20

Jones vond het niet prettig als Maggie boos op hem was, maar het zou hem er niet van weerhouden om te doen wat hij die dag van plan was. Dat was een van de dingen aan The Hollows die hij vervelend vond, die hij altijd al vervelend had gevonden. Er stond altijd wel iemand te gluren die niet wist hoe snel hij bij de telefoon moest komen om te gaan kletsen. Aangezien Maggie Henry had gesproken, wist ze dat hij niet naar zijn afspraak met dr. Dahl was geweest. Hun ruzie van vanochtend galmde nog na.

‘Wat mij het meest stoort is dat je weet hoe belangrijk ik het vind dat je doorgaat met je therapie. Ik weet nog dat ik hier zat toen ik dat tegen je zei.’ Ze tikte op de eetkamerstoel om het te benadrukken. ‘En het kan je niets schelen.’

‘Ik ben niet gestópt met mijn therapie, Maggie,’ zei hij. ‘Ik heb alleen een afspraak verschoven. Je maakt er veel te veel van.’ Het was een leugen, hij had hem niet verschoven.

Ze zette haar handen in haar zij en keek hem effen aan. ‘Naar wanneer? Wanneer ga je dan?’

‘Morgen.’

‘Hoe laat?’

‘Vier uur.’

Ze wierp hem een snelle, sceptische blik toe.

‘Ik heb een cliënt,’ zei ze. Ze pakte haar kop koffie van de bar en liep naar de deur die het woonhuis met haar praktijk verbond.

‘Het kan me wel schelen,’ zei hij. ‘Ik vind het ook belangrijk.’

Ze draaide zich om en keek hem aan. Dat deed hem geen goed, want ze zag er verdrietig en teleurgesteld uit. Boosheid en ergernis had hij aangekund. Daar was hij aan gewend; vrouwen ergerden zich immers altijd aan hun echtgenoot. Een boze blik kon nog veranderen in een glimlach, een kort lachje. Maar verdriet? Dat was gevaarlijk.

‘Weet je,’ zei ze. ‘Dat geloof ik niet zo. Als je werk van het bureau krijgt, zoals nu, zul je je er helemaal door laten opslokken. Dan vergeet je dat je aan jezelf moet werken.’

Ze had natuurlijk gelijk. Hij voelde zich ongelooflijk opgelucht weer aan het werk te kunnen. Al dat navelstaren was maar niks. ‘Ik dacht dat je zoiets voor me wilde. Je hebt zelf gezegd dat het goed voor me zou zijn.’

Ze rolde met haar ogen alsof hij een of andere idioot was. ‘Niet als je het als excuus gebruikt om al het andere uit de weg te gaan. Tussen twee haakjes,’ zei ze, ‘de assistente van dr. Dahl heeft gebeld naar wanneer je de afspraak die je hebt afgezegd, wilt verschuiven.’

Hij zei niets en lachte maar wat. Ze trapte er niet in.

‘Dus nu liegen we ook al tegen elkaar?’ Ze wachtte zijn antwoord niet af. De deur sloot zich en weg was ze.

Zij moest nodig iets zeggen over zich verliezen in je werk.

..

Hij dacht aan hun gesprek terwijl hij voor het huis van de Holts parkeerde. Hij kon de pick-up van Holt op de oprit zien staan. Het huis zag er verlaten uit. Zelfs het te koop-bord in de tuin had iets hopeloos, gestrand als het was in een zee van onkruid.

Hij had Chuck al geïnformeerd over de graafwerkzaamheden in het bos. Chuck had een bevelschrift nodig om er met een team op af te gaan, maar de bewijslast was onvoldoende. Dat hield in dat hij de zaak-Marla Holt officieel zou moeten heropenen en daartoe was hij nog niet bereid.

Jones opperde dat het privéterrein was, en dat dat wellicht te omzeilen was als ze van de familie Grove toestemming zouden krijgen om te gaan graven. Gewoon stilletjes een paar man met een schop ernaartoe sturen. Als er niets te vinden zou zijn, dan was er ook niets verloren. Dan hadden ze geen ophef gemaakt over niets. Maar als er wel wat was, konden ze er niet van beticht worden dat ze hun gemakzucht hadden laten prevaleren boven het protocol. Chuck was sceptisch geweest, want hij kon zich niet voorstellen dat de Groves met de politie zouden willen meewerken.

Maar Jones had een van hun neefjes vorig jaar uit een mijnschacht gehaald, en het was niets voor die familie om zo’n goede daad te vergeten.

‘Zal ik om een gunst vragen?’ had hij Chuck gevraagd. Chuck had gewild dat hij Holt eerst zou polsen. Had hij iets beet? Of kreeg Jones de indruk dat hij er de brui aan zou geven en het voor gezien zou houden in The Hollows zodra de nalatenschap was geregeld? Met andere woorden: zou dit overwaaien?

Het bureau was onderbemand en Chuck wilde niet dat een oude, onopgeloste zaak de werkdruk zou vergroten. Als Jones nog hoofdinspecteur was geweest, zou hij er net zo over hebben gedacht, vooral omdat het werkwijze was van korpshoofd Marion Butler. Ze wilde overzicht houden: zaken waren óf opgelost, óf gesloten. Ze hield er niet van een zaak te heropenen, tenzij er een onrechtvaardigheid kon worden bewezen, zodat het vonnis kon worden herzien.

Als zelfstandig operend detective had Jones dergelijke beslommeringen niet. Hoewel hij niet kon zeggen dat hij nog wel eens stilstond bij de zaak-Marla Holt, wilde hij toch wat antwoorden nu de vragen opnieuw werden gesteld. Hij herinnerde zich het onbehaaglijke gevoel dat hij tijdens het onderzoek had gehad. Alsof er ergens iets onbestemds lag te rotten op een plek die niet schoongemaakt of gelucht kon worden, iets wat maar niet wegging. Maar de jonge Jones Cooper had nog niet op zijn intuïtie durven te vertrouwen.

Hij stapte uit zijn auto en liep de oprit op. De telefoon in zijn zak begon te trillen. Hij haalde hem tevoorschijn en zag het nummer van Paula Carr op het scherm en drukte het weg. Hij had hier en daar zijn voelhoorns uitgestoken om inlichtingen te krijgen over de moeder van Cole Carr, maar nog niets gehoord. Hij kon niet met Paula Carr praten en zich tegelijkertijd concentreren op wat hij nu aan het doen was. Hij was niet zo iemand die meerdere dingen tegelijk kon doen en hij begreep niet hoe mensen zich op iets konden concentreren, terwijl er om de haverklap iets piepte of rinkelde in hun zak: e-mail, sms’jes, dat idiote Spacebook of MyFace of wat het ook was waar Ricky het altijd over had.

