Zondag 29 januari
1978
De blauwe traan
1
Remo was op 19 december in Choreo vastgezet. Precies zes weken later, op 29 januari, lieten ze hem alweer gaan. Tweeënveertig dagen. Minder dan de helft van de negentig die wettelijk voor een psychiatrisch onderzoek achter tralies werden gerekend. Goed, die drie maanden werden zelden volgemaakt (alsof de psychiatrie een wetenschap was die moeiteloos voorliep, en haar neus ophaalde voor van rechtswege ingeschatte werktijd), maar tweeënveertig dagen, dat had zelfs Douglas Dunning nog nooit meegemaakt in zijn strafpraktijk.
Geen enkele keer hadden ze Remo het gevoel gegund dat een test of een ondervraging iets voorstelde. Gevangenisstraf, met je kop tegen de celmuur beuken, dodelijke vernedering door medegedetineerden – dat was allemaal betonnen werkelijkheid, waar niet aan te tornen viel. De psychiatrie die op misdadigers werd losgelaten, de zielomwoelende gesprekken, het abracadabra van infantiele experimentjes: een zwarte brij van ruwe olie, waarin elk houvast zoek was. Geprevel van een medicijnman, die de teennagels van zijn patiënt in een schelp verbrandde. Zo bevredigde een samenleving haar heimwee naar de eigen primitiefste onderlagen. Met een ziektebeeld, bij deze of gene tasjesdief, had het niets van doen.
Als zijn advocaat erop stond, zou hij het psychiatrisch rapport – het verslag van zijn gefröbel, zijn hele en halve leugens – voor de vorm inkijken. Misschien zouden de passages over jonge meisjes, ingebed in medische klerkentaal, een vage geilheid bij hem wekken. Nou, dan was het tenminste nog ergens goed voor. Hij zou Dunning de geplastificeerde map teruggeven met een ‘niets aan toe te voegen’, dat wist hij nu al. Zijn ziel had zich in Choreo blootgewoeld op een manier waar geen psychiater van durfde dromen.
2
Voor de laatste keer zijn gezicht in de metalen spiegel boven de wasbak. Rond de pleister was zijn linkerwang nog wat rood, verder niets opvallends aan hem. Hij klom op de radiator om te zien of de afhalers er al waren. In de lichte mist die over het parkeerterrein hing, stond de gele schoolbus, geflankeerd door twee donkerblauwe gevangeniswagens. Onder de gestalde personenauto’s geen zilvergrijze Cadillac. Het kamp, met bruine vierkanten verstikt gras op de plaats van de afgebroken tenten, was nog in rust, op twee met een hond spelende kinderen na. Er zoemde en klikte iets in de celdeur, die langzaam openschoof. Hij stapte van de verwarming, en nam zijn koffer op.
‘Woodehouse,’ klonk de stem van Carhartt, ‘de Ring op.’
Hij ging naar buiten. Uit de richting van de cipiersloge kwamen Carhartt en De Griek over de gaanderij aanlopen. Zondag: er was niemand aan het vegen.
‘Wij brengen je naar het magazijn,’ zei Agraphiotis, ‘en schoppen je de poort uit.’
‘Alles precies als zes weken terug,’ zei Carhartt, ‘maar dan in omgekeerde richting.’
De ijzeren trap ging onder hun schoenen tekeer als een gebarsten kerkklok. Voor de laatste keer (hoopte hij) snoof Remo de menggeur op van stof, schoonmaakmiddel en bedorven lucht. Misschien opgeschrikt door het galmen van de treden vloog hoog in de ruimte, onder bemost matglas, een duif van de ene richel naar de andere. Zijn klappende wiekslag was alweer tot rust gekomen toen een witte fluim op de granito vloer uiteenspatte.
3
Mijn geheim was het georganiseerde toeval, dat de mensen met ‘synchroniciteit’ aanduidden. Mijn probleem was dat de dichtheid van synchroniciteit toenam in een steeds complexer wordende moderne wereld – in de steden vooral. De twee adelaars die in de leegte boven wat eens Delphi zou worden frontaal tegen elkaar aan vlogen, ja, dat was een mooi staaltje van georganiseerd toeval. Exact boven de Navel van de Wereld! Maar twee vliegtuigen die op elkaar kletterden in het moderne luchtruim, waar roofvogels door de gehaktmolen van de straalmotoren gehaald werden voordat ze de kans kregen te botsen, hoe toevallig was dat? Volgens een verouderde kansberekening, ja: heel toevallig. De Rekenkamer van het Moderne Toeval bood heel andere uitkomsten.
‘Ook toevallig...!’ klonk het opgetogen bij onverwachte ontmoetingen in de moderne metropool. Twee versufte stadsduiven die op een plein met twintig maïsverkopers tegen elkaar aan vlogen, dat kon je met de beste wil van de wereld geen synchroniciteit meer noemen. (De witte duif die, na een toespraak van El Líder Máximo, op de schouder van Fidel neerstreek, was natuurlijk communistische agitprop, en had niks, niemendal met synchroniciteit te maken.)
Hoeveel toeval viel er nog te creëren te midden van al het toeval dat er al was? De moderne wereld zelf leek het, geholpen door een aangepaste kansrekening, van ons orakelbakkers te hebben overgenomen. Maar... de wereld bediende zich van het onzuivere toeval, waar ik weinig mee kon. Om degenen die ik op een waardige manier in het verderf wilde storten een handje te helpen, bediende ik me van gericht toeval.
