27

Toen Cole zijn auto stilzette, wist hij dat er iets mis was. Hij wist het gewoon. De auto van zijn vader stond op de oprit, en zijn vader was bijna nooit thuis vóór Claire en Cameron op bed lagen. Paula’s suv was weg. En er was nog iets. Zittend in zijn auto besefte hij dat hij het huis nooit had gezien zonder dat de buitenlampen brandden. Paula had altijd alle lichten aan, binnen en buiten. Ik heb een hekel aan het donker, had ze hem ooit gezegd. Ik word er verdrietig van. Zijn vader mopperde altijd over licht dat brandde in een kamer waar niemand was, maar Cole vond dat juist prettig. Hij hield ook niet van het donker.

Hij dwong zichzelf uit te stappen, ook al was hij het liefst doorgereden. Hij had meteen naar Willow moeten gaan. Dat had hij ook gewild, maar hij had Cam beloofd nog een spelletje te doen als hij thuiskwam van school. En Cole wilde zich aan zijn belofte houden. Hij gooide het portier dicht en het geluid echode door de stille straat. Hij reed de oprit niet op voor het geval zijn vader nog weg moest of Paula thuis zou komen.

Hij liep door de openstaande garagedeur naar binnen en nam de drie houten treetjes naar het washok. Hij werd niet verwelkomd door de gebruikelijke chaos. Gewoonlijk slingerden de schoenen, jas en rugzak van Cam op de grond tot Paula aan haar haastige opruimronde begon. Meestal hoorde hij de tv tetteren of Claire huilen, of Paula praten aan de telefoon. En rook hij dat er iets op het fornuis stond.

Vanavond stond hij in de deuropening die een lege woonkamer liet zien. Het voelde niet goed. Het voelde net zoals toen hij zijn moeder had gebeld en had gemerkt dat de telefoon was afgesloten. Net als toen zijn verjaardag voorbijging zonder dat ze had gebeld of een kaartje had gestuurd. Hij kon zich niet voorstellen dat ze een nieuwe vriend had en hem niet in de buurt wilde hebben, zoals zijn vader zei. Maar zijn vader zou toch niet liegen? Waarom zou hij?

Cole trok de deur van het washok achter zich dicht. Weer overwoog hij gewoon weg te gaan. Niemand hield hem in de gaten. Als hij een briefje voor Paula neerlegde en om acht uur thuis was om zijn huiswerk te maken, zou ze niet boos zijn. Hij liep toch maar de hal in.

‘Paula?’

Niets.

‘Pa?’

Hij had dat holle gevoel in zijn maag dat hij zo nu en dan had sinds hij het appartement waar hij met zijn moeder had gewoond, leeg had aangetroffen. Al hun spullen, al zíjn spullen, waren weg geweest. Hij had niet willen huilen in het bijzijn van zijn vader. Hij kon zich eigenlijk niet herinneren wanneer hij voor het laatst om iets had gehuild. Maar het was sterker geweest dan hij, net als wanneer je moet overgeven. Het gesnik was als vanzelf begonnen.

‘Waar is ze?’ had hij gevraagd. Hij wist dat hij als een klein kind klonk, maar hij kon er niets aan doen. ‘Waar is ze heen?’

‘Cole, jongen, het spijt me,’ had zijn vader gezegd. ‘Ik weet het niet. Maar het komt allemaal goed. Je blijft gewoon bij ons tot we haar hebben gevonden.’

Dat afschuwelijke, holle gevoel was niet weggegaan. Soms kon hij het even vergeten, bijvoorbeeld als hij high werd met Jolie en Jeb, of als hij aan Willow Graves dacht of met Claire en Cam speelde. Maar telkens als het donker of stil was, steeg dat schrijnende gevoel op en werd hij erdoor opgeslokt. Misschien was dat de reden dat Paula niet van het donker hield. Soms observeerde hij haar als hij zag dat ze zich onbespied waande, en vroeg hij zich af of zij ook zo’n olievlek van verdriet in zich had.

Over het robothondje van Cam, een brandweerauto en een wagon van zijn speelgoedtrein stappend liep hij naar boven. Hij hoorde de stem van Kevin. Door een kier van de deur van zijn werkkamer viel lichtschijnsel. Cole bleef staan en luisterde.

‘Het spijt me, schatje. Ik zit vast op mijn werk. Ik maak het later goed.’

