ondraaglijke pijnen had.

De kinderarts schreef iets voor tegen de misselijkheid, maar niets mocht baten. Nu zei ze dat ik met drie maanden rekening zou moeten houden. Ik wist werkelijk niet hoe we dat moesten overleven. Ik sliep niet meer. Hij leed onophoudelijk pijn. Wanneer hij me aankeek met die prachtige, maar gekwelde groene ogen van hem, voelde ik me onuitsprekelijk machteloos en verslagen omdat er werkelijk niets was wat ik voor hem kon doen.

Iemand gaf me de naam van een holistische arts in Las Vegas. Linda zei dat ze ons erheen zou brengen. Misschien had hij wel een antwoord dat de reguliere geneeskunde ons niet kon geven.

Ik ging op zoek naar Merril. Hij negeerde Harrison al weken en toonde nul komma nul bezorgdheid voor hem. Het was me duidelijk dat hij Harrison als mijn probleem beschouwde. Ik kon me niet voorstellen dat hij er bezwaar tegen zou hebben dat we een arts in Las Vegas bezochten.

Nog voor ik mijn plan goed en wel uit de doeken had kunnen doen, begon hij als een gek tegen me uit te varen. Na drie weken van slapeloze nachten was ik absoluut aan het einde van mijn Latijn. Het kon me niet schelen wat Merril dacht, en ik keek hem precies zo aan als ik over hem dacht – als een volslagen idioot.

Hij greep me bij de arm en wierp me een flink eind van zich af het alfalfaveld in. Ik struikelde over een kluit aarde, maar vertikte het om op mijn gezicht te vallen, want dat genoegen gunde ik hem niet. Het vereiste het allerlaatste beetje energie dat me nog restte. Ik hervond mijn evenwicht en ging weer rechtop staan. Hij greep me opnieuw beet en slingerde me voor de tweede keer hardhandig van zich af, maar ook deze keer wist ik overeind te blijven. Ik keek hem uitdagend aan, en de walging die ik voor hem voelde straalde ongetwijfeld duidelijk zichtbaar van me af.

‘Als Harrison doodgaat dan komt dat door jouw verzet. Het is jouw schuld dat hij ziek is. God zal hem je afnemen omdat je je verzet tegen je hoofd van de priesterschap. Al loop je alle dokters met hem af, geen van hen zal hem kunnen genezen. Zijn moeder is een zondares en daarom zal God zijn leven vernietigen.’

Hij was rood van woede en stond naar lucht te happen.

Mijn ogen schoten vuur, maar ik sprak in alle kalmte.

‘Ik heb al een afspraak gemaakt. Wil je dat ik die afzeg?’

Hij reageerde als een uitzinnige stier die de speer van de matador in zijn rug heeft gekregen. ‘Je weet precies wat ik wil! Ik heb je gezegd dat het geen enkele zin heeft om met Harrison naar de dokter te gaan zolang je zelf niets aan je houding verandert!’

Ik draaide me om en ging het huis weer binnen. Ik was echt geschrokken van zijn lichamelijke geweld. Dit was de eerste keer dat hij me fysiek had aangevallen, en ik wist dat ik hier in huis niet langer veilig was. Ook wist ik dat Merril hoopte dat Harrison zou sterven, want daarmee zou bewezen zijn dat ik in opstand was tegen God. Hij voelde niets dan een intense minachting voor zijn zoon, en ik realiseerde me dat hij bang was dat Harrison in leven zou blijven maar nooit meer ‘normaal’ zou worden.

Ik verzamelde al mijn kinderen. We moesten hier weg voordat Merril weer binnen zou komen. Als hij me opnieuw te lijf zou gaan zou ik het nog veel erger te verduren krijgen.

Ik laadde de kinderen in de auto en ging naar het huis van mijn vader waar ik veilig was. Mijn moeder reageerde diep verontwaardigd op mijn verhaal over wat Merril me in het veld had aangedaan, en ze zei dat ik hem moest verlaten – dit was een enorme ommezwaai voor zo’n diepgelovige vrouw als mijn moeder.

Ze begreep echter dat ik onmogelijk weg zou kunnen met een kind dat zo ziek was als Harrison. Aan de andere kant beseften we alle twee dat ik in Merrils huis nooit meer veilig zou zijn, temeer daar van hem bekend was dat hij bijzonder agressief kon zijn. Ik zei haar dat de FLDS voor mij had afgedaan, en dat het veel beter was om voor de eeuwigheid tot de hel te zijn veroordeeld dan de pakweg vijftig jaar die ik mogelijk nog op aarde te gaan zou hebben in een reële hel te moeten leven. Maar zolang Harrison nog zo ziek was kon ik niet weg.