‘Ma en jij moeten een profiel aanmaken, pa. Het is een fantastische manier om contact te houden.’

‘Kunnen we niet gewoon over de telefoon praten, jongen?’

De generatie van zijn zoon leek te denken dat iedereen elke seconde moest weten wat je aan het doen was, wat je dacht en wat je voelde. Hij was er nog niet uit of het narcisme of angst was, of het voortkwam uit het idee dat iedereen zou willen weten dat je op weg was naar het winkelcentrum of uit het idee dat je onzichtbaar of inwisselbaar was als je je gedachten en plannen voor jezelf hield. Als je geen deel uitmaakte van die woest kolkende informatiestroom, werd je erdoor verzwolgen en verdween je uit beeld. Toen Jones klein was, bestond dit allemaal nog niet. En later hadden ze bij hem thuis ook geen draadloze telefoon gehad. Als hij privacy wilde, rekte hij het lange snoer van de hoorn naar het toestel zover uit dat hij in de voorraadkast kon staan. Zelfs dan hoorde hij soms zijn moeder in haar slaapkamer zachtjes de hoorn van de haak nemen om mee te luisteren. Abigail gaf hem nooit een millimeter ruimte voor zichzelf.

Terwijl hij de oprit opliep, bedacht hij ook dat hij best even had kunnen bellen om zijn afspraak te verzetten voor hij van huis was gegaan. Maar dat had hij niet gedaan. Iets flauws en koppigs in hem verbood hem dat te doen. Hij zou hem echt wel verzetten, maar pas als het hem godverdomme uitkwam.

Hij strekte zijn arm uit om te kloppen en merkte dat de deur aan stond; onder zijn aanraking ging hij knarsend open.

‘Hallo? Ik ben op zoek naar Michael Holt.’

Hij hield de deur met één hand tegen en klopte met de andere. Desondanks zwaaide hij verder open toen hij hem losliet, waardoor er een gang zichtbaar werd met stapels kranten opgestapeld langs de muren. Zijn hand gleed naar het wapen dat hij niet droeg. Hij was erop getraind dat te doen als hij een pand betrad waar een mogelijke dreiging van uitging. Ricky zou trots zijn geweest op zijn ouweheer. Jones had Michael Holt gisteravond gegoogeld, omdat zijn nieuwsgierigheid was geprikkeld door wat hij van Henry Ivy had gehoord. Hij had een uitgebreide website gevonden, door Holt zelf ontworpen, met bijzonderheden over verschillende plaatsen waar mijnen gevonden konden worden, hun geschiedenis en veel foto’s van gangen en verlaten ingangen. Op de site bood Michael zich aan als gids, gastspreker en ‘consulent voor filmers, romanschrijvers en televisieproducenten’. Iedereen wilde tegenwoordig een ster zijn; goed zijn in wat je deed was niet goed genoeg meer. Misschien was hij wel cynisch, hoewel Maggie het op dit punt met hem eens was. Je kon niet gewoon meer in mijnen geïnteresseerd zijn, van je hobby je werk maken en je best doen daar een goed bestaan mee op te bouwen. Je moest je eigen realityshow hebben. Misdragen je kinderen zich? Wil je een nieuw huis? Wil je rockster of supermodel worden, je inzetten voor de walvis? Giet het in een format en het gaat erin als koek.

Michael had de site aan zijn moeder opgedragen: We hebben de hoop nog niet opgegeven, mam.

‘Hallo?’

Diep in het huis hoorde Jones gebonk en hoewel hij er het recht niet toe had, ging hij toch naar binnen. Hij liep in de richting van het geluid. De gang was vernauwd tot een soort smalle tunnel; Jones’ schouders raakten de opgestapelde kranten onder het lopen. Ongeveer halverwege de gang werd hij getroffen door een verschrikkelijke stank, een combinatie van urine en bedorven voedsel waarvan je steil achteroversloeg, alsof je tegen een muur van beton aan liep. Aan het einde van de gang was een gesloten deur, waar aan de zij- en onderkant licht door kierde.

‘Hallo?’

Het gebonk stopte abrupt. Ineens leek het alsof hij in een andere ruimte en tijd verkeerde. Het leek alsof het licht van buiten hem niet naar binnen was gevolgd. Hij bevond zich in een bedompte, donkere ruimte en de lucht leek ijl te worden. Toen ging de deur open. In de deuropening torende een enorme gestalte. Jones deed onwillekeurig een stap naar achteren.

‘Wie is daar?’ vroeg de gestalte.

Jones kon geen woord uitbrengen. Er had zich iets opgehoopt in zijn keel, stof uit de lucht of zo. Hij begon te hoesten en kon niet meer ophouden. De gestalte liep op hem af, maar Jones draaide zich om en liep naar de hal en vandaar naar buiten, de frisse lucht in. Meteen na hem kwam Michael Holt naar buiten. Hij trok een verontschuldigend gezicht.

‘Het spijt me. Ik ben bezig de keuken op te knappen en dat geeft aardig wat stof, geloof ik. Wilt u een glaasje water?’

Jones maakte een handgebaar om duidelijk te maken dat dat niet hoefde. Tussen het hoesten door kon hij nog net uitbrengen: ‘Het gaat wel.’

‘Hebt u belangstelling voor het huis?’

Jones wierp een blik op het bord op het gazon, dat zachtjes in de wind heen en weer bewoog alsof het een treurige afscheidsgroet bracht.

‘Nee,’ zei hij. Hij had zijn stem weer terug. ‘Ik ben Jones Cooper. Ik leidde in 1987 het onderzoek naar de verdwijning van je moeder. De politie heeft me benaderd en gevraagd de zaak nog eens onder de loep te nemen.’

‘Gaan ze de zaak heropenen?’ vroeg Holt. Hij zag er zo jong uit en straalde zoveel hoop uit dat Jones kort bevangen werd door een gevoel van schaamte, al kon hij niet zeggen waarom.

‘Ik weet het nog niet.’

‘Ik geloof dat ik me u nog kan herinneren,’ zei Holt. Zijn ogen waren nog even opvallend als vroeger. Jones herinnerde zich dat Michael groot was geweest voor zijn leeftijd, maar als volwassene was hij gigantisch, en enorm breed in de schouders. Hij had zijn haar laten groeien, dat nu wild in zijn gezicht hing. Er zat een veeg op zijn gezicht, waarschijnlijk van al dat gebeuk in de keuken. Hij had ook iets vreemds, iets jongensachtigs dat niet paste bij zijn statuur.