Cole wist dat Kevin het niet tegen Paula had. Dat was niet de toon waarop hij tegen haar sprak. Cole duwde de deur open. Zijn vader zat aan het grote bureau van walnotenhout; zijn ene hand stutte zijn hoofd, in de andere had hij zijn mobieltje.

‘Pa?’ Op de een of andere manier vond Cole dat woord nooit waar-achtig klinken. Hij zou zijn vader liever ‘Kevin’ noemen. Maar Kevin wilde per se dat hij ‘pa’ zei en Cole deed het maar, uit beleefdheid.

Zijn vader keek geschrokken op, maar schakelde snel door naar een glimlach. Hij stak een vinger in de lucht. ‘Luister, liefje,’ zei hij. ‘Ik kan niet langer bellen. We hebben het er nog wel over.’

Cole hoorde degene aan de andere kant, wie het ook was, met harde, schelle stem reageren. Maar Kevin kapte het gesprek gewoon af. Cole wist nog van vroeger dat zijn moeder altijd schreeuwde tegen zijn vader. Hij zag haar nog huilend aan de bar van de keuken staan. Waar de ruzies over gingen, wist hij niet meer, maar wel dat hij heel lang had gedacht dat dat de reden was dat zijn vader hem nooit kwam opzoeken: omdat zijn moeder altijd tegen hem tekeerging. De laatste tijd vroeg hij zich af of die gedachte wel klopte. En waaróm ze eigenlijk altijd zo tekeer was gegaan.

‘Hoe was het op school, maatje?’

Kevin zag er vreselijk uit, vaal in het licht van de monitor. Er zat iets op zijn gezicht, een donkere streep die van zijn oog naar zijn mond liep. Was het bloed?

‘Wat is er aan de hand, pa?’ vroeg Cole. ‘Waar zijn Paula en de kinderen?’

Zijn vader antwoordde niet onmiddellijk, maar keek hem met een vreemde, starre glimlach aan. ‘Eh, Cole,’ zei hij toen en hij wees naar een stoel tegenover zijn bureau. ‘Ga even zitten.’

Cole liet zich op de stoel zakken. De klok op de boekenplank achter Kevin gaf aan dat het bijna vier uur was. Het werd te laat om nog bij Willow langs te gaan.

‘Paula en ik gaan even apart wonen.’

‘Apart?’ Cole voelde dat nare, holle gevoel weer opkomen. Deed zijn vader maar een lamp aan.

‘Ze heeft de kinderen meegenomen en eh...’ Zijn vader leek zijn zin niet te kunnen afmaken. Kevin keek naar zijn vaders handen die met gespreide vingers op het vloeiblad lagen. ‘Om eerlijk te zijn, ik weet niet waar ze is.’

‘Wat is er met je oog gebeurd?’

Kevin bracht een vinger naar zijn gezicht. ‘O,’ zei hij. Het spul dat op zijn gezicht zat, zat nu op zijn vinger. ‘Ik kreeg een kastdeurtje in mijn gezicht.’

Cole wist niet wat hij moest zeggen. Het was duidelijk dat zijn vader loog. Hij wist nog wat zijn moeder had gezegd op de dag dat hij wegging om een paar weken bij Kevin te gaan logeren: ‘Ik weet dat je van je vader houdt en ik ben blij dat je een poosje bij hem kunt zijn. Maar denk eraan, het is niet alles goud wat blinkt...’ Ja, ja, ma. Tot over een paar weken.

Hij had het niet moeilijk gevonden om bij haar weg te gaan. Hij had eigenlijk niet eens meer omgekeken; ze was te streng, te paranoïde, zat hem altijd op zijn huid over zijn huiswerk en over met wie hij omging. Toen ze die joint vond, dacht hij dat ze een beroerte zou krijgen. Toen was hij erachter gekomen dat ze sites van opvoedzomerkampen had bekeken. Hij wilde niets liever dan bij Kevin gaan logeren. Zijn vader, dacht hij, was slim en cool en had geld, in tegenstelling tot zijn moeder die de eindjes nauwelijks aan elkaar kon knopen.

‘Gaat het wel?’ vroeg Cole.

Kevin zuchtte en probeerde een lachje. ‘Het spijt me, jongen,’ zei hij. ‘Ik had me deze logeerpartij anders voorgesteld.’

