5

De kat was weg en dat was niets voor hem. Hij was dik en lui, en bewoog zich nooit sneller dan met een slakkengangetje van bank naar etensbak, van etensbak naar bed en van bed naar vensterbank. De enkele keer dat hij zich verwaardigde zijn lijf door het kattenluik te persen, ging hij, eenmaal buiten, nooit achter vogels of muizen aan. Eekhoorns en vinken, muizen en roodborstjes observeerde hij met bestudeerde nonchalance. Eloise had nooit de moeite genomen een belletje aan zijn halsband te bevestigen, omdat ze wist dat de zon de enige reden was waarom hij zich naar buiten begaf. Jachtinstinct had hij niet. Hij was een schepsel gemaakt voor en toegewijd aan weldadig nietsdoen. Het liefst lag hij te luieren op de stenen bank bij de zonnewijzer en liet hij zijn vacht zo veel mogelijk warmte opnemen. Als het op een gegeven moment genoeg was, kuierde hij naar binnen om op een andere plek neer te ploffen.

‘Oliver,’ riep ze. Ze stond op de stoep bij de achterdeur. De verschillende windgongs die aan de dakrand en de bomen hingen, klingelden in de wind. Eloise had een hekel aan de koelte die de herfst bracht. Het was de voorbode van sneeuw en kale takken, de dood van alles wat groen was.

‘Oliver.’

Eloise voelde zich vaag onrustig terwijl ze de tuin rondspiedde, maar ze ging toch weer naar binnen. De kat kon evengoed onder een bed liggen of in de kelder. Hij zou wel terugkomen als hij honger kreeg, verzekerde ze zichzelf. In het wild zou hij zich nooit kunnen handhaven.

Toen ze weer binnen was, hoorde ze haar mobieltje overgaan. Ze liep naar de keukentafel en viste het toestel uit haar handtas, hoewel ze niet de bedoeling had op te nemen. Ray Muldune, zag ze op schermpje knipperen. Alweer. Ze legde het toestel op tafel en keek toe hoe het zich trillend verplaatste.

Ray wilde dat ze hem dingen vertelde die ze hem niet kon vertellen. Ze stond droog, kurkdroog, op haar dromen over Jones Cooper na. Het gebeurde soms dat ze in een denkpatroon vastzat dat alle andere signalen buitensloot. Daarom was ze naar hem toe gegaan, ook al wist ze precies hoe hij zou reageren. Ze had besloten dat het eruit moest, dat de boodschap overgebracht moest worden. En misschien was dat ook alles wat ze moest doen. Dat kon. Ze zou het nooit weten.

Eloise besloot een blik voer open te maken voor Oliver. Daar zou hij zich wel voor overeind hijsen, waar hij ook lag. Toen ze de kast opentrok, hoorde ze het grind op haar oprit knerpen. Ze liep naar de erker en zag de oude Caddy van Ray Muldune staan. Haar telefoon liet een korte zoemtoon horen. Ze haalde hem uit haar zak.

‘Je ontloopt me,’ luidde het sms’je.

‘Ray toch,’ zei ze hardop, hoewel er niemand was die haar hoorde. ‘Je voelt ook nooit iets aan.’

Hij stond al op haar veranda; door zijn dwingende klop rinkelden de ruitjes in hun sponningen. Ze liep naar de deur en keek hem door het glas aan.

‘Ik heb niets voor je, Ray,’ zei ze. Ze maakte geen aanstalten hem bin-nen te laten.

‘Oké,’ zei hij. Zijn blik dwaalde naar de zijkant van het huis. Hij deed dat vaker, tegen haar praten, maar een andere kant op kijken. Hij deed het bij iedereen, alsof hij de omgeving altijd op dreiging en problemen controleerde. ‘Ik vat ’m. En hoe zit het met koffie? Heb je dat wel voor me?’

Ze voelde een glimlach opborrelen. Dat overkwam haar niet vaak, dat ze een echte lach, echte genegenheid voor iemand had. Ze werkte al heel lang met Ray samen. Als ze al een vriend had, dan was hij dat.