‘Ik heb een paar vragen.’ Jones forceerde nog één harde hoest om zijn keel schoon te krijgen. ‘Heb je even tijd?’

Jones had het idee dat tijd het enige was wat Michael Holt had.

..

Michael was hem voorgegaan naar de zitkamer, die een oase was in een zee van afval. Hij bood Jones iets te drinken aan en toen Jones bedankte, perste hij zich in een van de kleine, met chintz beklede stoelen en gebaarde dat Jones op de bank plaats kon nemen.

‘Excuses voor hoe het er hier uitziet. Mijn vader kon niets weggooien, geloof ik.’

Was dat ook niet een of andere realitysoap? Over mensen die van alles en nog wat verzamelden en opsloegen, zichzelf levend begroeven in de rommel? Het was een afwijking, een geestelijke aandoening of iets dergelijks. Jones had foto’s gezien waarop Holt door tunnels kroop en zich door nauwe doorgangen wrong. Dat beeld veranderde nu in Holt die zich door bergen afval groef, zoekend in de zooi in zijn vaders huis. Helm, hoofdband met lantaarn, lieslaarzen.

‘Ik heb mijn notities van toentertijd nog eens doorgenomen. Je was uit logeren op de avond dat je moeder wegging, als ik het me goed herinner,’ zei Jones.

‘Klopt,’ zei Michael. Jones zag dat zijn voorhoofd glom van het zweet. Michael veegde het weg met zijn mouw.

‘Maar rond een uur of tien kwam je naar huis. Je fietste van de buren hierheen. Komt dat overeen met je herinneringen?’

Michael keek uit het raam, omhoog naar het plafond, alle kanten op, behalve naar Jones. In eerste instantie had Michael, ondanks zijn indrukwekkende fysieke verschijning, open en betrokken geleken. Nu, in deze kamer, in die stoel, omgeven door de spullen van zijn moeder, was hij er niet helemaal bij en leek hij zich af te sluiten.

‘Heb je je moeder toen gezien?’

‘Nee,’ zei hij. ‘Ik ben naar mijn kamer gegaan en gaan slapen.’

‘Waarom ging je naar huis?’

Michael keek Jones strak aan. Sommige mensen zouden zijn blik dreigend hebben gevonden. Maar Jones zag de leegte in zijn ogen; Michaels blik was naar binnen gericht, niet naar buiten.

‘Tja, zo ging dat soms,’ zei hij. Hij streek met zijn hand door zijn haar. ‘Dan wilde ik in mijn eigen bed liggen, u snapt wel wat ik bedoel.’

‘Zeker.’

Jones had geen idee wat hij bedoelde. Als kind had hij zo vaak als maar kon ergens anders dan thuis overnacht. Hij had elke gelegenheid aangegrepen om te ontsnappen aan zijn moeder, aan haar behoefte aan aandacht, aan haar voortdurende kritiek, aan haar constante litanie van klachten en zorgen. Hij kon zich ook niet herinneren dat Ricky ooit naar huis was gekomen als hij een nachtje ergens logeerde, of dat hij huilend opbelde van jeugdkamp, zoals veel kinderen deden.

‘Kun je je iets van die avond herinneren?’ vroeg hij. ‘Dingen die je toen niet wilde zeggen?’

Michael pakte een glazen sneeuwbol met een New Yorks stadstafereel en draaide hem om en om. Na een minuutje of wat werd het duidelijk dat er geen antwoord kwam. Jones schraapte zijn keel. Michael keek hem geschrokken aan, alsof hij vergeten was dat Jones er was.

‘Het viel me op dat je behoefte om de zaak van je moeder te heropenen samenviel met het overlijden van je vader,’ zei Jones. ‘Ik vroeg me af of er een verband was.’

Holt bleef zwijgen en de sneeuwbol in de rondte draaien.

‘Heb je iets gevonden hier?’ vroeg Jones.

Eindelijk leek Michael er weer bij te zijn met zijn hoofd. ‘Ik hoorde stemmen die avond. Ik denk dat ze ruzie hadden.’

‘Ben je je kamer uit gegaan om te kijken wat er aan de hand was?’

‘Nee, dat deed ik nooit. Ze waren niet gelukkig met elkaar. Het was een vreselijk slecht huwelijk, ze hadden altijd ruzie.’

‘Waar gingen die ruzies over?’

Holt zuchtte. ‘Weet ik het. Waar maken getrouwde mensen ruzie over? Geld. Ze gaf te veel uit, hij verdiende niet genoeg. Hij was altijd weg en liet haar aan haar lot over, met ons. Zoals ik al zei, ze waren niet gelukkig met elkaar. Zij hield niet van hem. Al hun ruzies, waar ze ook over gingen, kwamen daarop neer, denk ik.’

Holt tikte in een staccato ritme met zijn rechtervoet op de vloer. Jones zei niets.

‘Toen ik hier aankwam,’ zei Holt, ‘en het huis weer zag, met al haar spullen, wilde ik gewoon weten wat er met mijn moeder is gebeurd. We hebben in de loop der jaren verschillende mensen ingehuurd, maar niemand heeft ooit een spoor van haar gevonden. Als ik nog een antwoord op mijn vragen kan krijgen, dan is dat hier in The Hollows, heb ik het gevoel.’

‘Heb je daarom Ray Muldune en Eloise Montgomery in de arm genomen?’

Holt leunde naar voren in zijn te nauwe stoel. Zijn gezichtsuitdrukking was weer als anders. Open.

‘De politie van The Hollows had er geen oren naar. Eloise kende mijn moeder en ze paste wel eens op mij en mijn zus. Naar verluidt heeft ze een gave.’ Hij rechtte zijn schouders en keek weer naar buiten. ‘Ze probeerde het me uit mijn hoofd te praten. Hebben ze u dat verteld? Ze zei dat mensen soms helemaal niet blij zijn met wat ze vinden als ze antwoorden zoeken op vragen van vroeger. Ze zei dat ik zou kunnen overwegen mijn moeder los te laten. Maar ik heb aangedrongen en toen hebben ze besloten de zaak toch aan te nemen. Nou ja, ze... Muldune. Maar ook zij lijken op een dood spoor te zitten.’

‘Was je daarom in het bos aan het graven?’

Michael richtte zijn blik op Jones. Jones kon niet zeggen wat hij in zijn ogen las, maar hij vond het niet aangenaam.

‘Waar hebt u dat gehoord?’ vroeg Michael. Zijn stem klonk uitdrukkingloos.

‘Er blijft weinig geheim in The Hollows,’ zei Jones. Hij hield het met opzet vaag, want hij wilde het meisje niet in de problemen brengen. ‘En het is privéterrein.’