Wat had ik me nou eigenlijk ingebeeld? Dat een bureaucratische fout, door mij of door een gevangenisdirecteur in gang gezet, de wereldgeschiedenis alsnog een andere wending kon geven? Er waren, onder druk van de omstandigheden, wat liggende vragen beantwoord, maar er bleken ook weer raadsels aan toe te zijn gevoegd. Per somma had het administratieve akkefietje me weinig opgeleverd.
Het was me ontsnapt. Ik was de greep erop kwijtgeraakt. Geen zwarte revolutie, alleen een getatoeëerde blauwe traan. Een echte, dat wel. Geen plakplaatje. Voor het leven.
Terug naar mijn tale of two cities. Ik hield mijn hart vast. Ik moest de teugels daar zo strak mogelijk houden. In de dubbelstadstaat aan de Noordzee kon ik het me niet permitteren naar een alsof die door een ander, een collega of zo, in gang was gezet.
4
‘Die overall,’ snauwde de magazijnmeester, ‘had je al in de cel uit moeten doen. Ik ben er vies van kleren op lichaamstemperatuur van iemand aan te pakken.’
Remo keek om naar de twee bewakers, die verontschuldigende gebaren maakten.
‘Ik wil hem wel als souvenir meenemen, die overall. Probleem opgelost.’
‘Uit, dat ding. Eigendom van de staat.’
Hij moest ook T-shirt en boxershort aan Californië teruggeven. De tocht uit de gangen sloeg onaangenaam om zijn blote lijf. Zo, naakt, voelde hij zich nog meer een zwaarbehaarde kleuter. Hij trok snel onderbroek en sporthemd van 19 december aan, en daaroverheen de jeans en het leren jack. Met een gezicht vol verachting wierp de magazijnmeester Remo’s gevangenisplunje in een aluminium wasmand, die onmiddellijk door een zwarte gedetineerde werd geleegd in een vergaarbak met de omvang van een container. Er hing de geur van in stilstaande trommels verstikte vuile was.
‘Hier, vergeet je stelten niet.’ De man liet de schoenen met plateauzolen hard op de balie neerkomen. ‘Een kontkrummel als jij zal ze nodig hebben in de grote wereld.’
De rest van zijn bezittingen werd hem in een grauw papieren zak overhandigd. ‘Hier tekenen.’
Hij controleerde de inhoud van de buil. Creditcards, sleutels, de twee trouwringen. Hij tekende met ‘Woodehouse’. De magazijnmeester weigerde zijn uitgestoken hand. ‘Niks afscheid. We zien elkaar toch gauw weer.’
‘Dat zegt hij tegen iedereen,’ zei Carhartt even later. ‘Hij ziet zijn klanten niet graag vertrekken.’
5
De Griek droeg Remo’s koffertje naar de bus, die met zijn neus richting slagboom voor de poort van de oostvleugel stond te wachten.
‘Wij zeggen hier gedag,’ zei Carhartt, Remo de hand drukkend. ‘Zo meteen vergadert de onderzoekscommissie. Ik hoop je nog eens terug te zien, maar niet in Choreo. Veel geluk in de vrije wereld.’
‘Dank u voor alle goede zorgen.’
‘Het heeft zo moeten zijn, Woodehouse,’ zei Agraphiotis, op zijn beurt Remo’s hand grijpend, ‘dat wij deze gevangenis vrijwel gelijktijdig verlaten. Als ze je terug naar Choreo sturen, dan zul je het verder zonder mij moeten doen.’
‘Wat uw nieuwe baan ook mag zijn, ik wens u er veel succes in.’
Remo stak zijn hand op, en bleef naar de bus lopend zijn arm hoog houden, zonder nog om te kijken. Zijn koffertje stond op de bijrijdersstoel. De bewaker aan het stuur wees met een duim over zijn schouder. ‘Er wacht iemand op u.’
Dieper de bus in zat de directeur, met zijn benen in het gangpad. ‘Ik sta erop u tot aan de slagboom uitgeleide te doen.’
Remo ging tegenover hem zitten. Buiten klonken stemmen. Met de bus was kennelijk net een nieuwe gevangene afgeleverd, want twee bewakers wachtten met een geboeide man tussen zich aan de voet van de toren tot het rieten mandje aan z’n touw ze bereikt had. Er werden papieren in gedeponeerd, en na een kreet werd het weer opgehaald.
‘Daar zwaait een identiteit door de lucht,’ zei O’Melveny. ‘Wat is een mens? Een paar krabbels op een doordrukformulier.’
‘De persoon die dit communicatiesysteem bedacht heeft, verdient een onderscheiding.’
‘Ik was het zelf. Het patent is nog in behandeling.’
‘Sorry.’
De directeur gaf de bestuurder een teken, dat werd opgevangen in de spiegel. De bus startte, en reed langzaam over het ongelijke asfalt tussen de barakken door. ‘Ik ben hier degene die excuses moet maken.’
‘U heeft me niet veroordeeld. Het was uw taak mij achter slot en grendel te houden.’
‘Het was een betreurenswaardig misverstand. Ik begrijp nog steeds niet hoe... enfin, niet goed te praten. Hopelijk zult u niet voor de rest van uw leven uitsluitend met bitterheid aan Choreo terugdenken.’
‘Och, in elk hotel klopt wel eens iets niet. Ze geven de tweede sleutel van je kamer aan een late gast, en die stapt om drie uur ’s nachts met kouwe voeten bij je in bed. Laten we de kwestie begraven. U moet verder. Ik moet verder.’
‘Als ik het allemaal van tevoren geweten had, was u nooit in de isoleer geplaatst.’
De bus stopte voor de slagboom, die schokkerig omhoogging.
