31

Terwijl Pieter achter de computer plaatsnam en een blanco proces-verbaal op het scherm toverde liep Van Buren naar het cellencomplex om Vergeel op te halen voor het verhoor. De arrestantenwacht kwam breed grijnzend uit zijn stoel overeind en stak zijn hand uit om de rechercheur te begroeten.

‘Alles goed met je vrouw en de kinderen?’

De man knikte en zijn ogen glommen van trots. ‘Mijn vrouw is zwanger.’

‘Gefeliciteerd. Jij zit ook niet stil. Hoeveel kinderen heb je ondertussen? Vier, vijf ?’

‘Vier dochters. Ik hoop dat het dit keer een jongen wordt.’ Van Buren knikte en liet zijn blik langs de beeldschermen op het bureau dwalen. ‘Hoe heeft meneer Vergeel zich gedragen?’

‘Het is een agressief mannetje’, was de conclusie van René Noir, die al meer dan vijftien jaar als arrestantenwacht op het bureau werkte. ‘De hele nacht heeft hij liggen schreeuwen en vloeken. Vanmorgen werd hij iets rustiger en klaagde hij over hoofdpijn. Ik heb hem een aspirine gegeven. Zo te zien ligt hij nu te slapen.’ Noir wees met zijn potlood naar scherm negen, waarop een man te zien was die met zijn gezicht naar de muur en met opgetrokken benen op het bed lag.

‘Dan heeft meneer pech’, zei Van Buren nuchter. ‘Slapen doen we ’s nachts. We gaan hem wakker maken. Het is tijd voor zijn verhoor.’

Noir graaide een bos sleutels van het bureau en liep voor de rechercheur uit de gang in. Het was een smalle, lange gang met aan een kant ijzeren deuren. Bij cel nummer negen draaide Noir het luik in de deur open en hij keek naar binnen. ‘Vergeel, tijd om op te staan. Je hebt bezoek.’ De arrestantenwacht duwde de sleutel in het slot en draaide de deur open. De zware deur zwaaide naar buiten en mokkend keek Vergeel over zijn schouder naar de twee mannen in de deuropening. Zijn oog was gezwollen en had een blauwpaarse kleur gekregen. Op zijn voorhoofd stak een striem geronnen bloed schreeuwerig af tegen zijn witte huid.

‘Ik wil even met je praten’, zei Van Buren.

‘Ik niet met jou’, snauwde de man en hij legde zijn hoofd weer terug op de matras.

‘Dat is ook goed’, zei de rechercheur smalend. ‘Dan kom ik morgen wel terug, of anders overmorgen… Ik heb de tijd. Dan blijf je gezellig nog wat daagjes bij ons logeren.’

Van Buren had zich omgedraaid maar de stem van Vergeel hield hem tegen.

‘Wacht!’ Langzaam ging hij rechtop zitten. ‘Ik wil eigenlijk wel weten waarom ik ben opgepakt.’

‘Dat bespreken we in de verhoorkamer. Kom maar mee.’ Van Buren had zijn duimen in zijn broekband gestoken en deed een stap opzij toen de man hem passeerde. ‘Aan het eind van de gang links. Vierde deur. Hij staat open. Wil je misschien wat drinken? Koffie, thee, water?’

‘Doe maar koffie’, antwoordde Vergeel nors. Hij stapte de verhoorkamer binnen, negeerde Pieter, en liet zich op een stoel voor het bureau zakken. Pieter keek op van zijn werk en leek even te verstarren. Zijn maag trok samen toen hij de tatoeage op het hoofd van de man ontdekte. Dit kon niet waar zijn. Zijn boosheid groeide, maar hij liet het niet merken. Met een zuur lachje knikte hij naar de man.

‘Kijk eens aan, koffie.’ Van Buren kwam met een dienblad de kamer binnen en zette de plastic bekertjes met het bruine vocht op de tafel. ‘Goed, meneer Vergeel, of mag ik Giel zeggen? Dat praat wat makkelijker.’ Vergeel haalde nonchalant zijn schouders op en trok een bekertje met koffie naar zich toe. ‘Mijn naam is Van Buren en dit is mijn collega Vantichelen.’ Pieter klemde zijn kaken op elkaar terwijl allerlei scenario’s door zijn hoofd spookten. ‘Ik ga geen lang verhaal afsteken’, hoorde hij Van Buren zeggen. ‘We weten allebei waarom je bent opgepakt: drugshandel.’ Pieter knikte instemmend. Hij had zijn handen tot vuisten gebald en liet ze werkloos op het bureaublad liggen. De cursor in het procesverbaal knipperde nerveus, alsof hij ongeduldig wachtte op de eerste zin. Maar Pieter was zijn taak vergeten. Gefocust bleef hij naar de tatoeage staren.

‘Ontkennen heeft weinig zin als je huis vol met rotzooi ligt’, meende Van Buren die achter het bureau op een stoel had plaatsgenomen. ‘Ik ben eigenlijk wel heel benieuwd bij wie jij je handeltje koopt.’