Mijn moeder en ik bedachten een plan. Ik zou overdag bij mijn ouders thuis zijn, en alleen maar naar Merrils huis gaan om er te slapen. Ik moest ervoor zorgen dat ik mijn vader niet in moeilijkheden bracht, want binnen de FLDS was het regel dat vaders zich niet met het huwelijkse leven van hun dochters dienden te bemoeien, zelfs niet wanneer deze lichamelijk of geestelijk mishandeld werden. Als vrouw bega je een zonde wanneer je anderen vertelt hoe je mishandeld wordt, en als je mishandeld wordt is dat alleen maar omdat je niet in harmonie bent met je echtgenoot. Als bekend werd dat mijn ouders naar mijn verhalen luisterden, zouden ze binnen de FLDS als zondaren worden aangemerkt. Het was hun taak me erop te wijzen dat ik gehoorzamer moest zijn en me meer naar de wensen van mijn man moest richten.

Op een van de dagen dat ik bij mijn ouders was, kwam mijn vader van de kerk naar huis en vertelde dat Warren de openbare school definitief had gesloten. Van nu af aan moesten alle kinderen naar de particuliere religieuze school. In totaal ging het om pakweg tweeduizend kinderen.

Als lerares had ik gezien wat er in academisch opzicht gebeurde wanneer ouders hun kinderen zelf lesgaven. Het stond gelijk aan geen school. Nu werd van families geëist dat ze zich in groepen aaneensloten om hun eigen religieuze scholen te stichten. Een algemeen lesprogramma was er niet. Warren liet elke school weten wat er onderwezen moest worden, en hij wilde niet dat er gediplomeerde leerkrachten les zouden geven omdat wij naar zijn idee besmet waren met wereldse kennis. Iedereen die ook maar iets had geleerd werd als een bedreiging beschouwd omdat we veel te veel betrokken waren geweest bij het leven buiten de gemeenschap.

Het was geen geheim dat Warren Jeffs de openbare scholen had gesloten – het stond in de plaatselijke kranten en zelfs de Salt Lake City Tribune wijdde er een artikel aan. Wat mij persoonlijk het meeste verbaasde was dat er niet van overheidswege werd ingegrepen, en dat er niemand was die hardop riep dat het een schande was.

Het reguliere onderwijs, waar ik zo’n vurige aanhanger van was, had nauwelijks plaats binnen de FLDS van Warren Jeffs. De veranderingen waren dramatisch en ingrijpend, maar ze waren geleidelijk aan doorgevoerd. Het was ermee begonnen dat niemand meer mocht studeren. Daarna werden de openbare scholen gesloten en werd iedereen die daar had gewerkt en er trots op was, beschouwd als een bedreiging.

Ik bleef elke dag tot laat op de avond bij mijn vader thuis. Pas nadat iedereen bij Merril thuis was gaan slapen, keerden we terug naar huis. Ik hield mijn kinderen bij me op de kamer en deed de deur op slot. Harrison sliep een uurtje of twee, langer niet, en de volgende ochtend trokken we dan weer met zijn allen naar mijn ouders.

Op een middag onderschepte Merril me toen ik in de algemene naaikamer was om stof en patronen te zoeken die ik mee wilde nemen naar het huis van mijn ouders. Ik was van plan om nieuwe schooljurken voor Betty en LuAnne te maken, die op dat moment negen en elf jaar oud waren. Merril verklaarde dat hij met me wilde spreken. Het enige wat ik zei: ‘Maar ik niet met jou.’

Misschien vergis ik mij, maar ik geloof dat dit de allereerste keer was dat ik Merril ooit op die manier durfde tegen te spreken.

Hij ging naar mijn vader en drong er bij hem op aan dat hij me weer in het gareel moest zien te krijgen. Hij bagatelliseerde de situatie en zei dat ons conflict eigenlijk nauwelijks iets te betekenen had. Mijn vader zei dat hij had vernomen dat er lichamelijk geweld tussen ons had plaatsgevonden, waarop Merril heel nonchalant reageerde. Mijn vader wees hem erop dat ik al heel lang getrouwd was en dat hij geen invloed meer op me had, en dat hij ook werkelijk niet wist wat hij zou kunnen doen om de situatie er beter op te maken.