Zijn vader had allerlei beloften gedaan over de invulling van de zomer. Maar hij was vaak al weg voor Cole op was en kwam soms pas heel laat thuis. Eén keer hadden ze samen gegolft. Ook had hij Cole en de kleintjes een keer mee naar het strand genomen. Maar Kevin had de hele tijd aan de telefoon gehangen en Cole had zich over de kinderen ontfermd. Sinds de school weer was begonnen, had hij zijn vader amper gezien.

‘Al goed, pa. Zit daar maar niet over in.’

Cole wilde nog iets over Paula vragen, maar iets weerhield hem. Toen ging het mobieltje van Kevin over. Hij keek even en trok zijn neus op alsof hij iets smerigs rook.

‘Ik moet opnemen,’ zei Kevin. Hij pakte het toestel en staarde naar het bureaublad. ‘Hallo, Greg. Zeg het eens... Ja, ik weet het. Ik weet het... Je krijgt het morgen.’

Cole stond op en liep naar de deur. Hij bleef even staan, niet wetend of hij moest gaan of niet. Hij wilde het licht aan doen, zodat Kevin niet meer in het schijnsel van het beeldscherm zou zitten. Daar ging iets heel deprimerends van uit. Hij wachtte even, maar trok toen toch maar de deur achter zich dicht.

Cole liep de kamer van Cameron in en ging op het bed van zijn broertje zitten. Hij keek naar de bergen speelgoed en stapels boeken. Toen legde hij zijn hoofd op het dekbed dat een patroon van planeten en sterren had en naar babyshampoo rook.

Cole dacht aan hoe hij tegen Willow had gelogen dat zijn moeder in Irak was. Hij wist niet waarom hij dat had gedaan, hij vond het echt te stom voor woorden. Hij kon niet meer terug, want ze zou ernaar vragen als hij haar weer zag. Dan moest hij weer liegen en doen alsof alles oké was, alsof hij cool en zelfverzekerd was. Hij kon niet meer tegen haar zeggen dat hij bijna misselijk was van het gepieker over waar zijn moeder was gebleven. En nu waren Paula, Cameron en Claire óók weg. Er klopte iets niet. Er klopte wel meer niet, maar hij had geen idee wat hij eraan kon doen. Hij had nooit geweten hoe vermoeiend het was om de hele tijd verdrietig te zijn. Dat denkende viel hij in slaap.

..

Hij kwam niet. Niet om vier uur. Niet om vijf uur. Om kwart over vijf gaf Willow het op en plofte ze voor de tv. Haar moeder was in de keuken met het avondeten bezig.

Eigenlijk had Willow niet anders verwacht. Ze vroeg zich ineens af of ze alles niet gewoon had gedroomd: dat hij bij haar locker had gestaan, het opgewonden vreugdesprongetje van haar hart. Ze was niet het type meisje waar jongens op vielen; ze was die rare met die oranje haren en puntige ellebogen en niet die mooie met de lange wimpers en dikke tieten. Ze was gewoon Willow. Waarschijnlijk wilde hij haar alleen maar belachelijk maken. Was hij naar Jolie gegaan en hadden ze zich rot gelachen om haar.

‘Waar blijft je vriendje?’ vroeg haar moeder. Ze stond in de deuropening en droeg een met bloem bestoven schort. In haar hand had ze een theedoek. Willows moeder was mooi, dat zei iedereen. Willow wist dat zij op haar vader leek die, het moest gezegd worden, qua looks voor haar moeder onderdeed. Op de foto’s die ze hadden, leek hij een iele, sullige man. Ze vroeg zich af wat Bethany ooit in hem had gezien. ‘Hij was geweldig. Hij was anders dan alle mannen die ik ooit heb gekend.’ Dus was hij een zonderling. Misschien dat Willow daarom zo’n buitenbeentje was: het was erfelijk.

Even speelde ze met de gedachte te liegen, te zeggen dat Cole had gebeld om te zeggen dat hij te veel huiswerk had, of dat hij gebeld was voor een klus en die verantwoordelijkheid aanvaardde, waardoor hij geen egoïst leek die zijn beloften niet nakwam, zoals Richard. Maar ze deed het niet. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. Ze keek naar het scherm, naar een of andere stupide tekenfilm. Ze wist niet eens welke. ‘Hij heeft me laten zitten, denk ik.’ Ze deed haar best niet te huilen, maar er biggelde een dikke traan over haar wang. Ze veegde hem weg.