‘Ik bestudeer de mijnen in deze regio en breng ze in kaart. Dat is mijn werk.’ Holt vertelde het mijnverhaal dat hij ook aan Bethany Graves had verteld. Zelfs de tweede keer klonk het niet waarachtig. Jones had er ook niets over kunnen vinden op het internet.

Toen Holt was uitgepraat, vroeg Jones: ‘Is er een mijn op de plaats waar je aan het graven was? Ik heb geen ingang gezien of iets wat op de aanwezigheid van een gang duidde.’

Holt sloot kort zijn ogen. Jones zag dat hij het feit verwerkte dat Jones op de plek was geweest waar hij had gegraven. ‘Ik heb niets gevonden,’ zei hij.

‘Maar waarom groef je daar? Was het pure nieuwsgierigheid?’

Michael ging verzitten. ‘Ik weet het niet. Gewoon een gevoel.’

Jones knikte. ‘Dat ken ik. En je werk... Je bent historicus, gids?’

Michael Holt wreef over een vlekje op zijn broekspijp. ‘Allebei,’ zei hij. ‘Ik probeer een verleden te bewaren dat aan het verdwijnen is. De aarde, de bodem is als een traag stromende vloeistof. Hij drupt en vloeit als water, dekt dingen af, spoelt ze weg en begraaft ze diep. Ik probeer zoveel mogelijk op beeld vast te leggen en de overleveringen en legendes vast te leggen voor het nageslacht. Ik heb een website en ik werk aan een boek.’

Jones knikte langzaam en nadenkend. Michael was achter in de dertig, ongetrouwd, kroop rond in mijnen en was nog steeds op zoek naar zijn verdwenen moeder. ‘Kun je daarvan rondkomen?’

Dat was een opmerking die zijn vrouw zou doen fronsen. Jouw zaak niet, agressieve benadering, zou ze zeggen. Je bent geen rechercheur meer, zou ze hem terechtwijzen.

‘Ik red me wel,’ zei hij vaag.

Dat zie ik, dacht Jones, maar hij zei het niet. Hij durfde te wedden dat hij door Holts financiële situatie, kredietwaardigheid en werkverleden na te trekken, erachter zou komen dat Michael Holt geen rooie cent bezat. Dit huis en wat hij van zijn vader had geërfd, waren waarschijnlijk alles wat hij bezat.

‘Mijn vader en ik waren van elkaar vervreemd,’ zei Holt. ‘Ik heb altijd gedacht dat hij iets over de verdwijning van mijn moeder voor ons verborgen hield. Nu hij er niet meer is, wil ik weten wat het was.’

Weer liet Jones een stilte vallen. Mensen houden niet van stilte. Ze proberen die zo snel mogelijk te verbreken.

‘Ik kan me niet voorstellen dat ze ons in de steek heeft gelaten,’ ging Michael verder. ‘Hem misschien, maar ons niet. Ze zei altijd dat haar wereld om mij draaide, dat ze zonder mij niet kon leven. En dan zou ze in al die jaren geen contact met ons zoeken? Dat klopt niet. Dat zou ze nooit doen. Ze kan me niet in de steek hebben gelaten.’

Jones hoorde de nukkige, boze toon van zijn stem. De boosheid van een klein kind. Het zat vlak onder de oppervlakte en vrat hem op. Jones moest terugdenken aan 1987, aan Michaels gestalte, glurend boven aan de trap. Toen was hij al groot en sterk.

Hij vroeg het niet en zou het ook nooit hebben gevraagd, maar Holt zei het zelf: ‘Volgens mij is ze dood.’

‘Denk je dat je vader haar heeft vermoord? Ben je daarom teruggekomen? Wil je die vraag beantwoord hebben nu hij dood is?’

Holt sloeg zijn handen voor zijn gezicht en schudde zijn hoofd. Hij gaf geen antwoord en Jones had spijt van zijn vraag. Hij was bot geweest. Zelfs als Holt met die gedachte speelde, betekende dat nog niet dat hij die ook uit wilde spreken. Jones had het gevoel dat het gesprek nu afgelopen zou zijn. Hij was geen rechercheur meer, dus had hij ook het recht niet om hem onder druk te zetten. Toen Michael Holt weer opkeek, zag Jones een wanhopig verdrietige man.

‘Ik voel me niet goed, meneer Cooper. Als dat het was: u weet de voordeur te vinden.’

Holt stond op en liep de kamer uit. Even later hoorde Jones het gebonk in de keuken weer beginnen. Hij liep naar de voordeur.

..

Zodra hij in de auto zat, belde hij Chuck.

‘Mijn advies is om iemand daar te laten graven. Ik zal Bill Grove bellen en om toestemming vragen, geen probleem.’

Hij hoorde dat Chuck met papieren in de weer was. ‘Meen je dat? Wat denk je daar te vinden?’

‘Geen idee.’ Dat was gelogen. Hij had wel een idee.

Nu was Chuck iets aan het eten, hij kauwde onbeschaamd in de hoorn. ‘Waar denk je aan, Jones?’

Dit zou niet overwaaien, met wat Michael Holt achterhield (en hij hield echt iets achter), de vasthoudendheid van Ray Muldune (hij kende hem langer dan vandaag) en de visioenen van Eloise Montgomery. Dat zei hij ook. Wat Jones niet zei, was dat hij ook niet wilde dat het zou overwaaien. Hij wilde weten wat er met Marla Holt was gebeurd. Hij wilde weten wat het bos van The Hollows verborg.

Als jong, ambitieus rechercheurtje was hij er gebrand op geweest geen werkachterstand op te lopen en zaken die niet opgelost konden worden, te laten rusten. Hij volgde niet altijd zijn intuïtie. Niet dat hij zich snel ergens vanaf maakte, maar hij verliet zich eerder op wat hij zag dan op wat hij voelde. En wat hij destijds had gezien, was een mooie en ongelukkige vrouw, die een affaire had en haar gezin in de steek had gelaten. Ook al waren er een paar details die niet in dat plaatje pasten, hij was afgegaan op de feiten, en misschien ook een beetje op zijn vooroordelen over vrouwen, over mensen.

De jaren hadden hem veel illusies ontnomen, maar hij had ook het een en ander geleerd. Geduld te hebben, bijvoorbeeld. Niet genoeg, zou Maggie beweren, maar absoluut meer dan vroeger. Hij had ook geleerd dat mensen meerdere kanten hadden, die allemaal echt waren. Vlak achter het gezicht dat iemand meestentijds toonde, kon een ander schuilen. Het voornaamste dat hij had geleerd was echter dat als iets maar bleef knagen (wat hij nu had, nu hij de zaak-Marla Holt opnieuw bekeek), dat er dan iets niet klopte. Hij was niet meer zo arrogant dat hij meende te weten wat er was.