Toen ik Merril met mijn vader hoorde praten wist ik dat onze crisis geëscaleerd was. Het zou slechts een kwestie van tijd zijn voor hij zich bij zijn maat Warren Jeffs ging beklagen, en wanneer dat eenmaal was gebeurd zou ik het nog moeilijker krijgen. Ik begon met het schrijven van een brief aan Warren om hem mijn kant van het verhaal te vertellen. Wat ik wilde, schreef ik, was binnen de gemeenschap blijven wonen, maar dan wel in een eigen huis en ver uit Merrils buurt.

Telkens wanneer ik even wat hulp had bij Harrisons verzorging schreef ik verder aan mijn brief. Uiteindelijk had ik een zeventien kantjes lange, gedetailleerde beschrijving van de wrede manier waarop Merril zijn vrouwen en kinderen behandelde. Het ging mij erom dat Warren een duidelijk beeld zou krijgen waarom ik in Merrils huis niet veilig was.

Ik kreeg een aantal telefoontjes van vriendinnen en zussen die me vertelden dat ze Merril samen met Warren door de gemeenschap hadden zien rijden, en ik begreep dat de zaak op springen stond. Inderdaad, de zondag daarop barstte de bom. Warren hield een denderende preek over vaders die hun getrouwde dochters probeerden te beschermen en zich bemoeiden met de familie van hun schoonzoon. Niemand hoefde me te vertellen dat mijn vader, als hij me bleef toestaan om overdag bij hem thuis te zijn, het risico liep om uit de FLDS te worden gezet.

Bij thuiskomst na de kerk pakte mijn vader de telefoon en belde Warren om hem erop te wijzen dat het verhaal meerdere kanten had. Hij vertelde dat ik een brief had waarin ik uitlegde wat de oorzaak was van mijn conflict met Merril. Warren verklaarde zich bereid mijn brief in ontvangst te nemen, en zei dat mijn vader en ik later die avond langs mochten komen. We kregen te horen dat ons bezoek geheim zou moeten blijven en dat we pas bij donker naar het huis van oom Rulon zouden mogen gaan. We moesten verderop in de straat parkeren en exact op het afgesproken tijdstip op de voordeur kloppen.

We volgden de instructies nauwkeurig op. Er werd opengedaan door een van Warrens broers die ons naar het vertrek bracht waar Warren op ons zat te wachten. Hij maakte een geïrriteerde indruk en deed alsof het hele onderwerp hem totaal onzinnig voorkwam. Met zijn kerkkleren nog aan en met zijn handen gevouwen op zijn schoot zat hij voor ons. Hij hield zijn blik op de vloer gericht, en keek alleen maar op wanneer hij zelf iets zei.

Mijn vader voerde het woord. Ik overhandigde Warren mijn brief. Hij zei dat hij hem zou lezen en het er met zijn vader over zou hebben, en dat hij me de volgende dag bij mijn vader thuis zou bellen. Er was hem veel aan gelegen dat Merrils familie niet zou weten dat hij me te woord had gestaan. Warren vroeg me of ik een scheiding wilde. Ik zei nee, want ik wist dat de kans groot was dat ik na een echtscheiding in een nog erger huwelijk zou worden geplaatst. Warren zweeg en deed meteen een stuk onvriendelijker, maar ik weigerde mezelf tot pion in zijn schaakspel te laten maken die hij naar believen van het ene naar het andere huwelijk zou kunnen schuiven.

Mijn vader vroeg of hij Warren onder vier ogen zou kunnen spreken. Na afloop vertelde hij me dat hij had gezegd dat hij me heel goed kende en wist waartoe ik in staat was. Hij vertelde hem dat Merril te ver was gegaan met mij en dat als Warren me niet serieus zou nemen, ik het hem behoorlijk lastig zou kunnen maken.

Warren vatte dit op als een dreigement, maar zo had mijn vader het niet bedoeld. Hij had hem alleen maar de waarheid verteld. Hij wist dat, als ik gedwongen zou worden om terug te keren naar Merrils corrupte gezin, ik geen tweede keer om hulp zou vragen maar dat ik zou ontsnappen.

