28

De regen viel met bakken uit de hemel en Van Buren holde naar de ingang van het politiebureau. Hij was ruim een half uur te laat. De hele nacht had hij onrustig liggen woelen en pas rond vijf uur was hij in slaap gesukkeld. Natuurlijk had hij door het alarm van de wekker heen geslapen. De ziekte van Heleen bracht de herinneringen aan de tumor die ze enkele jaren geleden bij hem hadden verwijderd weer terug. De ziekte had onverwachts toegeslagen en zijn nuchtere kijk op het leven op slag veranderd. Zijn wereld stond op zijn kop en niets was nog vanzelfsprekend. Angst en boosheid tuimelden over elkaar heen. Het zou bij Heleen niet anders zijn… Zijn humeur was niet al te best. Hij beende de trap op en zocht tevergeefs naar zijn politiepas om de deur naar de rechercheafdeling te openen. Waarschijnlijk zat de pas in zijn andere jas. Soms baalde hij van zijn eigen slordigheid. Hij bonkte met zijn vuist op het raam tot een van zijn collega’s met een gefronst voorhoofd de gang op kwam lopen. ‘Doe even open! Ik ben mijn pas vergeten.’

Hoofdschuddend opende Desiree Appels de deur. ‘Haal een bezoekerspasje bij de administratie. Ik ben niet van plan om de hele dag portier te spelen.’

‘Heb ik voor deze beveiliging gekozen? Ik dacht het niet!’ Hij seinde met zijn hoofd naar de kamer van de recherchechef. ‘Je moet tegen hém klagen.’ Hij beende weg. Met een kop koffie in zijn hand liep Van Buren zijn werkkamer binnen en stopte plots in het midden. Pieter stond roerloos voor het raam en staarde naar buiten. Zijn handen zaten diep in zijn zakken, zijn schouders en hoofd liet hij verslagen hangen.

Een naar voorgevoel besloop de rechercheur. ‘Pieter, hadden wij een afspraak?’ Pieter draaide zich om en toen Van Buren het asgrauwe gezicht en de wanhopige blik in zijn ogen zag, wist hij dat zijn voorgevoel juist was. ‘Ga even zitten.’ Van Buren nam achter zijn bureau plaats en schoof hem zijn koffie toe. Pieter had zich twee dagen geleden ziek gemeld en zijn bezoek vandaag had hier ongetwijfeld iets mee te maken. Er volgde een diepe zucht. Pieter trok de koffie naar zich toe en begon erin te roeren. ‘Er zijn wat problemen thuis.’ Van Buren zuchtte inwendig. Eerst Heleen, dan ging Sera door haar rug en nu Pieter? Het leek wel of er een vloek op zijn team rustte.

‘Wat is er aan de hand? Kan ik je ergens mee helpen?’

Pieter staarde een tijdje in de koffie en zocht naar de juiste woorden. Het ging moeizaam. ‘Mijn dochter lag in het ziekenhuis. Ze is vijftien…’

Van Buren schrok zichtbaar. ‘Is het ernstig?’

Pieter knikte. Hij vermeed oogcontact. ‘Ze is verslaafd.

Alcohol!’ Eindelijk keek hij op en peilde hij de reactie van de rechercheur. Deze keek hem met een onbewogen gezicht aan. Een trieste glimlach gleed over Pieters gezicht. ‘Je zou denken dat je, als je bij de politie werkt, zulke situaties in de privésfeer direct herkent.’ Hij schudde traag het hoofd. ‘Ik heb niets gemerkt. Ik was druk bezig met andermans kinderen.’ Hij roerde weer in zijn koffie. ‘De verslavingszorg gaat ons verder helpen. Donderdag heeft ze een intakegesprek. Mijn vrouw gaat mee… Ik zou het erg op prijs stellen als mijn diensten aangepast kunnen worden. Zolang ze naar school gaat is er niets aan de hand. Maar de avonden en vooral de weekenden wil ik thuis zijn om mijn gezin op te vangen. Mijn vrouw kan dit niet alleen aan.’