Vergeel gooide zijn hoofd achterover en begon hard te lachen. ‘Ik geloof dat jij denkt dat ik achterlijk ben, eikel. Op mij maken jullie luizenballen geen indruk. Wat bij mij thuis ligt is voor eigen gebruik. Ik heb ischias, vraag maar aan mijn arts. Ik gebruik drugs tegen de pijn.’

‘Lul toch niet’, viel Pieter plotseling driftig uit. ‘Je dealt. Je verkoopt die rotzooi aan kinderen.’ Van Buren had met een onbewogen gezicht de uitval van zijn collega aangehoord en onderdrukte zijn verbazing.

‘Val toch dood, pishoofd’, snauwde Vergeel terug. ‘Kut wout.’ Het geduld van Van Buren was op. ‘Schelden is nergens voor nodig’, reageerde hij afgemeten. Hij besefte dat zijn vermoeidheid hem ongeduldig maakte. ‘Je dealt en we weten dat jij je handel bij de broertjes Klooster koopt. We hebben maandenlang je telefoon afgeluisterd en…’

‘Krijg toch de tering.’ Vergeel gooide de koffie omver en sprong op. Het bruine vocht verspreidde zich over het bureaublad en sijpelde langs de rand op de donkerblauwe vloerbedekking.

‘Ga eens rustig zitten.’ Van Buren was gaan staan en torende met zijn bijna twee meter boven de man uit. Hij greep de arm van Vergeel vast en boorde zijn duim in zijn vlees. Het was waarschijnlijk beter om het verhoor tot morgen uit te stellen. Nu had het overduidelijk geen zin.

‘Houd je poten thuis, klootviool.’ Driftig probeerde Vergeel zich los te rukken. Ondertussen was ook Pieter overeind gekomen. ‘Krijgen jullie alle twee de…’

De ziekte die hen toegewenst werd sloeg in als een bom. Het gezicht van Van Buren trok wit weg en hij was even niet in staat om zich te bewegen. Hij dacht aan de tumor in zijn maag, hij dacht aan Heleen die met haar chemokuur bezig was. Een zwarte waas verscheen voor zijn ogen. De woede en frustraties van de afgelopen dagen borrelden omhoog en de rechercheur haalde uit. Vergeel sprong weg en de vuist miste zijn doel. De man struikelde over een stoel en knalde met zijn rug tegen de muur. Van Buren sprong naar voren en greep hem bij de strot. Dreigend hing zijn vuist voor het bleke gezicht. ‘Vloeken is slecht voor je gezondheid’, siste hij tegen zijn kwelduivel.

‘Rob!’ Pieter greep zijn collega vast en trok hem weg. ‘Hij is het niet waard.’

Van Buren knikte terwijl zijn mond van nijd tot een strakke streep was getrokken. Het was overduidelijk dat hij vocht tegen zijn woede. Plotseling draaide hij zich om en beende de verhoorkamer uit. In de gang botste hij bijna tegen Noir op.

‘Gooi die hufter terug in de cel en laat hem daar maar wegrotten.’

Van Buren stond voor het raam in zijn kamer en hield zijn gezicht in zijn handen. In die dertig jaar bij de politie had hij nog nooit iemand geslagen tijdens een verhoor, hoe getergd hij werd. Het was dat ene woord dat hem zijn zelfbeheersing had doen verliezen. Dat verschrikkelijke woord. Dat woord wat hem nachten wakker hield en angst inboezemde. Dat woord dat hij wilde verbannen uit zijn hersenpan. Hoe was het mogelijk dat een onbeduidend dealertje hem zo ver kon krijgen? Hij beet op zijn lip. Het had nooit mogen gebeuren. Hij keek op en snoof luidruchtig door zijn neus toen Harrie Linthorn de kamer binnenkwam. Het was ongelofelijk hoe snel een misstap bekend raakte bij een leidinggevende.

Zwijgend kwam Linthorn met zijn handen in zijn zakken naast hem staan en samen keken ze naar buiten. ‘Het was stom van me’, verbrak Van Buren plotseling de stilte.

‘Ja, inderdaad, stom.’ Linthorn knikte en keek de rechercheur van opzij aan. Hij zag er moe en verslagen uit. ‘Het is menselijk’, zei Linthorn en zijn ogen dwaalden over het parkeerterrein. ‘Stom, maar menselijk.’ Het bleef weer enkele seconden stil. ‘Je begrijpt dat ik je van het onderzoek moet halen.’ Van Buren knikte, hij kende de regels. ‘Je wordt uiteraard geschorst en er volgt een onderzoek. Laten we hopen dat het niet tot ontslag leidt.’ Van Buren grimaste. Dit was het dan, schoot het door zijn hoofd. Na zevenentwintig jaar viel dan uiteindelijk het doek. Hij had zich een ander afscheid toegedacht. Een afscheid waarbij hij met opgeheven hoofd het pand verliet, en niet via de zijdeur. Na zevenentwintig dienstjaren… Misschien maar beter ook.

Straks stond er hem niets meer in de weg om zijn dromen na te jagen. Weg uit dit land, ver weg. Naar Spanje bijvoorbeeld, waar hij samen met Vivian een restaurant kon openen, ergens aan een maagdelijk, wit strand. Hij rechtte moedig zijn rug. De politie kon hem gestolen worden.