De volgende dag belde Warren om te zeggen dat hij de brief had gelezen. Hij zei dat ik alleen maar over Merrils zonden had geschreven, maar niet over de mijne. Op grond daarvan kon hij zich maar moeilijk voorstellen dat ik de waarheid had gesproken. Hij wilde een gesprek met Merril en mij samen, en hij wilde mijn brief van zeventien kantjes aan Merril geven. Als hij dat deed, wist ik dat Merril hem aan al zijn vrouwen en kinderen zou laten lezen. Ik verzocht Warren de brief te houden, en we spraken af dat Merril hem tijdens onze ontmoeting zou mogen lezen.

De volgende dag om twaalf uur ’s middags stapte ik bij Merril in de auto, en reden we stilzwijgend naar Warrens huis. Warren begon met te zeggen dat hij zou weten wie van ons tweeën schuldig was zodra een van ons beiden zijn zelfbeheersing zou verliezen. Ik wist dat het me geen enkele moeite zou kosten om kalm te blijven, maar dat dit voor Merril een enorme uitdaging was.

Merril las de brief en hij trok lijkbleek weg. Volgens mij was dit de eerste keer van zijn leven dat iemand het waagde hem met zijn wangedrag te confronteren. Toen hij klaar was met lezen haalde hij een paar keer diep adem, en vervolgens legde hij de brief naast zich op de grond.

Warren keek me aan, zei dat ik Merrils zonden had opgesomd, maar dat ik nu ook mijn eigen zonden moest bekennen. Maar zo stom was ik natuurlijk niet, want ik wist heel goed dat alles wat ik zei tegen me gebruikt zou kunnen worden.

Omdat ik toch iets zou moeten zeggen, bekende ik een aantal op zich redelijk onbeduidende zonden. ‘Nou, soms zie ik iets op de vloer liggen, maar dan loop ik door zonder het op te rapen. En op zondagavond is het een paar keer gebeurd dat ik de pannen die ik heb gebruikt niet heb afgewassen. En niet zo heel lang geleden heb ik de broodjes voor het avondeten in de oven laten verbranden...’ En zo bekende ik nog een aantal van dit soort misdaden.

Warrens gezicht was een uitdrukkingsloos masker. Ik wist niet of hij hier heimelijk van zat te genieten of niet. Op een gegeven moment viel Merril me in de rede en zei: ‘Het enige wat Carolyn beslist niet verweten kan worden is slordigheid of nalatigheid. Ze strijkt alles wat maar te strijken is en ze kan uitstekend koken. Ze is een bijzonder begaafde huismoeder en dat is ze altijd geweest.’

‘Ik vraag niet om dit soort bekentenissen,’ zei Warren, wiens geduld op begon te raken. ‘Wat ik tussen de regels door lees, is immoreel gedrag. Merril, heeft je vrouw immorele dingen gedaan?’ Merril haalde zijn schouders op en keek me aan.

Ik keek van de een naar de ander alsof ze alle twee niet goed bij hun hoofd waren. De enige met wie ik ooit seks had gehad was Merril. Het was niet immoreel om over mishandeling te klagen – juist niet.

‘Heb je, voordat je met deze goede man in het huwelijk trad, ooit iets met een andere jongen gehad?’ Ik vond Warrens vraag ronduit bespottelijk, en ik weigerde dan ook zijn spelletje mee te spelen.

Als tiener had ik, tijdens een van die keren dat we uit de theologieles waren ontsnapt, ooit eens een jongen gekust. Inmiddels was diezelfde jongen een oprecht lid van de gemeenschap, en ik vertikte het hem alsnog te verraden.

Ik had Warren Jeffs een brief van zeventien kantjes geschreven over de wrede en onmenselijke manier waarop ik door Merril werd behandeld. Het was een serieuze brief die een even serieus antwoord verdiende, maar uit Warrens reactie bleek duidelijk dat het tij zich tegen mij keerde.

Hij vatte mijn stilzwijgen op als een schuldbekentenis. Ik voelde me net als een meisje in Salem, Massachusetts, dat, als ze niet uit zichzelf bekende dat ze een heks was, daar alsnog voor werd aangezien en ter dood werd veroordeeld. Wat ik ook deed, ik zou hoe dan ook de verliezer zijn.

Warren haalde een boek met preken van oom Roy uit de kast, gaf het aan mij en vertelde dat een van oom Roys meest trouwe echtgenotes ooit eens geprobeerd had hem te verlaten.

‘Ik wil dat je naar huis gaat, een aantal preken leest, dat je je man gehoorzaamt en dat je berouw hebt van je daden,’ zei Jeffs.