‘O, Willow,’ zei haar moeder. Bethany ging naast haar zitten en Willow kroop in haar armen. ‘Hij had vast een goede reden.’

‘Hij had kunnen bellen.’

‘Misschien heeft hij pech of zoiets. Gun hem het voordeel van de twijfel tot je meer weet.’

‘Zal wel moeten,’ zei ze, maar het duistere gevoel kroop weer omhoog, dat boze, teleurgestelde, holle gevoel in haar lijf.

‘Ik weet nog hoe moeilijk het is op jouw leeftijd, Willow. Dat weet ik nog goed.’

‘Wanneer wordt het makkelijker?’

Haar moeder lachte kort. ‘Het wordt anders. Laten we het zo stellen.’

‘Fijn.’

Haar moeder pakte de afstandbediening en zette de tv uit. Daar zaten ze dan, luisterend naar de regen die tegen de ramen sloeg. Haar moeder wreef over haar rug en Willow sloot haar ogen. De kamer was warm en de bank was zacht.

Ze moet zijn weggedoezeld, want toen ze wakker werd lag ze alleen op de bank en hoorde ze haar moeder aan de telefoon. Haar stem klonk raar, zacht en lief.

‘Nee, ik vind het niet ongepast,’ zei ze. ‘Ik vind het best.’

Toen lachte ze en ze klonk zo opgewekt en blij dat het Willow kwaad maakte. Hoe kan ze zo vrolijk zijn als ik me zo ellendig voel?

‘Dat klinkt leuk,’ zei Bethany. ‘Prima.’

Toen Willow de keuken in liep, was de tafel gedekt voor drie personen. Bethany had zelf pizza gebakken. Terwijl haar moeder ophing, zette Willow het derde bord weer in de kast. Ze hoefde er tijdens het eten niet aan herinnerd te worden dat ze een blauwtje had gelopen.

‘Wie was dat?’ vroeg ze.

Met de pizzasnijder verdeelde haar moeder de pizza in stukken. De keuken was een rampgebied, alles zat onder de bloem en tomatensaus. Bethany maakte er altijd een bende van.

‘Ik dacht dat je sliep,’ zei Bethany. Ze keek Willow niet aan, maar haar gezicht was een en al glimlach.

‘Wie was dat?’ vroeg Willow. ‘Toch niet Richard? Komt hij toch?’

‘Nee, het was Richard niet,’ zei Bethany. ‘Ik weet niet of Richard nog van plan is dit weekeinde te komen. Zou je dat willen? Jullie hebben elkaar al maanden niet gesproken.’

‘Dat zal me worst zijn,’ zei Willow. Ze zette de sla op tafel en plofte op haar stoel.

‘Ik heb gezegd dat hij kon komen als hij dat wilde,’ zei ze. ‘Hoe dan ook, we gaan wat leuks doen. We zouden naar die oude ciderfabriek kunnen gaan. Schijnt heel gaaf te zijn.’

‘Nou,’ zei Willow. ‘Klinkt helemaal te gek.’

De rest van de maaltijd spraken ze over school; over haar lessen, meneer Vance, over dat ze volgend jaar toneel kon gaan doen. Na het eten hielp Bethany Willow met haar opstelvraag over A Separate Peace: ‘Heeft Gene Fin met opzet van die tak laten vallen? Zo ja, waarom; zo nee, waarom niet? Als hij het wel deed, wat zegt dat over Gene en de vriendschap tussen Gene en Fin?’ Bethany vond het een erg goede vraag. Willow vond hem nergens op slaan, want ze hadden het er al de hele week over gehad tijdens de les. Bovendien had ze het boek vorig jaar al gelezen. Maar meneer Vance zei dat hij het nog een keer wilde behandelen omdat de thema’s zo ‘complex’ waren.

Pas uren later, toen Willow in bed aan Cole lag te denken en de slaap probeerde te vatten, besefte ze dat haar moeder niet had gereageerd op haar vraag wie er aan de telefoon was geweest.

Die nacht droomde ze dat Cole haar belde en zei dat het hem verschrikkelijk speet dat hij haar had laten zitten, terwijl hij had beloofd te komen. Hij zei dat hij van haar hield en er erg naar verlangde haar weer te zien. Toen werd ze wakker en ze besefte dat het maar een droom was geweest. De verpletterende teleurstelling die ze voelde was bijna onverdraaglijk.