‘Die twee lange weekends in het hol, samen met de ontmoeting zelf, behoren tot het beste dat mijn leven nog had kunnen opleveren. Wat uw aandeel hierin ook is geweest, ik ben u dankbaar dat deze catharsis zich binnen de muren van Choreo heeft kunnen voltrekken. Sorry dat ik zo in termen van de filmacademie praat.’
De bus reed nog een vijftigtal meters door, tot voor het parkeerterrein. De twee mannen bleven tegenover elkaar zitten, maar er viel eigenlijk niets meer te zeggen. ‘Ze zijn de tenten aan het afbreken,’ probeerde de directeur nog.
Remo keek door het tralieraam. Hier en daar werd nog tentdoek door een deel van het frame overeind gehouden. ‘Het zal hier ’s nachts stil worden.’
‘O, er komen weer anderen. Er valt altijd wel iets te protesteren.’
Remo had de zilvergrijze Cadillac al zien staan. O’Melveny liet hem voorgaan. De chauffeur reikte de koffer aan. Buiten rees de directeur hoog boven Remo op. De man zag er wat kouwelijk uit in zijn grijze maatkostuum, zonder jas.
‘Mr Woodehouse, ik mis u nu al. Maar ik wil uw naam nooit meer op onze gastenlijst tegenkomen. Alleen nog op de aftiteling van uw films.’
‘Ik weet niet hoe rechter Ritterbach erover denkt.’
6
Achter het dichte traliewerk van de bus, die keerde, was vaag en korrelig O’Melveny’s hand zichtbaar. Remo zwaaide terug, en liep het parkeerterrein op in de richting van de Cadillac, die al een paar keer geclaxonneerd had. De zon scheen laag op de voorruit, waardoor modderspatten en regensporen een grijze koek leken te vormen, die het zicht op de inzittenden benam.
Na de hoosbuien van afgelopen nacht waren grote plassen op het verzakte asfalt blijven staan. Vlakbij de schoolbus, die al voor een deel was ingeladen, dreef een houten ledenpop op zijn rug – een Pinocchio, de kegelvormige neus recht omhoog. Schilfers rode en groene lak kabbelden met de rimpelingen in het vuile water mee. Remo hurkte naast zijn koffer neer, en viste de pop uit de regenplas. Uit de Cadillac klonk ongeduldig getoeter. Met de druipende Pinocchio in zijn hand gebaarde hij dat ze nog even geduld moesten hebben.
‘Charlie...!’ klonk een overslaande vrouwenstem achter hem. ‘Mijn God, Charlie...!’
‘Het is Charlie,’ riep een jongensstem.
‘Hier blijven.’ (De stem van een man.) ‘Dat kan ’m niet zijn.’
Remo hoorde rennende voetstappen achter zich. Hij draaide zich om. Twee vrouwen en wel zes, zeven kinderen stormden schreeuwend langs het receptiegebouwtje.
‘Charlie! Charlie...!’ gilden de kinderen.
‘Het is Charlie niet.’ De twee vrouwen, de slagboom voorbij, bleven stilstaan bij het bord CALIFORNIA STATE PENITENTIARY CHOREO. Ze hijgden. ‘Mijn God, ik dacht dat het Charlie was.’
De kinderen renden door, op Remo af. ‘Charlie-ie...!’ Ze dromden om hem samen, trokken aan zijn kleren. Meisjes en jongens tussen de vier en de tien‘Ik ben Charlie niet.’
‘Kinderen, het is Charlie niet.’ De vrouwen sjokten naderbij. ‘We hebben ons vergist.’
De twee kwamen Remo bekend voor, van de foto’s uit Hurly Burly. Hij liet de portretten in zijn hoofd acht jaar ouder worden. De blonde moest Sandy zijn, de donkerharige Ouisch. Ze hadden allebei een X-vormig litteken tussen de wenkbrauwen.
‘Sorry,’ zei Ouisch. ‘Die baard, dat haar... van achteren gezien leek je sprekend onze Charlie.’
‘Je hebt hetzelfde postuur,’ zei Sandy.
‘Ik vind het rot dat ik jullie niet meer Charlie te bieden heb dan ik ben.’
‘Charlie droeg niet zo’n bril als jij,’ zei Ouisch. ‘Alleen af en toe een leesbril. Om zijn parole-formulieren te kunnen invullen.’
‘Kom je van binnen?’ vroeg Sandy.
‘Recht uit het hart van de duisternis.’
‘De Extra Beveiligde Afdeling?’
‘Dat zeg ik.’
‘Heb je Charlie gesproken?’
‘Welke Charlie? Bewaker of gevangene? Er zijn daar net zoveel Charlies als vroeger in de rimboe van Vietnam.’
‘De Charlie,’ zei Ouisch.
‘Onze Charlie,’ zei Sandy.
‘Charlie uit de woestijn,’ zei een kleine jongen met felle ogen.
‘Heeft hij het over ons gehad?’ vroeg Sandy.
‘Wat ik kon verstaan van jullie nachtelijke kerkzang, heb ik hem overgebracht. Zijn cel was aan de binnenplaats.’
‘O, vandaar,’ zei Ouisch. Ze sloeg haar ogen neer. Denkrimpels lieten het kruis golven. ‘We konden geen contact met hem leggen. Bezoek was verboden. Zo bang zijn de varkens dat hij zijn ideeën naar buiten brengt.’
‘Heeft hij jou geen boodschap voor ons meegegeven?’ vroeg Sandy.
‘Als je ervan uitgaat dat hij nog binnen is, waarom breken jullie hier dan op?’
