19

Rechercheur Van Buren beende het kantoor van de recherchechef binnen die net een telefoongesprek beëindigde. Ongevraagd liet hij zich in de stoel voor het bureau zakken. Harrie Linthorn duwde zijn bril op zijn neus en keek de rechercheur over het montuur fronsend aan.

‘Hadden wij een afspraak? Dat kan ik me niet herinneren.’ ‘Ik heb geen tijd om afspraken te maken. Ik heb maar vijf minuten nodig’, beloofde Van Buren. Of Linthorn nu tijd had of niet, kon hem weinig schelen. ‘De zaak staat op springen. En ik weet dat ik er geen mensen bij kan krijgen,’ stak Van Buren van wal, ‘maar dat betekent dat mijn team overuren moet maken. Ze lopen al dagen op hun tandvlees en ik ben bang dat we te veel van de mensen vragen. Om ze gemotiveerd te houden heb ik ze beloofd dat ze na dit onderzoek een paar dagen vrijaf mogen nemen. Ik wil van jou de garantie dat dit ook daadwerkelijk zo gebeurt, en dat ze niet meteen in een volgend onderzoek worden gepropt.’

Linthorn leunde achterover in zijn stoel en smeet zijn bril op tafel. ‘Het is niet aan jou om mensen vrijaf te geven’, zei hij, zonder te verbergen dat Van Buren hem begon te irriteren.

‘Het management is mijn verantwoording. Ik moet zorgen dat elk onderzoek blijft draaien en je weet dat we een chronisch tekort hebben aan rechercheurs.’

‘Ik heb het ze beloofd.’

‘Dat is dan niet zo slim. Ik kan je die garantie niet geven.’

‘Ik heb vier mensen die de klok rond de tapkamer bemannen. Vier hardwerkende mensen… Het wordt een titanenwerk, dat weet je. Ik mag blij zijn als ze tijdens het onderzoek nog niet bezwijken. Ze maken te veel overuren, de rek is eruit.’ Hij zag dat zijn woorden weinig impact hadden.

Met een laconiek gezicht pakte Linthorn zijn bril van tafel. ‘Ik zal kijken wat ik kan doen, maar ik beloof niets. Was er verder nog iets?’ Hij legde zijn hand op de hoorn van de telefoon als teken dat het gesprek afgelopen was. Van Buren klemde zijn kaken op elkaar.

Een wit-blauw gestreepte camper stond in het midden van het parkeerterrein en twee meisjes sprongen uitgelaten om het voertuig heen. ‘Het is een ruimteschip’, moedigde Van Buren de kinderen aan. ‘Heb je de knopjes en tellers in de cockpit al gezien? En de draaibare captain stoelen speciaal voor papa met een houder voor milkshakes? Weet je wat dat betekent?’ De oudste staarde de rechercheur met open mond aan. ‘Dat er elke dag milkshakes gehaald moeten worden.

Daarom hebben ze zo’n supergave houder ingebouwd.’

De grote amandelkleurige ogen van het kind begonnen te glimmen. ‘Elke dag?’ herhaalde ze.

Van Buren knikte. ‘Elke dag!’

‘Wat praat je nou weer voor onzin? Dwaas!’ Sera gaf Van Buren een duw. ‘Luister maar niet naar die meneer. Hij is een beetje gek.’

Met een bulderende lach ontweek Van Buren een tweede uithaal van zijn collega. ‘Merie, luister…’

‘Luister niet naar hem’, waarschuwde Sera haar man. ‘Hij heeft een levensgevaarlijke fantasie. Het is mij nog altijd een raadsel hoe het kan dat hij hier als rechercheur nog werkt.’ De claxon schalde over het parkeerterrein van het politiebureau. Hoofdschuddend stopte Sera haar vingers in haar oren. ‘Mensen, alsjeblieft… Wat een chaos.’ Heleen was met het jongste meisje achter het stuur gekropen en het kind sloeg vol enthousiasme op de claxon. ‘We gaan, voordat ik hier gillend gek word.’ Sera plukte haar jongste dochter van de voorbank en klom de camper in. ‘Merie, we moeten je moeder nog ophalen. Kom!’

‘Doe je voorzichtig? Het is maar een onderzoek.’ Heleen stond in de deuropening en leunde naar binnen. Ze wees op de twee meisjes die enthousiast voor het raam naar de rechercheurs zwaaiden. ‘Neem geen onnodige risico’s.’

Camping De Leeuwenkuil lag aan de rand van een uitgestrekt bos op een vijftien hectare groot terrein. Er was een kantine met winkel, een zwembad en een grote speeltuin. De camper van de familie Kuguksloe stond geparkeerd op een veldje met zicht op de deels overdekte speeltuin en op een volleybalveld.

De camper stond met de neus naar het noorden zodat de camera, die was ingebouwd in de schotelantenne op het dak, op het bospad stond gericht. Aan het eind van het bospad, enkele honderden meters verderop, was het toiletgebouw, met aan de rechterkant de caravan van de gebroeders Klooster. Het was redelijk rustig op het veldje waar de tijdelijke gasten mochten bivakkeren. Met nog vier andere caravans en een bungalowtent was het terrein nagenoeg leeg. De kinderen van Sera en Merie speelden op de schommels terwijl oma in een ligstoel een oogje in het zeil hield. Merie had de barbecue aangestoken terwijl Sera met een handdoek en shampoo naar de sanitaire blok was gelopen. Het roodstenen gebouw had zowel toiletten buiten als binnen. Ze stapte het gebouw binnen. Een vrouw bij een wastafel knikte gedag en met een vriendelijke glimlach groette Sera terug.

‘We boffen maar met het weer’, vond de vrouw.

‘Heerlijk’, beaamde Sera enthousiast. ‘En de kinderen kunnen buitenspelen, dan is alles goed.’ Sera trok de middelste toiletdeur open en ging naar binnen. Van onder haar shirt haalde ze een luier tevoorschijn en ze trok een paar latex handschoenen aan. Ze rolde de luier in de lengte strak op en duwde de rol zo diep mogelijk in de uitlaat. De vulling in de luier zoog het water op. Snel liet ze los en drukte de spoelknop in. Het water kolkte omhoog, bleef enkele seconden hangen en verdween toen in de uitlaat. Sera stak haar hand in de toiletpot en controleerde of het water de luier had meegezogen. Tevreden trok ze haar latex handschoenen uit. ‘Missie volbracht’, mompelde ze tevreden. Morgen nog vier toiletten te gaan.

Zondagmiddag 13.30 uur. Breed grijnzend hield Heleen de telefoon tegen haar oor. Met de achterkant van haar pen tikte ze op het bureaublad, ongeduldig wachtend tot er werd opgenomen. ‘Van Buren…’ blafte een stem in haar oor.

‘Wat klink je weer vriendelijk. Ik heb goed nieuws… Het is gelukt. Ik krijg net een gesprek over de tap. De eigenaresse van de camping belt in paniek naar haar man. De boel staat blank. Ja, de toiletten stromen over… Op zondag rekent de rioolreiniger het dubbele, en daarom proberen ze eerst zelf om de verstopping op te lossen. Als dat niet lukt belt ze maandag de rioolreiniger. Nee, ik denk ook niet dat ze de luiers door de riool kunnen blazen.’ Heleen schoot in de lach. ‘Sera heeft haar best gedaan. Maandag kom ik iets later. Ik ga eerst langs de arts voor een bloedonderzoek. Als het goed is, zit Pieter achter de tap. Laat hem als eerste taak de lijn van de camping uitwerken zodat we weten welk servicebureau ze inhuren.’