Ik zei geen woord. Als hij het probleem wilde negeren dan kon ik hoog of laag springen, maar ik zou er niets mee opschieten. Integendeel, met protesteren zou ik me alleen maar veel meer problemen op de hals halen.

We stonden op het punt van weggaan toen Warren tegen Merril zei dat hij me alleen wilde spreken. Hij zei dat hij ervan overtuigd was dat ik veilig was in Merrils huis, en dat Merril me van nu af aan, na alle ophef die ik had gemaakt, wel met rust zou laten. In hetzelfde gesprek gaf hij min of meer toe dat Merril hem had verteld dat hij er spijt van had dat hij me zo schandalig had behandeld.

Ik was diep verontwaardigd. Jeffs wist dat ik de waarheid sprak. Niet alleen had Merril gewonnen, maar bovendien had ik het etiket van immorele vrouw en leugenaar opgeplakt gekregen.

Mijn leven binnen de FLDS was afgelopen. Aan de ene kant weigerde ik me ooit nog door Merril te laten mishandelen, en aan de andere kant vertikte ik het ooit nog iemand van de gemeenschap om hulp te vragen. Als Harrison niet zo ziek was geweest zou ik gevlucht zijn, maar voorlopig kon ik niets anders doen dan me zo koest mogelijk houden tot ik een andere oplossing had gevonden.

Die avond kwam Merril naar mijn kamer, en voor het eerst in drie maanden hadden we weer seks. Nu Harrison zo ziek was had ik geen andere keus en moest ik Merril wel zijn zin geven om te voorkomen dat hij boos zou worden en zich op mij, of een van mijn kinderen zou afreageren.

Harrison werd maar niet beter. Mijn moeder en ik wisselden elkaar ’s nachts af zodat ik voldoende slaap zou krijgen om het vol te kunnen houden. Van Merrils familie was niemand bereid om de zorg om mijn zieke kind met mij te delen.

Op een avond belde mijn moeder en zei dat ik meteen moest komen. Harrison had grote moeite met ademhalen. Pap stond erop dat mam ons naar de eerste hulp in St. George zou brengen. We konden geen plaatselijke ambulance bellen, want die zouden Merril eerst om toestemming willen vragen om Harrison naar het zieken huis te mogen brengen.

‘Dit is een zaak tussen jou en je moeder,’ zei pap. ‘Ik zal ontkennen dat ik er iets vanaf wist. Als er problemen van komen zullen jullie als enigen verantwoordelijk zijn. Maar als jullie hem niet snel naar het ziekenhuis brengen, denk ik niet dat hij nog lang te leven heeft.’ Hij voegde eraan toe dat we er goed op moesten letten dat we alle twee hetzelfde verhaal vertelden.

Daarop bracht mijn moeder mij en Harrison zo snel mogelijk naar het ziekenhuis. Pap kon het zich niet veroorloven dat iemand hem zou verwijten dat hij zich met de familie van een andere man had bemoeid. Ik zou in de problemen kunnen komen omdat ik mijn zoon zonder Merrils toestemming naar het ziekenhuis had gebracht, maar het kon ons geen van allen iets schelen.

Mam reed zo hard als ze kon. Harrison knokte voor elke ademhaling. Hij was zo uitgeput dat ik bang was dat hij het niet zou overleven. Ik rende met hem in mijn armen de eerste hulp binnen. De verpleegster wierp één blik op hem en belde direct, en zonder vragen te stellen, om assistentie. Artsen en verpleegsters kwamen aangesneld, en ineens heerste er een angstaanjagende drukte om ons heen. Een paar uur later was Harrison stabiel, maar zijn toestand was kritiek. Ik kreeg te horen dat hij op dat moment te ziek was om verder onderzocht te kunnen worden.

De volgende ochtend kwam de kinderarts om te zeggen dat we over enkele uren met de ziekenhuishelikopter naar Phoenix zouden worden overgevlogen. De artsen daar werden gewaarschuwd dat we eraan kwamen – inmiddels was iedereen het erover eens dat er iets veel ergers aan de hand was dan alleen maar een postvirale infectie.

Ik belde mijn moeder en vertelde haar het nieuws. Aangezien zij en mijn vader al in moeilijkheden waren omdat ze me zoveel hielpen, had ze niet bij ons in het ziekenhuis kunnen blijven en had ze ons alleen maar afgezet waarna ze weer naar huis was teruggekeerd. Ze zei dat ze me wat kleren zou brengen.