‘Het stikt van de tegenstrijdige berichten,’ zei Sandy. ‘Net als bij zijn vorige overplaatsing. We hebben gehoord dat hij hier in brand is gestoken, en dat ze hem zwaargewond naar Vacaville hebben overgebracht.’
‘Dat in brand steken was nou juist de reden van zijn vorige overplaatsing. Van Folsom via Vacaville naar Choreo. Wat hier nou weer is voorgevallen, weet ik niet. Toen ik een week terug uit de isoleer kwam, was jullie Charlie verdwenen. Ik heb geen afscheid van hem kunnen nemen. Waar gaan jullie nu kamperen?’
‘De bedoeling was Vacaville,’ zei Ouisch, ‘maar als jij zegt dat hij niet in brand is gestoken... of al eerder... niet hier... dan wordt het misschien Folsom of San Quentin.’
‘Hij heeft hoe dan ook, waar ook, onze steun nodig,’ zei Sandy. ‘Als hij maar weet dat wij er voor hem zijn, vlak buiten de muren, dan is het goed.’
Opnieuw, ditmaal langer, klonk de claxon over het parkeerterrein.
‘Iemand een Pinocchio kwijt?’ Remo hield de pop boven de hoofden van de kinderen. Er vielen druppels af. ‘De regen heeft zijn kleren weggespoeld.’
‘Hij is van Zadfrack,’ zei het jongetje met de felle blik. ‘Hij is al te groot voor Pinocchio’s.’
‘Voluit toevallig Zezozose Zadfrack Glutz?’
Het kereltje keek stuurs naar Sandy op.
‘De zoon van Sadie Mae Glutz,’ zei ze. ‘Hij is al weg. Zijn moeder opzoeken in Frontere... het CIW.’
‘En hoe heet jij?’ vroeg Remo de jongen. Het ventje moest ouder zijn dan de zes jaar die hij het gegeven had.
‘Mickey.’ Zijn ogen straalden de ernst uit van een veertienjarigee pubert op leven en dood.
‘Hij is de zoon van Mary,’ zei Ouisch. ‘Van Charlie en Mary.’
‘En jij, Mickey, ben jij niet al te oud voor Pinocchio’s?’
‘Ik ben tien. Zadfrack is negen.’
‘Goed, dan geef ik hem jou in bewaring.’ Hij drukte Mickey de houten pop in handen.
‘Hij is voor in het kampvuur,’ zei de jongen.
De vrouwen lachten.
‘Ook goed.’
‘Je hebt hier een beestje.’ Mickey wees een plek aan op zijn eigen wang, onder het linkeroog, dat daarbij extra fel leek op te lichten.
‘Dat hoor ik wel vaker. Er is daar een vuurvliegje in een porie gevlogen. Het schildje is blijven plakken. Het geeft licht in het donker.’
Hij wenste de dames sterkte bij de zoektocht naar Charlies verblijfplaats, en draaide zich om.
‘Ja, bedankt,’ klonken nog gedempt Sandy’s woorden, misschien al niet meer voor zijn oren bestemd. ‘Groeten aan de zwijnen daarginds.’
Alweer voelde hij de huid van zijn nek en rug verstrakken tot kippenvel. Langzaam, met besmeurd gemoed, liep hij in de richting van Dunnings auto. Achter hem klonk het gekletter van holle tentstokken.
7
Toen Remo nog maar twintig meter bij de wachtende Cadillac vandaan was, spoten er opeens twee zeepsopfonteintjes langs de voorruit omhoog, waarna de wissers zich in beweging zetten. Binnen de twee heldere segmenten die zo op het glas ontstonden, werden de gezichten van Doug en Paula zichtbaar. De portieren klikten open, en ze stapten uit – samen met de man die achterin had gezeten.
‘Hello, little bastard genius,’ zei Jack. Die sardonische grijns was wereldberoemd. ‘Mijn jacuzzi gemist?’
Ze omhelsden elkaar. Remo kuste Paula, en gaf zijn advocaat een dubbele hand.
‘Goed je weer bij ons te hebben,’ zei Paula. Haar stem haalde het eind van de zin niet.
‘Tweeënveertig dagen,’ zei Dunning. ‘Het record is fors naar beneden bijgesteld.’
‘Trouwens,’ zei Jack, ‘ik krijg nog een magnum Heidsieck van je.’
‘O, je bent hier als debiteur?’
‘Waarvoor anders? Om je geniale Poolse bastaardhandje vast te houden zeker?’
‘Het was een gewone fles van 70 cl.’
‘In de krant stond magnum, little bastard. Met 70 cl krijg je geen bubbelbad vol.’
‘Hoe vind je het,’ vroeg Paula, ‘om door Jack steeds met little bastard aangesproken te worden?’
‘Het is me een eer om door Jack naar de Porsche van James Dean vernoemd te zijn.’
‘Die Little Bastard is over de kop geslagen, en heeft Jimmy Dean vermoord,’ riep Jack. ‘Wat voor eer valt daar nog uit te peuren?’
‘Ach, weet je, Paula... Jack is nog altijd pissig op me omdat hij niet door de screentest kwam voor de rol van Guy.’
‘Mijn gezicht zou te onheilspellend zijn geweest. De rol ging naar de uitgestreken John.’
‘Compliment voor jou,’ zei Remo. ‘Hij moest de ideale schoonzoon zijn, met een doorsnee knap gezicht. Om de toeschouwer zo lang mogelijk op het verkeerde been te houden.’
Jack schroefde zijn vuist in Remo’s baard. ‘Waag het niet, dirty little Polacco bastard genius, mijn gezicht ooit nog sinister te noemen.’
‘Laten we elkaar in de auto vermoorden,’ zei Dunning. ‘Het is koud op de open vlakte.’