..

‘We hebben het niet over renoveren gehad, Michael. De boel moest alleen opgeruimd en schoongemaakt worden.’ Tammy, de makelaar, klonk wanhopig.

‘Oké, maar zouden nieuwe keukenkastjes niet helpen het huis beter te verkopen?’

Aan de andere kant van de lijn klonk een zucht. Michael kon zich voorstellen hoe de perfect gestifte lippen even van elkaar gingen, hoe ze haar gemanicuurde handen wrong. Tammy was zo’n vrouw met een strak lichaam, geharst, opgemaakt, geverfd haar. Hij dacht niet dat hij ooit iets aan haar had gezien dat niet gepolitoerd was. Alles, van wenkbrauwen tot teennagels, was onder controle.

‘Je hebt het nog steeds niet door, hè Michael,’ zei ze. Haar stem had iets bits gekregen. ‘De keukenkasten zijn het probleem niet. Het huis is rijp voor de sloop. Iemand zal het tot op de grond afbreken en er iets nieuws voor in de plaats zetten. Kasten vervangen is verspilling van tijd en geld. Heb je die schoonmaakbedrijven gebeld die ik je heb getipt? Weet je ongeveer wat het gaat kosten? We moeten die zooi kwijt.’

Hij vertelde haar maar niet dat hij de keuken al met een moker had bewerkt. In die doe-het-zelfprogramma’s op tv leek het allemaal zo simpel. Maar de werkelijkheid gaf zich niet zo simpel gewonnen: op sommige plekken splinterde het hout, op andere plekken was het niet los te krijgen. Of het liet los in grote stukken óf het zat onwrikbaar vast.

‘Laten we bij het begin beginnen, Michael.’ Ze had de ongelooflijk irritante gewoonte zijn naam steeds te noemen. Alsof hij een hyperactief kind was en zij van alles deed om zijn aandacht vast te houden. ‘Bel een schoonmaakploeg. Laat alle zooi weghalen. Je kunt dat niet allemaal in je eentje doen. En laat die kasten zitten.’

Hij zei niets. Om de een of andere reden deed haar advies hem denken aan Eloise Montgomery. ‘Laat het los,’ had ze gezegd. ‘Ze is weg. Ze is al jaren weg. Het is voor niemand goed in het verleden te leven.’

‘Hoor je me, Michael?’ vroeg Tammy.

Hij wilde antwoorden, maar hij was zijn stem kwijt. Dat overkwam hem altijd als er te veel tegelijk van hem werd geëist, als er te veel gedachten of geluiden waren. Dan blokkeerde er iets in hem. Hij stond in de half afgebroken keuken, telefoon in de ene hand, moker in de andere, en het lukte hem niet ook maar iets te zeggen.

‘Michael?’

Toen hoorde hij: ‘Bekijk het ook maar,’ en Tammy hing op. Hij stopte de telefoon weer in zijn zak.

Hij voelde een verschrikkelijke woede in zich opkomen en zijn oren vulden zich met het geluid van kolkend bloed. Hij hief de moker en sloeg hem met alle kracht die hij in zich had tegen de scheidingswand, waarbij hij een vreselijke brul liet horen. Een wolk van witgrijs stof steeg op in de toch al stoffige lucht. Vervolgens was het werkblad aan de beurt. Het versplinterde, maar de boel stortte niet in. Daarna de vloer. Hij voelde de mokerslag door zijn armen naar zijn rug schieten. De pijn bracht hem bij zinnen. Beton. De vloer onder het linoleum was waarschijnlijk van beton. Hij liet zich op de grond zakken en het stof daalde neer op zijn haar en lijf. Wat hem betrof begroef het hem, als sneeuw. Hij voelde zich iets beter; zijn verschrikkelijke woede zakte af, verdween naar de achtergrond en was weg.

Waar sloeg dat advies van Eloise Montgomery op? Het is meer dan logisch dat een kind wil weten wat er met zijn moeder is gebeurd, ook al is dat kind bijna veertig en is zijn moeder al meer dan vijfentwintig jaar vermist. Dat is niet iets wat je loslaat. Je wordt erdoor gevormd.

Zijn zus leek er meer vrede mee te hebben; zij had zich eerst op school gestort, toen op haar carrière en later op man en kinderen. Ze was nog heel jong geweest toen hun moeder verdween. Cara gaf toe dat ze zich haar moeder amper kon herinneren. Wel had ze last van depressieve periodes die verband hielden met de verdwijning van haar moeder en had ze een keer in een bevlieging een privédetective ingeschakeld. Toen dat niets had opgeleverd, had ze bij een psychiater aangeklopt. Het was lang geleden dat ze over hun moeder hadden gepraat. Michael had het gevoel dat Cara het had opgegeven en verder was gegaan met haar leven, iets wat hij niet kon. In zekere zin beschouwde Cara tante Sally als haar moeder. Een jaar na de vermissing was Cara bij haar gaan wonen. Michael was bij zijn vader gebleven. Hij had er willen zijn als zijn moeder thuiskwam.

Cara was er niet blij mee geweest dat hij Ray Muldune en Eloise Montgomery had ingehuurd. Ze was niet teruggekomen om afscheid te nemen van haar vader of om Michael te helpen bij het afwikkelen van de nalatenschap.

‘Een medium? Je meent het, Michael. Je meent het.’

Ze had het op dat koele toontje gezegd dat je tegenwoordig vaak hoort. Je meent het. Een toontje dat ongeloof en minachting, een soort superioriteit uitdrukt.

‘Ik had gedacht dat die deur nu voorgoed dichtging,’ had ze gezegd. ‘Waarom blijf je hem maar openhouden?’

‘Hij gaat pas dicht als ik weet wat er met haar is gebeurd. Ik heb het gevoel dat dit mijn laatste kans is. Hij is weg. Wat hij hier afschermde, verborg, is nu van mij.’

Hij hoorde haar ademen. Michael had altijd graag naar zijn slapende zusje gekeken toen ze klein was. Ze sliep zo zoet, zo diep alsof niets haar wakker kon maken. Het geluid van haar ademhaling gaf hem een gelukkig gevoel, ontspande hem.

‘Je mag alles hebben, oké?’ zei ze. ‘Het geld dat er nog is, het huis, wat je ook vindt, het is van jou.’ Ze zei het zonder enige passie. ‘Maar één ding moet je me beloven. Als je vindt wat je zoekt, maar ook als je het niet vindt: bevrijd je van je obsessie en gebruik het geld dat er nog is voor jezelf. Beloof het me.’