De volgende ochtend belde pap Merril op en deed alsof hij net pas had gehoord dat ik in het ziekenhuis was. Hij vertelde Merril dat we naar Phoenix zouden worden overgevlogen. Merril belde me in het ziekenhuis, en was nauwelijks in staat zijn woede te onderdrukken. Harrison kreeg de medische zorg die hij nodig had en Merril was niet bij machte daar iets tegen te doen.

In St. George zat er onafgebroken een verpleegster aan Harrisons bed. Wanneer de ene wegging nam de volgende haar plaats in. Eindelijk kon ik, na drie maanden vrijwel onafgebroken met Harrison in de weer te zijn geweest, opgelucht ademhalen.

Bij de landing in Phoenix werden we opgewacht door een ambulance. In hoog tempo ging het naar Phoenix Children’s Hospital – het kinderziekenhuis – met zijn team van vijftien specialisten. Het ene na het andere onderzoek werd gedaan om mogelijke aandoeningen uit te sluiten. Bij elke negatieve uitslag van een bepaald onderzoek werd de betreffende specialist van de lijst geschrapt. Twee dagen en ik weet niet hoeveel onderzoeken later waren er nog maar twee mogelijkheden over – of Harrisons ziekte was het gevolg van een genetische afwijking of hij had kanker. Op de derde dag werd er bij mijn zoon een gezwel in het ruggenmerg geconstateerd, een fatale vorm van kanker.

De volgende dag werd de exacte plek van het blastoom vastgesteld. De tumor bevond zich pal naast het ruggenmerg, maar was er nog net niet in doorgedrongen. Ik kreeg te horen dat dit een hele bijzondere vorm van kanker was die de meeste kinderen niet overleefden. De artsen vertelden me dat Harrison met de tumor was geboren, maar dat de symptomen pas waren begonnen nadat het gezwel was gaan groeien.

Merril belde van tijd tot tijd en vroeg hoe het ging, maar hij maakte een totaal ongeïnteresseerde indruk. Hij stond op het standpunt dat ik, wanneer Harrison kwam te overlijden, wel een toontje lager zou zingen en eruit zou leren dat ik het hoofd van mijn priesterschap met meer respect diende te behandelen.

Die eerste avond kwam er een arts Harrisons kamer binnen om nog een onderzoek uit te voeren. Ik zat op dat moment ontroostbaar te snikken. Hij keek me vol medeleven aan en zei: ‘Ik wou dat ik u de antwoorden kon geven die u het liefste zou willen horen – dat uw zoon weer helemaal beter wordt. Maar die garantie kan ik u niet geven en ik kan me voorstellen hoe verschrikkelijk dit voor u moet zijn – om machteloos aan te moeten zien hoe uw kind lijdt zoals geen mens zou mogen lijden.’

Ik knikte en kon geen woord over mijn lippen krijgen. Toen hij de kamer uit was bedacht ik dat niemand van Merrils familie, met inbegrip van Merril zelf, ooit zoiets aardigs tegen me had gezegd. Hoe kwam het dat ik hier in mijn eentje in het ziekenhuis zat, terwijl de rest van de familie lekker thuis was en me ongetwijfeld voor zondares uitmaakte? In hun ogen was Harrisons kanker het bewijs dat God mij veroordeeld had.

Tweeëndertig jaar lang was ik ervan overtuigd geweest dat iedereen die niet tot FLDS behoorde een slecht mens was. Maar het ontging me niet dat de enigen die bereid waren voor Harrisons leven te vechten, juist die zogenaamd slechte mensen waren.

De artsen en verpleegsters waren niet de enigen die aardig en meelevend waren. Er kwam een maatschappelijk werkster langs om me te vragen of ik geld had om eten te kopen, en of ik een stel schone kleren had. Gedurende ons hele verblijf in Phoenix vroeg Merril niet één keer of ik misschien iets van geld nodig had. Vermoedelijk vond hij dat ik het maar zelf moest uitzoeken zolang ik zo opstandig was.

De avond na Harrisons definitieve diagnose stortte ik in. Nadat de aardige dokter Harrisons kamer uit was gegaan, moest ik verschrikkelijk huilen. Ik weet nog hoe het buiten stortregende en hoe ik door het raam de regen in tuurde. In de verte kon ik vliegtuigen zien landen en opstijgen. Vrijheid om te komen en te gaan. Veertien jaar lang had ik zonder vrijheid moeten leven. Gedurende de afgelopen drie maanden had ik het gekwelde krijsen van mijn ernstig zieke zoon te verduren gehad. Ik huilde en huilde tot ik geen tranen meer overhad.