‘Je gezin is belangrijker dan je werk’, beaamde Van Buren. ‘Woensdagnacht wilde ik je inplannen voor een inval en een huiszoeking bij een van de dealers, maar ik regel wel iemand anders in jouw plaats. Wij doen dan donderdag samen wel het verhoor. Zorg dat je er voor je gezin bent. Wij redden het hier wel en indien niet… jammer dan.’

Pieter schoof de volle kop koffie van zich af en stond op.

‘Bedankt.’ Een paar seconden bleef hij met gebogen hoofd voor het bureau staan. Hij had niet de moed om over de xtc te beginnen. De woorden bleven ergens achter in zijn keel hangen en weigerden om naar buiten te komen.

Geëmotioneerd draaide hij zich plotseling om en liep de kamer uit.

Het was woensdagnacht. De wind was kil en vochtig en het was stil op straat. Dat was niet zo vreemd op dit tijdstip, want het was even na vijven. Het Zuidendrugs-team had zich verzameld in een van de vergaderruimtes van het politiebureau. Van Buren bekeek de slaperige gezichten van zijn nieuwe teamleden en vroeg zich af hoe hij er zelf uitzag. Paul Hoogeboom, commandant van het observatie- en arrestatieteam, die waarschijnlijk nog vroeger was opgestaan om zijn team aan te sturen, leek daarentegen zo fris als een hoentje. Harrie Linthorn had extra personeel van andere afdelingen ingeschakeld. Twee jonge kerels van de verkeerspolitie en een vrouw van middelbare leeftijd die de boekhouding deed op de financiële administratie. Met gepaste trots had Harrie de drie extra teamleden aan Van Buren voorgesteld, een prestatie in een tijd waarin personeel schaars was. Drie extra teamleden. Voor Van Buren waren het totaal onbekende mensen en het was afwachten of ze enig inzicht hadden in het doorzoeken van een woning. Van Buren gaf een samenvatting van het onderzoek. Hij toonde de foto’s van de twee dealers waar de inval zou plaatsvinden. ‘Harold Breedt, vierenveertig jaar, voormalig bokskampioen in 1992. Hij is in het verleden veroordeeld voor een overval met geweld, mishandeling van zijn ex en verduistering. De kogelwerende vesten gaan aan, want meneer is vuurwapengevaarlijk. De tweede huiszoeking is in de Nisterlaan bij ene Giel Vergeel. Drieëntwintig jaar en een aardige waslijst met incidenten op zijn naam: woninginbraak, handel in drugs en wapens, openlijke geweldpleging, verzet bij arrestatie, joyriding en vernieling.’ Van Buren legde de lijst op tafel en nam zijn bril af. ‘Cees coördineert de huiszoeking bij Breedt, Sera die bij Vergeel. We zoeken naar wapens, drugs, geld, aantekeningen met mogelijke verkoopresultaten, voorraadadministratie enzovoort. Het arrestatieteam gaat als eerste naar binnen en voert de heren af naar het bureau, en dan kunnen jullie ongestoord de woning binnenstebuiten keren. Zijn er nog vragen?’ Hier en daar werden er hoofden geschud. ‘Dan is het tijd om boeven te vangen’ zei hij ten slotte.