‘Ik beloof het.’ Maar de twijfel knetterde door de lijn.

‘Weet je, ik ben nu zelf moeder,’ zei ze. ‘Ik weet dat het zwaar is, omdat er constant een beroep op je wordt gedaan, en dat de sleur en frustratie van elke dag hetzelfde je kunnen aanvliegen. Het moederschap houdt nooit op, je hebt geen weekends, geen vakanties. Je hebt vierentwintig uur per dag dienst, alle dagen van de week. En als je niet bij je kinderen bent, denk je wel aan ze.’

Hij had haar nog nooit zoiets horen zeggen. Hij had haar altijd als de ideale moeder beschouwd: chaufferen voor de kinderen, koekjes bakken, kostuums maken voor Halloween.

‘Wat wil je daarmee zeggen?’ vroeg hij.

‘Daarmee wil ik zeggen dat ik nooit iets anders heb gewild. Niet zoals mijn vriendinnen. Ik heb nooit grote dromen gehad. Ik wilde gewoon huisje, boompje, beestje, snap je? Moeder zijn. Dus dit is wat ik wilde, en ik geniet ervan. Maar als dat niet zo zou zijn? Stel dat ik iets anders had gewild en het hierop was uitgelopen, en stel dat ik niet van mijn man had gehouden? Misschien dat ik dan ook wel zou kunnen weglopen. Voorgoed.’

‘Dat heeft zij niet gedaan,’ zei hij.

‘Ik geef maar een voorbeeld. En dan zou je niet terug kunnen komen, zelfs al vond je het een rotstreek van jezelf, had je er spijt van en miste je je kinderen. Hoe moet je omgaan met de schaamte, het leed dat je hebt veroorzaakt, wat moet je met alle vragen? Waarom ben je bij ons weggegaan, mammie?’ Haar stem stokte en ze begon te huilen.

‘Het spijt me.’ Hij wist niets anders te zeggen.

Hij hoorde haar door haar gesnik heen diep en bibberend inademen. Hij wilde haar vasthouden en haar troosten. Maar zelfs als hij bij haar zou zijn, zou hij dat niet kunnen. Een dergelijk lichamelijk contact kon hij niet aan, niet met haar. Daarvoor leek ze te veel op zijn moeder. Het was nog erger: ze belden elkaar minstens eens per maand op, maar hij had zijn zus in geen drie jaar gezien.

‘Ik moet ophangen,’ zei ze. ‘Ik hou van je. Hou je goed, ja?’

Voor hij nog iets kon zeggen had ze opgehangen en dat was de laatste keer dat ze elkaar hadden gesproken. Ze had bloemen besteld voor op het graf van Mack. Er zat een kaartje bij: We hopen dat je rust hebt gevonden. Hij vroeg zich af of ze dat echt hoopte. Of was het zo’n standaardzinne-tje? Al die beleefdheden waren erg verwarrend, want ze camoufleerden een poel vol woede en wrok of maskeerden onverschilligheid.

Hij bekeek de ravage die hij had veroorzaakt. De keuken was al een bende geweest voor hij begon. Hij had alle rottende voedselresten opgeruimd en de stank was inderdaad minder geworden. Dácht hij, met een stofmasker voor. Maar door de vermolmde keukenkastjes te slopen was hij erin geslaagd de keuken in een afbraakterrein te veranderen. En nu besefte hij pas dat hij geen idee had hoe hij een vloer moest leggen en nieuwe kastjes moest installeren. Hij wist niet eens waarom hij het had gedaan. Was hij gaan breken omdat hij de boel wilde opknappen? Of had hij pas besloten te gaan renoveren toen hij zich met de moker had uitgeleefd? Hij wist het echt niet meer. Hij had zelfs nog nooit een muur geschilderd. Tammy had gelijk: hij moest een schoonmaakbedrijf laten komen.

Wat hem ervan weerhield, was het idee dat er dan vreemden door het huis zouden denderen die alles wat er nog van haar restte in een container zouden gooien. Dingen bewaren, zelfs al stelde het niet veel meer voor, was zoveel makkelijker dan dingen wegdoen. Misschien was hij toch wel een zoon van zijn vader.

Er werd weer op de voordeur geklopt. Hij schoot de keuken uit, want hij was bang dat Tammy in haar auto was gestapt om te zien wat hij had uitgespookt. Of dat Jones Cooper was teruggekomen met nog meer vragen die hij niet wilde of kon beantwoorden. Hij was van zijn stuk geraakt door het bezoek van Jones Cooper, voornamelijk omdat hij zich zo weinig van die avond kon herinneren en zelf met nog zoveel vragen zat. Hij had de doordringende, analyserende blik van Jones Cooper onmiddellijk herkend. Jones Cooper doorzag je, wat je ook zei. Hij zag dingen in je binnenste waarvan je zelf niet wist dat ze er zaten.

‘Michael? Ben je thuis?’

Het was Ray Muldune. Hij had de bruine zak met de hardloopschoenen van Michaels moeder bij zich. Ray bleef staan in de hal, met zijn hand voor zijn mond.

‘Ik heb geprobeerd je te bellen,’ zei Ray.

Ray had een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Michael vond hem echt sympathiek. Ray nam geen blad voor de mond, ook al was het vervelend, ongevoelig of onbeschoft wat hij wilde zeggen.

‘Heeft het iets opgeleverd?’ vroeg Michael.

Ray haalde zijn schouders op en maakte een snelle beweging met zijn hoofd. ‘Ze zag iets. Ik weet niet wat het betekent.’

‘Vertel op.’

..

Michael waagde zich nooit ver uit haar buurt. Zelfs toen hij te oud was om voortdurend om haar heen te hangen, bleef hij dat doen. Als hij ergens logeerde, glipte hij vaak weg en fietste hij naar huis, wat de volgende ochtend veel beroering in het huis van zijn vriendje teweegbracht. Hij wilde nergens slapen waar zijn moeder niet was. Ze had hem nodig, dat zei ze. Ze had Michael meer nodig dan Cara of dan zijn vader. Misschien had ze dat laatste niet gezegd, hij kon het niet precies meer herinneren. Maar hij wist het gewoon. Daarom kon hij niet begrijpen, zou hij nooit kunnen begrijpen, dat ze hem zomaar aan zijn lot had overgelaten.

Die avond had ze gewild dat hij zou gaan logeren. Dát kon hij zich wel herinneren. ‘Je bent nu een grote jongen, lieverd. De meeste kinderen zijn dol op logeerpartijtjes: lekker griezelfilms kijken, pizza en snoep eten tot je niet meer kunt. Het is niet goed thuis op je kamer te zitten, terwijl al je vrienden lol hebben.’

