23

Van Buren gooide zijn colbert over de leuning van de stoel en snoof de etensgeur op. Hij probeerde te raden wat zijn vrouw voor verrassing in de pan had liggen. Rosbief was het eerste wat in hem op kwam. Met uien en paprika, of was het gestoofde maiskip in een bouillon van port? Vivian voelde zich helemaal in haar element tussen haar pannen en kruiden. Van Buren had overgewicht, al voordat hij met Vivian trouwde. Twintig kilo moest er zeker af, maar met de kookkunsten van zijn vrouw was dat onmogelijk. Elk dieet had hij al geprobeerd en na veel moeite en tijd was hij hooguit vijf à zes kilo kwijt. En als hij dan binnenkwam en de heerlijke aroma’s rook, dan was een dieet snel vergeten. Hij kon natuurlijk maar een klein stukje vlees nemen, een schepje kastanjepuree was meer dan genoeg maar de verleiding… Hij deed het uit liefde, hield hij zichzelf voor. Koken was haar hobby, ze moest zich uit kunnen leven en hij… hij offerde zich op. Iemand moest het eten toch keuren en advies geven? Hij wreef verlekkerd in zijn handen en liep de keuken in. ‘Dag schoonheid. Wat ben je aan het kokkerellen?’ Hij gaf haar een kus terwijl hij ondertussen probeerde in de pannen op het vuur te gluren.

‘Je mag straks proeven. We eten over een klein uurtje.’ Ze tikte hem liefdevol op zijn kont. ‘Dek alvast de tafel in de serre en schuif de deuren open. Het is prachtig weer. Hoe was je dag?’

Hij maakte een wegwerpgebaar. ‘De beeldopnames zijn van prima kwaliteit. De jongens van het observatieteam hebben goed werk geleverd. Zondagnacht hebben ze vier camera’s opgehangen. Maar daardoor komen we om in het werk. We hebben een achterstand van ruim driehonderd gesprekken en drie dagen beeldmateriaal. En alles gaat maar door: verplichtingen, afspraken met artsen, hypotheekadviseurs, schiettrainingen…’ Hij pakte een tafelkleed uit de kast.

‘Ik zal blij zijn als we het onderzoek kunnen afronden.’

‘Dus je gaat na het eten weer terug naar het bureau?’ Van Buren keek verontschuldigend. Het liefst zat hij gezellig met Vivian en een goed glas wijn op de bank. Maar zijn werk liet dat niet toe. Hij had soms het gevoel dat hij haar tekortdeed. Niet dat ze klaagde, zo was ze niet.

‘Ik moet wel. Ik kan de anderen niet alleen laten ploeteren. Heleen moest vandaag naar het ziekenhuis, Sera klaagt over rugpijnen, Cees is eind deze week vrij en het is nog onzeker of Pieter verlenging krijgt. Hij werkt nu zeven maanden in ons team en ik kan begrijpen dat zijn leidinggevende er niet om staat te springen om Pieter nog enkele maanden uit te lenen. Harrie Linthorn heeft beloofd dat hij zou praten met zijn korpschef. Ik hoop dat hij kan blijven, want zonder hem wordt het een zware opgave.’

Ze knikte begrijpend. ‘Zullen we een lekker flesje wijn opentrekken?’

Er gleed een glimlach over zijn gezicht. ‘Alsof je mijn gedachten kunt lezen. Ik heb nog een Portugees wijntje liggen.’ Hij legde het tafelkleed op tafel en liep de trap af naar de kelder waar hij zijn flessen in een schap bewaarde. Het was een kleine voorraad, die hij elk jaar aanvulde met speciale wijnen die hij van uit het buitenland meebracht. Hij had grootse plannen met de kelder. Zodra hij met pensioen was, wilde hij de ruimte ombouwen tot een professionele wijnkelder. Liefdevol gleed zijn hand over de flessen wijn, terwijl zijn lippen de namen op de etiketten prevelden. Crasto Superior uit 2009. Hij pakte de fles uit het schap en beende de trap op. ‘Ik heb hem…’

Hij slikte zijn zin in toen hij zijn vrouw met de telefoon in haar hand zag staan. ‘Harrie Linthorn’, zei ze en ze stak de telefoon in zijn richting. Het betekende niet veel goeds als Linthorn hem rond etenstijd belde. Hij zuchtte toen hij de telefoon aannam en zijn naam uitsprak. Hij wandelde met de telefoon via de serre de tuin in. Vivian stond voor het raam en keek hem na. Midden in de tuin, bij de houten tuinmeubels, bleef hij staan. Hij leunde tegen de tafel alsof hij houvast zocht. Ze zag dat hij zijn hoofd liet hangen terwijl hij het gesprek beëindigde en de telefoon in zijn broekzak stak. Hij bleef een paar minuten roerloos op dezelfde plek staan. Zijn handen waren tot vuisten gebald. Plotseling schoot zijn hoofd omhoog en met een oerkreet pakte hij een tuinstoel op en smeet die door de tuin.