Hij opende de bagageruimte, en legde er de koffer in. Voordat hij instapte, liet Remo zijn blik nog eens rondgaan – langs het nu bijna neergehaalde tentenkamp, de hekken bekroond cocons zilverdraad, het massieve Choreo, de bergen daarachter, deze ochtend eerder bruin dan paars. ‘Geen horde fotografen vandaag. Geen televisieploegen.’
‘Het stelt je duidelijk teleur,’ zei Jack, die alweer op de achterbank zat, met het portier nog open. ‘En je hebt er nog wel zo’n fotogenieke sik voor laten staan. Ach, roem is zo vluchtig, jongen. Kijk naar mij.’
Hij schoof een plaats op, zodat Remo niet om de auto heen hoefde te lopen. Dunning ging achter het stuur zitten, met Paula naast zich.
‘Aan het scheergerei gedacht?’
‘Zo’n baardtrimmer heb ik niet kunnen vinden.’ Uit het dashboardkastje nam Paula een kappersschaar in een plastic hoesje, en hield hem omhoog. ‘Ook goed? Baard tot op de huid wegknippen, zei de verkoper. Het restant inzepen en afscheren. In die zak daar zitten de spullen.’
‘Vinden jullie het erg om mij vandaag nog bij mijn gevangenisnaam te noemen?’
De Cadillac reed van het parkeerterrein de asfaltweg op. Het groepje kinderen, dat bij de schoolbus was blijven hangen, begon achter de auto aan te hollen. Remo draaide zich zover mogelijk om. Hij wist zeker dat hij hier nooit terug zou keren, en wilde het laatste beeld van Choreo vasthouden. Een roodharig meisje struikelde over haar rafelige broekspijpen. Ze kwam languit ten val. Dunning reed al wat sneller, maar omdat hij al zijn aandacht nodig had om de buitenspiegel bij te stellen, was de auto voor een hardloper nog bij te houden. Een voor een haakten de kinderen af. De onvolgroeide jongen, Mickey, hield het met zijn korte benen het langst vol. Onder het rennen bleef hij Remo recht aankijken met zijn stekende ogen, die leken te blikkeren van minachting, ook nog toen de afstand met de Cadillac groter werd en hem alleen de paar passen restten om tot stilstand te komen. Met de handen op zijn knieën, heftig pompende borstkas, volgde hij de auto nog met een blik vol haat.
8
‘Dat was Choreo,’ zei Dunning. ‘En nu, waarheen?’
‘Ik wilde op mijn eerste vrije dag niet de smaak van een bajesontbijt in mijn mond hebben. Vanmorgen alleen een lik yoghurt genomen. Een warme lunch in het centrum, met drank erbij, dat lijkt me wel wat. Ik doneer een nier voor een halve liter borsjtsj. Er ging in Choreo geen dag voorbij dat ik er niet van droomde.’
‘En ze hadden me nog zo verzekerd,’ zei de advocaat, ‘dat je niet gefolterd zou worden.’
‘Karafje wodka ernaast, ijskoud... en Choreo zal nooit bestaan hebben.’
‘Ik weet een Russische delicatessenzaak. Sekretoetka, aan South Fairfax.’
‘Mooi,’ zei Jack, ‘dan schenk ik de magnum uit die ik nog van Mr Remo hier te goed heb.’
‘Het was geen magnum. Jij hebt nooit magnums in je koelkast.’
‘Wel als ik weet dat jij langskomt met een van je modellen. Ik zet dan ook altijd de jacuzzi aan. Voor mijn vrienden is het beste nog niet goed genoeg.’
Er viel een stilte, misschien vanwege een vergeten gedupeerde – Anjelica. Of omdat iedereen opeens besefte dat de zaak nog niet was afgehandeld.
‘Tussen de opnames van de kampvuurscène,’ begon Jack na een tijd, ‘vertelde Dennis me over zijn eerste Hollywoodorgie. Na Rebel wilden hij en Natalie en Jimmy wel eens weten wat dat was, en hoe dat eraan toeging, een Hollywoodorgie. Ze hadden wel eens iets gehoord over badkuipen vol champagne, en dat soort mythologie, dus gingen ze naar de drankwinkel om een paar kisten Moët & Chandon te kopen. Toen ze alle flessen in het bad hadden leeggegoten, stond er nog maar een klein laagje champagne in. Terug naar de slijterij dus, en nog meer kisten ingeslagen. Het vier-, vijfvoudige van de eerste bestelling. Er kwam nog steeds niet meer dan een handdiepte in de kuip te staan. Stop niet lek? Nee, stop prima. Waterdicht rubber. Het sjouwen beu grepen ze naar de telefoon om nog honderdtwintig flessen te laten komen. Een Hollywoodorgie, die kreeg je niet voor niks. Zo ging het door tot de badkuip vol was... nou ja, halfvol... en de orgie kon beginnen. Natalie mocht eerst. Ze kleedde zich uit, stapte in het bad, en liet zich langzaam en plechtig in de champagne neer. Gillend sprong ze er weer uit... de Moët & Chandon spatte in golven over de badrand heen... En zo eindigde hun eerste Hollywoodorgie.’
‘Ik vat het niet,’ zei Dunning.
‘Ik wel,’ zei Paula.
‘Moraal?’ zei Jack. ‘Brand nooit je kut aan Hollywood.’
9
Volgens Douglas Dunning was Sekretoetka een neologisme, gevormd uit een samentrekking van de Russische woorden voor ‘secretaresse’ en ‘prostituee’, zonder dat de Amerikaanse zakenlui die hier met hun secretaresses lunchten daar weet van hadden.