Ze wierp hem een stuurse blik toe die, naar ze wist, geen indruk op hem zou maken, en liet hem binnen, waarbij ze het hoofd boog en een stap achteruit deed. Als hij binnenkwam, dan kwam er ook echt iemand binnen. Bij zijn één meter negentig en vijfennegentig kilo (maar zij wist beter) verzonk zij in het niet. Om hem heen hing een zware lucht van oude sigaren, terwijl hij had beloofd te stoppen. Maar ze rook ook regen, pure frisheid van buiten. Hij begon kaal te worden; zijn roze schedel schemerde door zijn haar en de inhammen aan de zijkanten van zijn voorhoofd werden steeds dieper. Toch was hij op de een of andere manier aantrekkelijker, mannelijker dan toen ze elkaar hadden leren kennen. De diepe lijnen rond zijn ogen en zijn grijzende stoppelbaard vond ze een duidelijke plus. Zij daarentegen was verschrompeld en verdroogd, ze zag er tien jaar ouder uit dan ze in werkelijkheid was. Dat wist ze omdat de spiegel niet loog en foto’s sowieso meedogenloos waren.

Ray wilde praten. Ze liep achter hem aan naar de keuken, waar hij de koffie en de filterzakjes uit de kast pakte.

Ze trok een stoel bij de keukentafel en ging zitten. Met haar vinger volgde ze de houtnerven in het tafelblad. Ze droeg haar verlovings- en trouwring nog steeds, hoewel haar man al lang geleden was gestorven. Gelukkig had ze eraan gedacht haar medicijnen in het kastje boven het aanrecht op te bergen. Als ze dat niet zou hebben gedaan, zou hij ze hebben opgemerkt, want hem ontging nooit iets. En daarover wilde ze het niet hebben, vanavond niet.

Ray maakte een hoop kabaal, zette de mokken met een klap neer, draaide de kraan helemaal open om de pot te vullen, gooide de deur van de koelkast dicht. Zo was hij, erg fysiek, ook bij het afreageren van zijn frustraties. Hij was ook een man van woeste omhelzingen en weidse handgebaren. Naast hem voelde ze zich klein en tegennatuurlijk gereserveerd, een eenvoudig houten schuurtje dat de storm moest doorstaan.

‘Ik heb gezegd dat ik je zou bellen als er iets was,’ zei ze. ‘Je zou zo langzamerhand moeten weten hoe het werkt.’

Hij hield even op met wat hij aan het doen was en keek haar doordringend aan. ‘Ik weet niet hoe het werkt en jij ook niet.’

‘Nou ja,’ zei ze en ze hief haar handpalmen als teken van overgave, ‘met stalken en drammen schiet je ook niets op, dat weten we allebei.’

Hij gromde en schakelde haar ouderwetse Mr Coffee aan. ‘Koop toch eens een nieuw koffiezetapparaat, Eloise.’

‘Hij doet het nog,’ zei ze. ‘Waarom zou ik hem vervangen?’ De pot pruttelde instemmend.

‘Omdat je koffie naar smeerolie smaakt.’

‘Laat me van de gelegenheid gebruik maken je erop te wijzen dat ik je niet op de koffie heb gevraagd.’

Hij ging tegenover haar aan tafel zitten; de stoel kreunde onder zijn gewicht. Toen haalde hij een blikje met pepermuntjes uit zijn zak, wipte er eentje in zijn mond en rammelde uitnodigend in haar richting. Ze bedankte met opgestoken hand.

1987 lijkt een eeuw geleden,’ zei ze.

‘Niet voor onze klant. Voor hem was het gisteren.’

Ray schoof op zijn ellebogen naar voren en keek haar fronsend aan. Hij vond haar uitgeblust en kil. Nee, dat was het toch niet. Hij stond snel op, stommelde weer wat rond in de keuken en kwam terug met de twee mokken.

De koffie rook ranzig, bitter en zuur. Het deed haar eraan denken hoe lang het geleden was dat ze iets had geroken wat haar eetlust ook maar enigszins opwekte. Ze kon zich zelfs de laatste keer dat ze honger had gehad, niet meer herinneren.

‘Vroeger deed het je iets,’ zei hij. Hij zette de mokken op tafel en liet zijn zware lijf weer zakken.

‘Dat doet het nog steeds.’

Ze wilde hem het verschil uitleggen tussen apathie en berusting. In tegenstelling tot de meeste mensen had ze de illusie alles in de hand te hebben allang opgegeven. Ze was het pad van de onthechting op gegaan. Daar had ze niet de gewenste vrede gevonden, maar in ieder geval wel rust. Op anderen, die nog steeds worstelden met hun misvattingen over de wereld, met hun relaties, hun leven, kon dat overkomen als ontaarding en onverschilligheid. Zij leden nog. Eloise niet.