Ze reden in een kolonne de woonwijk in. De zwarte bus van het arrestatieteam reed voorop. Paul Hoogeboom bekeek voor de laatste keer zijn aantekeningen en bromde een bevel naar de jongens op de achterbank die bijna tegelijkertijd hun gezicht met een bivakmuts bedekten. Stapvoets en met gedoofde lichten reden ze de Nisterlaan in. Enkele meters voor de woning op nummer 7 remden ze af en lieten ze de bus midden in de straat staan. Na hen werd de toegang tot de straat geblokkeerd door collega’s in uniform met opvallende politieauto’s. De mannen in het zwart verzamelden op een plek waar het licht van de straatlantaarn het zwakst was. In hun hand hielden ze een wapen en een ijzeren ram met twee handvatten lag op de grond, klaar voor de strijd. Hoogeboom gebaarde met zijn hand en twee van zijn mannen liepen met hun rug langs de gevel naar de achterkant van het pand. Hoogeboom stak zijn hand weer omhoog, wachtte een paar seconden en gaf toen het sein. Met de ram in de aanslag liep zijn team op de afgebladderde deur af. De mannen keken elkaar aan, de ram zwaaide naar achteren en knalde met een harde dreun tegen de slotplaat. Ze deden een stap opzij zodat hun collega met een welgemikte trap de deur kon open schoppen. De deur sloeg met een harde knal tegen de gangmuur. Met de wapens in de aanslag rende het arrestatieteam de donkere gang in. Een bundel licht uit de zaklantaarn danste over de muren. ‘Dit is de politie, niet bewegen, dit is de politie…’ Al schreeuwend renden de mannen naar binnen. Een van hen struikelde over een doos met rotzooi maar hij herpakte zich snel. ‘Dit is de politie…’ Twee mannen stapten de woonkamer in en schenen zoekend met hun zaklampen door de kamer terwijl de rest naar de slaapkamer rende waar ondertussen gestommel vandaan kwam.

Giel stond in zijn onderbroek naast zijn bed en hield dreigend een honkbalknuppel omhoog. Vier mannen met bivakmuts en kogelwerende vesten hielden hem onder schot. Het leek weinig indruk te maken op de jongeman. Hij keek door het raam en schatte zijn vluchtkansen in. Maar hij had de twee schimmen achter in de tuin van de buren opgemerkt, dus zag hij ervan af.

‘Wij zijn van de politie. Laat het slagwapen vallen.’

‘Krijg de tering’, schreeuwde Giel terug. Hij snoof luidruchtig door zijn neus en zwaaide met de honkbalknuppel in het rond om de mannen op afstand te houden.

‘Dit is een laatste waarschuwing. Laat het wapen vallen of we schieten.’

‘Waar wachten jullie op, stelletje lafaards? Schiet dan, hoerenjong. Heb de ballen.’

‘Laat vallen, Giel. Er hoeven geen gewonden te vallen.’ De man deed een stap naar voren en de honkbalknuppel suisde langs zijn gezicht.

‘Kom dan, tyfusbak. Ik sla je rotkop van je romp.’ Een vinger spande zich om een trekker en een knal weerkaatste in de ruimte. De kogel boorde zich in de muur, gruis spatte in het rond. Geschrokken liet Giel zijn wapen zakken en hij keek beduusd naar het gat in de muur. Op dat moment sprongen de mannen vliegensvlug om hem af. Ze trapten zijn voeten onder zijn lijf vandaan en Giel smakte met een klap op de koude grond. De honkbalknuppel gleed uit zijn handen en stuiterde de hoek in. Giel schreeuwde van de pijn en zijn boosheid groeide. Met al zijn kracht stootte hij met zijn elleboog in een bivakmuts en er klonk gevloek. Hij bleef met gebalde vuisten in het rond meppen totdat zijn armen naar achteren werden getrokken en zijn hoofd tegen de grond werd gedrukt. Hij voelde iets warms langs zijn slaap naar beneden glijden en proefde bloed. Zijn ademhaling piepte in zijn keel. ‘Tyfuslijers’, gromde hij terwijl zijn schouders nog schokten in een zwak protest. Een knie in zijn rug hield hem in bedwang. De handboeien maakten een knarsend geluid toen ze rond zijn polsen sloten. Twee handen haakten zich onder zijn oksels vast en trokken hem omhoog. Met een dichtgeslagen oog en een wonde op zijn voorhoofd keek hij zijn belagers aan. ‘Vonden jullie het ook zo lekker?’ Hij likte het bloed van zijn tanden en grijnsde.