‘Ik weet niet of ik hier wel gezien wil worden,’ zei Paula.
‘Het is vandaag zondag,’ zei Dunning.
Inderdaad was het er stil. Het gezelschap, op Remo na, wilde meteen doorlopen naar de wit en geel gedekte tafels achterin. ‘Ik had me er nou juist zo op verheugd,’ zei hij met zijn klaaglijkste stemmetje, ‘om hier eerst aan de bar te zitten.’
Ze klommen op hoge, gietijzeren krukken. De toog was van wit marmer. Remo wenkte de bedrijfsleider, die nieuw glaswerk aan het uitpakken was. Op ’s mans gemelijke Slavische gezicht ontstond een brede glimlach. Hij veegde zijn handen, die toch echt niet nat waren, af aan zijn voorschoot.
‘Wat is er van uw dienst, Mr Coppola?’
Hij keek met een ongelukkig gezicht zijn advocaat aan. ‘In Choreo is me dit nooit overkomen.’
‘Misschien moet je om te beginnen die nepfok eens afzetten,’ zei Paula. Ze verhief zich half van haar kruk, en trok de bril van zijn neus.
‘Dimitri,’ vroeg Remo, ‘hoe is de lichtval hier op dit uur? Als ik een kersenwodka bestel, komt er dan naast mijn glas het beeld van een geplette kers op het marmer te liggen... een beetje schommelend?’
De man keek met een vertwijfeld gezicht Jack aan, die zei: ‘De little bastard is filmregisseur. Die lui kunnen alleen in lichtbeelden denken. Ook als ze moeten eten en drinken en schijten.’
‘Mag ik u dan een wodka uit rode pepers aanbevelen? Pittiger, en nog dieper van kleur.’
Ze kregen allevier een klein wijnglas halfvol peperwodka, en zaten een tijdje te kijken naar de vervloeiende rode lichtvlekken op het marmeren blad.
‘Het doet me denken aan de lightshows van Grateful Dead,’ zei Jack. ‘Tien jaar geleden. Bewegende dia’s van eeuwig lillende foetussen op de achtergrond. Dat waren nog eens tijden.’
‘Ik zie er nog steeds een ontpitte kers in,’ zei Doug. ‘Geen rode peper.’
‘Op het Poolse genie.’ Jack hief hoog zijn glas op. ‘En op de jacuzzi zonder welke we hier nu niet bij elkaar zouden zijn.’
Ze stootten aan, en dronken. Paula, hoestend, zette als eerste haar wodka neer. ‘Voor mij toch maar liever een kersen,’ zei ze, al was niet helemaal duidelijk of de tranen die over haar wangen liepen het gevolg waren van de peperkriebel in haar keel.
‘Aan tafel dan maar?’ vroeg Dunning.
‘Ik wil mijn borsjtsj aan de bar. Het doet me hier aan Goldberg denken, in Parijs. Rue des Rosiers... Ik heb daar met Sharon geluncht.’
Hij kreeg zijn koolsoep in een kom zo groot als een terrine, met een karafje ijskoude Stolichnaya ernaast.
10
Voordat hij aan tafel ging voor hetgerecht (biefstuk Stroganoff), nam Remo zijn advocaat apart. De anderen zaten al. Jack bestudeerde de wijnkaart. Paula kneedde bolletjes van half gestold kaarsvet.
‘Doug, is er al iets bekend geworden over die aanslag in Choreo?’
‘Moorden binnen de gevangenis komen zelden of nooit naar buiten.’
‘En als het om een beroemde gevangene gaat?’
‘Als jou iets was overkomen, had de wereld het echt wel te horen gekregen.’
‘Het gaat om een beroemdheid, en ik weet niet of hij dood is.’
‘Ik zal in het gerechtsgebouw mijn oor eens tegen de koffieautomaat leggen. Dat ding krijgt alles te horen.’
‘Kom.’ Remo duwde Dunning voor zich uit naar hun tafel, waar een magnum roze champagne klaarstond in een te kleine koelemmer.
‘Ik heb Dimitri gevraagd nog wat te wachten met de Stroganoff,’ zei Jack. ‘Eerst champagne.’
‘Eerst scheren.’
11
Russische dingen riepen altijd de verkeerde associaties op – misschien door James Bond. Hij had zich het herentoilet armoedig en groezelig voorgesteld, met een breiende baboesjka, die bij elk dicht dreunen van de deur met een stroom Georgische verwensingen naar haar hoofd greep, zonder ooit de eigenaar te durven vragen de dranger wat minder krachtig af te stellen of een leren stootkussen tegen de deurpost te bevestigen.
Er was niet eens een retiradejuffrouw, en dat kwam hem goed uit. Net als in het restaurant zelf was hier een droevige chic gecreëerd – wat een Russische arbeider zich misschien bij de luxe ten huize van een partijbonze voorstelde. Mokkakleurig sanitair. Groene muurtegels met een reliëf van tsaristisch versierwerk. Door de ruwe structuur van de lampenglazen lag over alles een schaduwpatroon van lukraak door elkaar gesmeten mikadostokjes. Het licht, van een groezelige geelheid, was hoe dan ook te gedempt om je bij te kunnen scheren.
Maar hij wilde van die baard af. Nu.