Uiteindelijk kalmeerde ik. Harrison had zware verdovende medicijnen gekregen en hij was stil. Ik bleef naar buiten kijken omdat ik dat ongestraft kon doen. Het was een vredig moment. Ik was moe, slap en uitgeput. Maar ik wist dat ik niet verslagen was. Ik zou voor Harrisons leven blijven knokken, en niemand kon me daarvan weerhouden. Hier, in het kinderziekenhuis van Phoenix, had ik eindelijk hulp gekregen.

De artsen wilden zo snel mogelijk aan de behandeling beginnen, en de volgende ochtend zette ik mijn handtekening op alle formulieren die daarvoor ondertekend moesten worden. Als Merril met ons mee naar Phoenix was gekomen, zou hij beslist geprobeerd hebben de operatie tegen te houden.

Op de vijfde dag werd Harrison de operatiekamer binnengereden. De tumor bevond zich tussen twee slagaderen en was deels doorgedrongen in een belangrijke ader die de ruggenmergzenuwen van bloed voorzag. De chirurg vertelde me over het grootste risico van de operatie, namelijk dat Harrison voor de rest van zijn leven verlamd zou kunnen blijven.

Het was een dermate riskante operatie dat Harrison bijna in tweeën moest worden gesneden om goed bij de tumor te kunnen komen. Een van zijn ribben werd verwijderd. Tijdens de vele uren durende operatie kwam er meerdere keren een arts naar me toe om verslag uit te brengen.

Het wachten was een marteling. Merril was gekomen met Barbara, een aantal van haar zonen, Betty, een paar van mijn zonen en nog een stel kinderen. Merril was de enige die bij mij in de familiewachtkamer werd toegelaten. Hij liet Barbara op de anderen passen, maar ze kreeg een beroerte en werd overgebracht naar het Good Samaritan Hospital. Toen Merril hoorde wat haar was overkomen, liet hij ons alleen en ging naar haar.

Direct na afloop van de operatie kwam de chirurg vertellen dat hij er zo goed als zeker van was dat hij het hele gezwel verwijderd had. Hij was tevreden en zei dat de ingreep succesvol was geweest.

De biopsie van de tumor zorgde voor nog meer goed nieuws: Harrison had geen chemotherapie nodig omdat de kanker, dankzij zijn krampaanvallen, in een heel vroeg stadium ontdekt was. De aanvallen hadden zijn leven gered – zonder de kramp zou het gezwel zich stilletjes aan hebben kunnen ontwikkelen tot een stadium waarin hij ongeneeslijk geweest zou zijn. Het probleem was alleen dat zijn immuunsysteem niet alleen tegen de kanker in actie was gekomen, maar ook tegen zijn aangetaste zenuwweefsel. De krampaanvallen werden veroorzaakt doordat het immuunsysteem zijn zenuwstelsel als de vijand beschouwde en zich daar met alle macht tegen verzette. De oplossing bestond volgens de artsen uit de onderdrukking van Harrisons immuunsysteem.

Toen Harrison een paar dagen na de operatie stabiel was, werd begonnen met de intraveneuze onderdrukking van zijn immuunsysteem. Al het mogelijke moest worden gedaan om de krampaanvallen, die levensbedreigend waren, te onderdrukken.

Een andere levensbedreigende factor was zijn gewichtsverlies. Hij had een slangetje in zijn maag waardoor hij voedsel kreeg toegediend. We mochten niet naar huis voordat ik had geleerd hoe ik zijn slangetje moest inbrengen en schoon moest houden om infectie te voorkomen. Ondanks mijn vreemde kleding waaraan iedereen kon zien dat ik tot een polygame sekte behoorde, werd ik door alle mensen in het Phoenix Children’s Hospital even vriendelijk en behulpzaam behandeld. Ik vond hun oprechte bezorgdheid ontroerend. Ze hadden er geen idee van in wat voor een bizarre en wrede wereld ik leefde, en ik kon het ze ook niet uitleggen. De claustrofobische situaties waarmee ik elke dag geconfronteerd werd waren voor mij zoiets normaals geworden dat ik er helemaal niet meer bij stilstond. De vriendelijkheid en steun die ik hier gedurende deze drie weken ontving voelden als een wonder.