‘Ik heb niets voor je, Ray.’ Ze keek naar de tweede kop koffie die ze vandaag kreeg aangeboden, maar die ze niet van plan was op te drinken.

‘Je probeert het niet echt,’ zei hij. ‘Je gaat helemaal op in dat gedoe met Jones Cooper.’

‘Ik heb hem opgezocht.’

Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Echt waar? Heb je het hem verteld?’

Ze deed verslag van het gesprek.

Ray schudde het hoofd. ‘Die vent is zo gesloten als het graf.’

‘Ja en nee.’

‘Oké, misschien moest je het wel doen. Misschien valt er een last van je af.’

‘Dat hoop ik. Je bent niet de enige die iets van me wilt.’ Ze merkte dat ze naar het kattenluik staarde omdat ze wilde dat Oliver zich erdoorheen zou persen, miauwend om eten. De zon stond al laag. Waar zat die stomme kat?

Toen ze opkeek naar Ray, was hij een beetje bijgetrokken. ‘Het spijt me, Eloise.’

‘Ik snap het wel, Ray.’

Hij reikte over de tafel en gaf een kneepje in haar hand. En toen zag ze het: een lichtflits, een ademloze vlucht door dode bladeren, een tollende val, vervolgens de nachtelijke hemel door de boomtoppen. Daarna het verschoten behang van haar eigen keuken.

Ray keek haar strak aan. ‘Wat is er? Wat zag je?’ Zijn gretigheid putte haar uit.

‘Iemand die aan het rennen was...’ Meer kon ze niet zeggen. Het was te onduidelijk.

‘Waar?’

Ze schudde haar hoofd, haar hart ging nog tekeer. ‘Ik weet het niet.’

‘Maar het is een goed teken, toch? Het betekent dat er weer ruimte is voor iets anders.’

‘Dat neem ik aan, ja.’

Hij was de eerste die iets in haar had weten te raken, die haar de ogen had geopend voor haar helderziendheid. Vóór hem waren het willekeurige beelden geweest, dromen, visioenen, gaten in haar bewustzijn. Niet haar hele leven al. Ze kwam niet voort uit een geslacht van heksen en helderzienden. Ze maakte geen deel uit van een familie van tantes en zusters, moeders en grootmoeders die duistere drankjes mengden en met toverstafjes zwaaiden om een geliefde te winnen.

Nee, het was een ongeluk geweest. Een afschuwelijk auto-ongeluk, waardoor ze haar man en een van haar kinderen was verloren en zelf vijf weken in coma had gelegen, wat dit had opgeleverd. Nou, opgeleverd... Op slechte dagen, en er waren veel, heel veel bar slechte dagen, was het een vloek. Op goede dagen was het een gave. Een poosje had ze gedacht dat ze gek was geworden. En toen had ze Ray gevonden.

‘Is het wel eens bij je opgekomen dat ik niet goed bij mijn hoofd ben?’ vroeg ze. ‘Dat je je al die jaren door het geraaskal van een waanzinnige hebt laten leiden?’

Ray schoot in de lach. ‘In al die jaren heb ik meer dan twintig zaken opgelost die niemand anders kon oplossen. Gek ben je niet. Een gekwelde geest, misschien.’

Hij glimlachte haar toe, warm en bedroefd. Jaren geleden zou die glimlach hen naar boven hebben gejaagd, terwijl ze elkaar de kleren van het lijf rukten. Maar ook die begeerte was geleidelijk aan verdwenen. Als ze niet zou hoeven eten om in leven te blijven, zou ze dat ook niet doen.

Hij stond op, bracht de mokken naar de keuken en spoelde ze om onder de kraan.

‘Bel me als je vannacht droomt,’ zei Ray.

‘Doe ik,’ zei ze. Ze voelde ineens hoe moe ze was. ‘En als ik dat zeg, dan doe ik het ook.’

Ze stond op om naar buiten te kijken en zag Oliver aan komen sjokken door de tuin. Haar opluchting was verbazingwekkend groot. Ze had zich dus niet losgemaakt van alles waaraan ze was gehecht. Het was gemakkelijk om van dieren te houden, om met ze samen te leven. Ze vroegen weinig van je: een bak met voer en een warm lijf om op te kruipen en tegenaan te liggen, en je had hun eeuwige trouw. En dat was ook zo’n beetje alles wat ze te bieden had.