Zijn gezicht hing voor hemzelf bijna onherkenbaar in het getinte glas van de spiegel boven de wastafel. Met de kappersschaar begon hij zijn baard af te knippen. De eerste plukken zagen er op het porselein uit als weerbarstig schaamhaar. Misleid meisje zich voorbereidend op vruchtafdrijving. Charlie was tegen abortus. De vrouwen van The Circle moesten kinderen baren... van hem, voor hem... Permanente gezinsuitbreiding van zijn woestijnleger. Groeiend volk om de Put mee in te gaan. Remo millimeterde zijn baard tot de bladen van de schaar geen houvast meer vonden aan de stoppels. Er kwam een man de toiletruimte binnen. Na gebruik van het pissoir in de hoek waste hij naast Remo zijn handen. Stapel miniatuurhanddoekjes op het namaakmarmer. Met houtwol gevuld mandje, waarin zeepjes en verpakte eau-de-colognedoekjes. Hij keek misprijzend en met een afkeurend keelgeluid naar de berg haar in de wasbak.
‘Sorry,’ zei Remo, ‘er zat een haar in mijn soep.’
De man veegde snel zijn handen af, en verdween. Remo harkte met zijn vingers de donkere vlokken bijeen, en gooide ze in de pedaalemmer. Met wellust zeepte hij, voor ’t eerst in maanden, zijn gezicht in. Het scheren, met een duplexmesje, ging hem minder goed af. Behalve op oudejaarsavond (gegiste fruitschillen) had hij in zes weken geen drup alcohol gedronken. De rode peperwodka en de kwartliter Stolichnaya eisten hun tol. Zijn vingers voelden slap. De muzak, Mozart voor speeldoos bewerkt, maakte hem nerveus. De achtergebleven baardstoppels waren harder dan hij bij de dagelijkse scheerbeurt van vroeger gewend was.
Opnieuw ging de deur open. Het was Jack. ‘Zou je je benen een andere keer willen doen? De champagne wordt te koud in z’n emmer.’
Remo spoelde de zeepresten weg, en droogde zijn gezicht af. had een nieuwe Mentor voor hem gekocht, waaronder zijn gezichtshuid met een aangename schrijning onmiddellijk straktrok. Hij stiet zijn hoofd door het gordijn van kriskraslijntjes licht heen tot vlak voor de spiegel. Puntgaaf en helder prijkte daar de blauwe traan op zijn wang, recht onder de iris van zijn linkeroog – mooier dan de meeste tranen die hij in Choreo voorbij had zien komen. Die waren vaak slordig getatoeëerd, zodat er zelden meer dan de vorm van een muizenkeutel in te ontdekken viel, en dan nog bij benadering. Deze liep van boven uit in een sierlijke punt, als bij een Venetiaans venster. Vakwerk.
12
‘Zo kennen we onze gueule d’amour weer,’ riep Jack, toen Remo bovenaan de trap naar de toiletten verscheen. Ze applaudisseerden. Afwerende gebaren makend kwam hij de treden af. Hij ging zitten, en het gezelschap viel stil.
‘Hebben ze je in Choreo een blauw oog geslagen?’ vroeg Paula. ‘Hier’ (ze krabde met haar pinknagel over zijn wang) ‘zit nog een restje bloeduitstorting.’
De lange, spits bijgevijlde nagel met de parelmoeren lak, waar de blauwe traan zich in spiegelde, maakte de dingen alleen maar erger. Dunning tilde de fles champagne uit het ijs, en begon de flûtes vol te schenken. ‘Ja, het kan hard toegaan in de lik,’ zei hij, iedereen een glas aanreikend. ‘Laten we drinken op de behouden terugkeer van een groot regisseur.’
De heildronk pakte minder hartelijk uit dan eerder aan de bar. Het gesprek wilde niet meer op gang komen. De blauwe traan bleef over de tafel ricocheren. ‘Nou, vertel,’ probeerde Jack, ‘hoe was het?’
Remo schudde zijn hoofd. Paula bleef naar zijn linkerwang staren. (Toen ze van zijn veroordeling hoorde, had ze gezegd: ‘Vreselijk, dan kom je tussen al die getatoeëerde types te zitten.’)
‘Niemand zou me geloven. Later misschien. Het was te erg.’
‘Kom, kom,’ zei Jack. ‘We zijn wel wat gewend. Voor de dag ermee.’
‘Het is zoiets als... Stel, ik zou hier het verhaal ophangen dat ik in de gevangenis een cel had gedeeld met de moordenaar van mijn vrouw. Wie zou me geloven?’
‘Ja, God,’ zei Jack, ‘daar noem je ook iets.’
‘Meer iets voor een film,’ vond Paula. ‘Nog aan het script kunnen werken?’
‘Ik heb geen film geschreven. Ik heb er een geleefd.’
De schaal met het hoofdgerecht, voor iedereen hetzelfde, werd gebracht. Dimitri schonk de glazen nog eens vol. Het roze van de champagne stak opeens bleek af bij de bloedrode Stroganoffsaus. Ze aten in stilte, zich hinderlijk bewust van eigen en andermans kauwgeluiden. Er werd niet meer gesproken tot aan de omelette sibérienne, die ze als dessert hadden besteld, misschien inmiddels tot hun spijt. Hij werd aan tafel door Dimitri zelf geflambeerd. Er was te veel drank over uitgegoten, zodat de vlammen hoog opschoten. Ze wierpen zich allevier tegelijk achterover tegen hun stoelleuning. Het grillige licht van het vuur stroomde opwaarts over Remo’s gezicht.
‘God, Woodehouse,’ riep Dunning in gemaakte vrolijkheid uit, ‘wat kost in Choreo vandaag de dag nou zo’n tatoeage?’
‘Vierduizend.’
De vlammen doofden. De ober zette het mes in de bruingebrande laag opgeklopt eiwit.
‘Vierduizend,’ herhaalde de advocaat. Hij floot. ‘Dan heb je ’m waarachtig niet te duur.’