Eindelijk was het zover en mochten we naar huis. Merril kwam ons halen. Het was een afschuwelijke rit. We spraken nauwelijks onderweg, en Harrison had het zwaar. Hij schreeuwde nog steeds en ik moest zijn voedingspompje bedienen, wat een hele klus was.

Het weerzien met mijn zes andere kinderen was heerlijk. Ik was nog nooit zo lang achtereen van hen gescheiden geweest. Ik was blij dat ze er goed en gezond uitzagen, vooral nadat ik gedurende die drie weken in het ziekenhuis alleen maar zwaar zieke kinderen had gezien.

Tot mijn grote verrassing was mijn kamer schoon en opgeruimd, en was al het wasgoed van de kinderen onlangs gewassen en keurig netjes in de kast gelegd. Dit was in tegenspraak met het feit dat niemand van de familie met mij sprak, en dat ik als een slechte vrouw werd behandeld. Als ik iets aan de andere vrouwen vroeg kreeg ik antwoord, maar uit zichzelf zei niemand iets tegen mij. Via Harrisons kanker had God met luide stem tot hen gesproken.

Cathleen was dat weekend thuis, en ze bracht me koffie voordat ik was opgestaan en me had aangekleed. Ze vertelde me dat zij mijn kamer een beurt had gegeven en ik bedankte haar daarvoor.

Later viel me op dat de familie ook haar vijandig behandelde – door het feit dat ze mij had geholpen vond men dat ze niet in harmonie was met Merril. Ze trok zich er niets van aan en bleef me helpen, en voor het eerst in lange, lange tijd had ik het gevoel dat ik binnen mijn eigen familie een vriendin had.

In het begin ging Harrison goed vooruit. Na onze thuiskomst uit het ziekenhuis was hij aanvankelijk in staat om – weliswaar met behulp van medicijnen – zes uur achtereen te slapen. Hij bleef aan een stuk door luidkeels huilen, dat wel, maar het voelde niet meer alsof er iets heel ernstigs aan de hand was. Twee weken later ging het echter weer mis.

We gingen terug naar de dokter in St. George. Vanaf dat moment voelde het alsof we voortdurend heen en weer reden tussen Colorado City en het ziekenhuis in St. George. Er was altijd wel iets – of Harrisons pijnstillers waren ontoereikend, of hij moest om de een of andere reden aan het infuus.

Zes weken na de operatie werd hij opeens blauw. Ik belde zijn kinderarts en reed zo snel als ik kon naar het ziekenhuis. Er werd een röntgenopname gemaakt en hij werd meteen opgenomen. Zelf had ik sinds de operatie regelmatig het gevoel gehad dat het niet beter met hem ging, maar slechter. Nu wisten we waaraan dat lag. Zijn longen zaten vol weefselvocht en werkten nagenoeg niet meer, waardoor hij amper nog voldoende zuurstof binnenkreeg.

Het vocht werd uit zijn longen gezogen, en de kinderarts stuurde ons per ambulance door naar de kinderkliniek in Phoenix. Harrison werd als hartpatiëntje opgenomen op de intensive care, waar hij een sterk kalmerend middel kreeg en vervolgens lange uren sliep. Ik was zo doodsbang dat hij zou sterven, dat ik nog geen seconde van zijn zijde week. Vooral het besef hoe hij de afgelopen drie weken geleden moest hebben, benauwde me op de meest verschrikkelijke manier.

Gedurende de daaropvolgende twee weken werden Harrisons longen elke dag geröntgend om er zeker van te kunnen zijn dat er niet opnieuw vocht in was gekomen. Op de foto’s was – tot ieders enorme verbazing – bovendien te zien dat de rib die verwijderd was, uit zichzelf was begonnen aan te groeien. Ik vroeg de dokter of hij zoiets ooit eerder had meegemaakt, en hij zei van nee. Maar hij voegde eraan toe dat hij wel een heleboel andere, op zichzelf onverklaarbare genezingen bij kinderen had gezien.

Twee weken later keerden Harrison en ik opnieuw terug naar huis. Hij was opmerkelijk snel hersteld. Aanvankelijk was ons voorspeld dat we waarschijnlijk zes weken zouden moeten blijven, en als het heel erg meezat minstens drie. Maar hij was boven verwachting snel hersteld.

Mijn vreugde kende geen grenzen.