Waren het wel zijn vrienden? Op de lagere school waren hij en Brian vriendjes geweest. Ze speelden vaak in het bos achter hun huis, slopen als verkenners door de verlaten bouwsels, klommen mijnen in en liepen door donkere gangen. Na de basisschool werd dat anders. Michael wilde al die dingen nog steeds doen, maar Brian wilde honkballen en met meisjes kletsen. Ze deden niet veel meer samen, hoewel hun moeders nog steeds bevriend waren. In de hal van de school had Michael gehoord dat iemand hem een engerd noemde. Toen hij zich omdraaide om te zien wie dat had gezegd, had hij Brian tussen een stelletje spierballen zien staan. Brian had niet zijn kant op gekeken, maar de jongens hadden zich rot gelachen.

Die logeerpartijtjes waren gewoon een manier om je kinderen even te dumpen: ik neem Brian zaterdag wel, dan neem jij Michael volgende week. Maar hij was gegaan. Omdat zij het wilde. Hij wist dat zijn vader pas laat thuis zou komen. Cara zou mama helemaal voor zichzelf hebben. Soms wou hij dat hij nog klein was, net als Cara, en nog bij zijn moeder op schoot kon zitten en dat ze zijn haar nog kamde en zijn jas dichtknoopte. ‘Ik wil ook logeren,’ had Cara gejammerd toen hij op zijn fiets wegging. Hoe ironisch.

Er was inderdaad pizza, snoep en een griezelfilm. Maar Brian en Michael wisselden de hele avond nauwelijks een woord; ze zaten maar een beetje te hangen en ondergingen lijdzaam wat anderen voor hen hadden bedacht. Toen iedereen sliep, was Michael de voordeur uit geslopen, op zijn fiets gesprongen die op zijn kant op de oprit lag en naar huis gereden. Dat ritje, de witte maan hoog aan de hemel, flarden voorbijglijdende wolken, de stank van stinkdieren en de geur van gemaaid gras, de koelte. Meer kon hij zich eigenlijk niet herinneren. Hij herinnerde zich niet dat hij naar binnen was gegaan en naar zijn slaapkamer was geslopen en was gaan slapen. Maar zo moet het gegaan zijn, want hij was de volgende ochtend in zijn eigen bed wakker geworden.

Pas vanmiddag, toen hij met Jones Cooper zat te praten, had hij zich de ruziënde, harde stemmen herinnerd. Hij wist het nu echt weer; het was onbewust aanwezig geweest sinds hij mevrouw Miller had gesproken. Maar daar was het bij gebleven. Misschien dat het opruimen van het huis zijn geheugen had opgefrist. Dat had hij wel eens gehoord, dat het opruimen van je huis je gedachten en je geest kon reinigen, je leven kon veranderen. De rommel vertegenwoordigde opgesloten energie, een onderdrukt verleden. Niet dat dit zijn huis was. Maar in zekere zin was het dat wel, want hij had voor zichzelf nooit een ander thuis gecreëerd. Hij had altijd in studentenhuizen, pensions of eenkamerappartementen gewoond. Eigenlijk had hij dit huis nooit verlaten.

Ray deed verslag van Eloises visioen over mannen die achter een vrouw in het bos aan renden – twee mannen, die met luide stem iets naar haar riepen. Michael voelde zijn maag steken en krampen.

‘Eloise wil altijd dat ik erbij zeg dat haar visioenen niet noodzakelijkerwijs op jouw zaak betrekking hebben,’ zei Ray. ‘Maar ze kreeg het visioen terwijl ze je moeders schoenen aan had.’

Ze stonden buiten op de trap van de veranda. Ray ging het huis liever niet binnen. Michael kon het hem niet kwalijk nemen.

‘Wat moeten we ermee?’ vroeg Michael. ‘Wat gebeurt er nu?’

Ray kon hem aankijken op een manier die hem een heel onbehaaglijk gevoel gaf. Met een beheerste, onderzoekende blik, die zorgvuldig analyseerde wat hij voor zich zag. Hij keek ook altijd een beetje verwonderd, alsof hij zijn ogen niet kon geloven.

‘Soms verdiepen haar visioenen zich, wat inhoudt dat ze in de dagen erna meer details te zien krijgt. Als dat gebeurt, hebben we misschien iets waarmee we verder kunnen. Misschien ziet ze gezichten of worden de stemmen duidelijker of misschien hoort ze een naam. Afgaande op wat we nu hebben, lijkt haar visioen een gedeelte van het bos ongeveer anderhalve kilometer achter jullie huis te beschrijven. Daar is een open plek met een verlaten gebouwtje. Het staat lokaal bekend als de Kapel. Weet je waar het is?’

Hij wist waar het was. Natuurlijk wist hij dat. Hij kreeg een soort ruis in zijn oren. Vanuit zijn buik welde een licht gevoel en hij begon te gloeien. Druppels zweet gleden langs zijn rug omlaag. Hij ging met zijn hoofd in zijn handen op de trap zitten en probeerde uit alle macht niet over te geven.

‘Michael. Gaat het?’

Nee, man. Het gaat helemaal niet. Mijn vader is dood. Mijn moeder is al een eeuwigheid vermist en wat ik ook doe, ik blijf haar maar zoeken. Ik begin me dingen te herinneren, akelige dingen, over de avond dat ze verdween. Shit.

‘Het gaat wel weer,’ zei hij. ‘Een beetje te warm gekregen, denk ik, of stoffige lucht ingeademd. Ik probeer de keuken op te knappen.’

Ray zei niets en ging naast Michael zitten. Michael vertelde hem van het bezoek van Jones Cooper en dat hij zich de ruziënde stemmen van die avond kon herinneren.

‘Mikey, je weet hoe het hoort, hè? Dag, mijn liefste jongen.’ Dat waren de laatste woorden die hij zich van zijn moeder kon herinneren. Hij had dat moment dikwijls teruggehaald, met het vluchtige kusje dat erop volgde en haar hand, waarmee ze hem bemoedigend op de rug had geklopt toen hij wegging. Dat zei ze altijd: ‘Je bent mijn liefste jongen.’ Haar stem had opgewekt geklonken, net als heel vroeger, toen hij nog een hummel was en ze een soort ritueel hadden.

Zij begon altijd: ‘Ik hou meer van jou dan van alle sterren aan de hemel en alle vissen in de zee en alle bloemen in de wei.’