13
In het appartement dat Paula voor hem gehuurd had, bleek het verre van stil. Het stadsverkeer dreunde er binnen, maar het dreigende gegons van Choreo was hij kwijt. Hij kreeg pijn aan zijn trommelvliezen van het ingespannen luisteren. Met stijf dichtgeknepen ogen probeerde hij de routes van verschillende politiesirenes te volgen. Bewogen ze zich van zijn oning af, of juist ernaartoe? Loeiden ze alleen maar voorbij, of bleven ze dreinen voor de ingang van het gebouw?
Trouwens, hun komst hoefde niet per se via een sirene aangekondigd te worden. Rechercheurs in burger konden zomaar opeens in de hal staan, met geen andere sirene dan de deurbel, als ze tenminste niet meteen het slot kapotschoten.
Zo ontdekte Remo dat in dit deel van de stad het gesnerp van politie en ambulancewagens geen moment uit de lucht was. De straat op gaan, met iemand afspreken in een espressobar... het had hem kunnen afleiden, maar hij bleef binnen, alsof hij onverwacht bezoek niet wilde teleurstellen.
Die middag, bij het afscheid, had zijn advocaat hem een poststuk overhandigd. Het was Dunning aan het eind van de week door de directie van Choreo toegestuurd. ‘Hier, het rapport van de hoofdbewaarder. Aangename lectuur. Bijna een hagiografie.’
Thuis haalde Remo het uit z’n envelop, en begon erin te lezen.
‘Gevangene Woodehouse (werkelijke naam bij directie bekend) heeft zich voorbeeldig aangepast aan het leven in een penitentiaire inrichting. Meteen na zijn aankomst heeft gevangene Woodehouse zich als vrijwilliger aangemeld voor het schoonhouden van gang, gaanderijen en toiletten, een karwei waarvan hij zich gedurende de zes weken van zijn psychiatrische detentie uitstekend gekweten heeft. De eerste vijf weken samen met gevangene Maddox (werkelijke naam bij directie bekend), de laatste, nog lopende, week alleen.
Als hij niet aan het schoonmaken is, zit gevangene Woodehouse meestal in zijn cel te lezen, te tekenen of te schrijven. Hij plakt papiertjes op een groot houten bord dat hem ter beschikking is gesteld. Voor zijn conditie doet hij rek en strekoefeningen op de gaanderij. Hij heeft verscheidene gevangenen zover gekregen met hem mee te doen. Om ze te helpen telt hij hardop bij het opdrukken. Ook verder toont hij veel belangstelling voor zijn medegevangenen. Zo voerde hij intensieve gesprekken (soms misschien te intensief) met de van brandwonden herstellende Maddox.
In de recreatie speelt gevangene Woodehouse met zijn medegevangenen schaak, domino of een kaartspel genaamd gin rummy. Als er geen partners zijn, kijkt hij televisie, bij voorkeur documentaires. De bewakers hebben hem slechts eenmaal op agressief gedrag en onwelvoeglijke taal kunnen betrappen: toen de hoofdcommissaris van de LAPD op het scherm verscheen om geïnterviewd te worden over de huidige serie verkrachtingen en moorden op jonge vrouwen in LA en omgeving.’
Dat was alles. Geen woord over enig handgemeen met Maddox (werkelijke naam bij directie bekend) of de twee lange weekends in isolatie, laat staan over het onderzoek naar de vermeende aanslag op voornoemde Maddox.
14
Remo had beloofd meteen na zijn vrijlating de producenten van Cyclone te bellen. Met tegenzin draaide hij het nummer van DinoSaur Bros Productions. Dino was op zondagmiddag gewoon aan het werk – zonder Sauro.
‘Terug uit de werkelijkheid!’ riep Dino met zijn prachtige Italiaanse accent. ‘Terug in de dromenfabriek! Benvenuto! Ik kan je meteen al zeggen dat...’
‘Dino, alsjeblieft. Laten we geen dingen aan de telefoon afhandelen.’
‘Jij belt mij.’
‘Om ergens af te spreken.’
‘Alles veilig bij jou? Wordt er, ook al ligt de hoorn op de haak, niet meegeluisterd?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Dan stap ik nu in een taxi.’
‘Ik heb nog geen boodschappen kunnen doen.’
‘Onder mijn regenjas is nog zat ruimte voor een fles van het een of ander.’
‘Dino, onder je regenjas! De Drooglegging is vijftig jaar geleden opgeheven.’
‘Nu je zo snel w terug bent, durf ik je Cyclone wel toe te vertrouwen,’ zei Dino, een sliertje whisky onder de ijsblokjes uitzuigend.
‘En mijn vervanger, laat je die door een huurmoordenaar ontslaan?’
‘Hij begrijpt de situatie.’
‘Vertel me bij gelegenheid maar voor hoeveel zijn begrip op Onkosten is geboekt.’
‘Jouw probleem niet.’
‘Mijn probleem is... mijn advocaat spreekt morgen de rechter, en...’
‘O ja, die Ritterbach. Ik zie hem wel eens op de Club. Geen vriend van je. Geen filmliefhebber.’
‘Na dat gesprek weet ik pas waar ik aan toe ben.’
‘Goed,’ zei de producent, met al iets van afnemend enthousiasme in zijn stem, ‘dan krijg ik morgen het definitieve antwoord.’
‘Het voorlopig definitieve.’
‘Ja, zo kunnen we bezig blijven.’ Dino zette zijn half leeggedronken whiskyglas met een klap op de glasplaat van de salontafel, en stond resoluter op dan zijn slechte rug hem permitteerde.