Tegen half acht stapte Van Buren het politiebureau binnen. Met een kort knikje in de richting van de baliemedewerkster trok hij de deur open en nam hij de trap omhoog. Hij viste zijn politiepas tevoorschijn en hield het plastic voor het oog. De deur schoot uit het slot. Weifelend bleef hij enkele seconden met de deurknop in zijn hand staan, alsof hij moed aan het verzamelen was. Hij haalde diep adem en liep de afdeling binnen. Op de gang liep hij Cees de Water tegen het lijf. ‘Loop even mee naar de tapkamer. Ik heb iets te vertellen’, zei Van Buren. Cees trok zijn mond tot een strakke streep en volgde hem. De houding van Van Buren zei genoeg. Er was slecht nieuws op komst. Als ze maar niet dachten dat hij zijn vrije dagen ging opofferen om de achterstand weg te werken. Hij was al maanden de pineut. Ze zochten dit keer maar een ander slachtoffer om de zaak te klaren. Strijdlustig gooide hij de tapkamerdeur achter zich dicht en bleef in het midden van de kamer staan. ‘Ga even zitten’, zei Van Buren maar Cees bleef staan. Sera had haar hoofdtelefoon afgenomen en keek het tweetal afwachtend aan.

‘Is er iets?’ Ze gaf Pieter een por.

Van Buren liet zich langzaam in een stoel zakken en liet zijn blik langs zijn teamleden dwalen. ‘Harrie heeft mij thuis gebeld.’ Hij laste een pauze in, waarschijnlijk omdat het nieuws hem zwaar viel. ‘Heleen heeft kanker.’ Een ijzige stilte vulde de kamer. Sera wilde overeind komen maar haar voeten weigerden dienst. ‘Borstkanker.’ Met moeite kreeg hij het woord over zijn lippen. ‘Morgen krijgt ze haar eerste chemobehandeling, daarna volgen een operatie en de nodige bestralingen.’ Verslagen liet hij zijn hoofd hangen.

Linthorn legde de hoorn op het toestel en haalde zijn vingers door zijn haar. Hij had met de korpsleiding overlegd en de situatie uitgelegd. Het Zuidendrugsonderzoek was gedoemd te mislukken als hij twee teamleden in een keer zou kwijtraken. Het was van cruciaal belang dat Pieter met zijn intussen opgebouwde ervaring en dossierkennis verlenging kreeg. De leiding was overstag gegaan en had Pieter een verlenging van twaalf maanden gegeven. Het verzachtte enigszins de pijn. Heleen kon hij niet vervangen, hoe graag hij ook zou willen. Hij kon geen mensen uit andere teams weghalen, dan verschoof hij het probleem alleen maar. Het team van Van Buren zou harder moeten lopen als ze dit onderzoek met succes wilden afsluiten. En dat was niet echt het nieuws waar Van Buren op zat te wachten. Hij had al aangegeven dat zijn team op de toppen van hun kunnen werkte. Als hij dat zei, dan was dat ook zo. Van Buren was geen man die onzin verkocht. Hij verstond zijn vak en hij beet zich als een pitbull in elk onderzoek vast. Je hoefde hem niets wijs te maken, hij kende het klappen van de zweep. En ongeacht je rang of stand… hij stak zijn mening niet onder stoelen of banken. Zijn opstandige gedrag had zijn carrière niet echt vooruitgeholpen, maar misschien was hij wel tevreden als rechercheur. Misschien ambieerde hij geen hogere functie op het hoofdbureau. Linthorn wist in ieder geval wel dat Van Buren zou ontploffen als hij te horen kreeg dat het team in afgeslankte versie de klus moest klaren. Hij kon maar beter door de zure appel heen bijten en Van Buren bij hem roepen. Hij tikte het nummer van de rechercheur in en wachtte tot hij opnam. ‘Rob, wil je even komen? Ja, nu direct graag.’ Binnen vijf minuten zat Van Buren tegenover hem in een stoel. Hij zat kaarsrecht en had een vreemde, wilde blik in zijn ogen. Voorzichtig woog Linthorn zijn woorden af om een uitbarsting te voorkomen. Maar vreemd genoeg zat Van Buren hem de hele tijd zwijgzaam aan te staren. ‘De overuren worden vergoed. Doe wat je denkt dat je moet doen’, waren zijn laatste woorden. Van Buren knikte, maar het leek alsof zijn woorden niet doordrongen tot hem.

‘Ik vind het heel erg voor Heleen.’ Zonder te antwoorden stond Van Buren op en liep het kantoor uit.

Sera liet zich in een stoel tegenover het bureau zakken en legde met een traag gebaar een briefje op de stapel met aantekeningen. Van Buren keek haar aan, maar vroeg niets. ‘We hebben de adressen van twee subdealers achterhaald:

Harold Breedt alias De Lange uit de Stieltjesstraat en Giel Vergeel alias De Kale uit de Nisterlaan 7.’ Normaal gesproken zou Rob van Buren enthousiast opspringen bij zo’n mededeling om koffie met koeken te bestellen. Maar hij had alleen wat mat geknikt en zijn pen herhaaldelijk irritant aan en uit geklikt. ‘Gaat het wel, Rob? Zal ik een koffie voor je halen?’ Met een zucht had hij haar aangekeken en wat onbestemd met zijn hand gewapperd.

‘Nu even niet’, had hij gemompeld.

Twaalf maanden verlenging. Het was ongepast om nu een vreugdedans te maken, maar anders had Pieter dat zeker gedaan. De verlenging was een unieke kans om zijn kennis te verrijken. En kennis maakte macht. Als er dan een functie bij de recherche vrijkwam, had hij een streepje voor ten opzichte van de overige sollicitanten. Rechercheur! Een droom kwam dan toch uit. Hij nam zich voor om een onvergetelijke indruk achter te laten. Hij zou zijn inzet verdubbelen. Het werd voor hem ongetwijfeld zwaar, maar ook voor zijn gezin. Maar het viel uit te leggen, het was iets tijdelijks. Een investering waarvan ze later alle drie de vruchten zouden plukken.