Dan kwam hij: ‘Ik hou meer van jou dan van alle lieveheersbeestjes en libellen en vlinders.’

En zij weer: ‘Ik hou meer van jou dan van al die dingen, tien keer zoveel. Jij bent mijn liefste jongen.’

Hij had haar ongeveer hetzelfde tegen Cara horen zeggen, wat hem meer pijn had gedaan dan normaal was, dat had hij zelfs destijds al beseft. Hij had zich nog omgedraaid toen hij opstapte. Ze had niet in de deuropening staan zwaaien zoals ze gewoonlijk deed, want Cara eiste haar aandacht op. Hij zou het zeker hebben gevoeld als ze had geweten dat dit hun laatste ogenblik samen was. Maar het was een afscheid geweest net als anders, terloops en plichtmatig en tot later, lieverd. Geen speciale lading. Meer dan iets anders was het dit ogenblik dat hem deed vermoeden dat er iets met haar was gebeurd, iets wat ze niet had gewild.

‘Waren het de stemmen van je ouders die je hoorde?’ vroeg Ray.

‘Ik denk het.’ Hij had er niet aan gedacht dat er wellicht iemand anders in huis kon zijn geweest. Hij zat nog steeds voorovergebogen. De wereld was nog wankel; als hij kantelde, zou hij zomaar het luchtledige in kunnen vallen.

Michael wist dat hij iets moest zeggen over het feit dat Jones Cooper wist dat hij was betrapt terwijl hij aan het graven was geweest, precies op de plek die Eloise in haar visioen had gezien. Maar hij hield zijn mond. Voor het eerst stond hij zichzelf toe de mogelijkheid onder ogen te zien dat hij daar niet naar een mijn had gezocht. Hij was immers op goed geluk gaan graven, hij had geen idee gehad waar die mijn zou moeten liggen. Dat wist niemand. Het was folklore, hij had er verder nog nooit iets over gelezen. Het was gewoon een verhaal dat zijn vader hem had verteld.

Michaels vader was gefascineerd geweest door het idee dat de mens meende dat hij met dynamiet diepe aders in de aarde mocht maken en dan mee kon nemen wat hij daar vond. Er bleven enorme littekens achter, diepe voren in de aarde. Als je oplettend was, goed observeerde, geloofde Mack, viel er veel te leren over de planeet en zijn huidige bewoners. ‘Wij gaan ervan uit dat we kunnen nemen wat we willen, zonder ons ook maar één tel druk te maken over de schade die we aanrichten,’ had zijn vader gezegd. ‘En de aarde, geduldige moeder die ze is, geneest zichzelf van de wonden die we haar toebrengen. Maar ooit krijgt ze genoeg van ons, haar onverbeterlijke kinderen. Ooit komt er een kosmische time-out en dan zal de aarde zichzelf terugvorderen.’

‘Weet je zeker dat het gaat?’ vroeg Ray nog maar eens.

Michael dwong zichzelf Ray aan te kijken. ‘Ik voel me gewoon niet lekker. Ik trek het niet meer.’

Ray legde een hand op zijn arm. Zijn blik ging naar de tuin van de buren. ‘En je buurvrouw, Claudia? Ze wil niet met me praten. Ik heb het al twee keer geprobeerd.’

‘Dat rotwijf,’ zei Michael. Op Rays gezicht viel verbazing af te lezen en Michael besefte dat het er feller uit was gekomen dan hij bedoeld had. ‘Altijd al geweest.’

Ray moest even lachen. ‘Dat had ik al door.’

‘Ik zal het nog een keer proberen,’ zei Michael. ‘Nog één keer.’

Een rode bestelbus reed langzaam voorbij. Hij reed een oprit op, draaide en reed dezelfde weg terug, maar nu sneller. Iemand die verdwaald was zeker. Michael zag niet wie er achter het stuur zat toen de auto passeerde.

‘Moet je horen, Mike,’ zei Ray. ‘Ik zit een beetje op een dood spoor. Er is niemand meer die ik kan uithoren. Geen van de databases die we hebben doorzocht, de oproepen die we hebben geplaatst of de mensen van toen die we hebben geïnterviewd, hebben iets nieuws opgeleverd. Tenzij Eloise meer te zien krijgt, weet ik niet wat ik verder nog kan doen.’

Michael voelde de angst weer toeslaan. Hij wilde niet alleen komen te staan. Ray was de enige die hem niet voor gek versleet omdat hij zijn moeder wilde vinden. ‘Geef je het op?’

‘Nee. Ik wil je alleen maar eerlijk zeggen hoe de zaken ervoor staan.’

‘Ik zou een website kunnen maken, met foto’s van haar en bijzonderheden over de zaak, op zo’n manier dat de grote zoekmachines hem vinden. Misschien kan ik zelfs een Facebook-profiel aanmaken.’

‘Met het idee dat...?’

‘Dat iedereen tegenwoordig online is, misschien ook zij, als ze nog leeft.’ Hij raakte begeesterd door het idee. ‘Misschien zoekt ze zichzelf ooit op op het internet. Dan ziet ze alles wat we hebben gedaan om haar te vinden en beseft ze dat we willen dat ze terugkomt en dat we niet kwaad zijn, dat we het begrijpen.’

Ray was geen ster is het verbergen van zijn gevoelens. Michael deed net of hij het onverholen medelijden in zijn ogen niet zag.

‘Goed plan,’ zei Ray niettemin. ‘Je weet nooit hoe een koe een haas vangt. Soms kan een kleinigheid al helpen. Zij of iemand die haar kent, hoeft maar achter een computer te gaan zitten en haar naam in te tikken.’

‘Precies,’ zei Michael. ‘Dat is het hele idee.’

‘Laten we nog een dag of wat afwachten wat er met Eloise gebeurt, en dan komen we erop terug. Oké?’

‘Oké,’ zei hij. ‘Maar ik kan je pas betalen als ik het huis heb verkocht. Het spijt me.’

‘Dat weet ik,’ zei Ray. ‘Maak je geen zorgen. We komen er wel uit.’

Er zaten twee treurduiven te koeren op de telefoonkabel die boven de straat hing. Het liep tegen het middaguur en de dag was erg warm voor de tijd van het jaar, vond Michael, hoewel hij zag dat Ray een donker wollen jack en een gebreid mutsje droeg. De kleur van de bladeren aan de bomen was al van goud naar bruin aan het veranderen.

Zijn moeder had altijd een hekel aan de herfst gehad. ‘Alles gaat dood,’ zei ze.

‘Maar in de lente komt alles terug,’ hielp hij haar.

Dan knikte ze, maar ze leek niet overtuigd. ‘Natuurlijk, lieverd.’