Vrijdag 6 januari 1978

Bloedzwagers

 

  1

 

 

’s Morgens, na het eerste ontwaken, waren er nog wel dromen, maar ze misten de verduisterende mantel van de slaap. Het was of hij in een van zijn filmmaquettes keek, die Maddox ‘kijkdozen zonder plafond’ had genoemd. Te veel licht voor een droomdecor. De dag bouwde de nacht in piepschuim na.

 

  Remo bood zich aan voor een spelletje armworstelen, maar de benige hand tegenover hem, met pigmentvlekken op de rug, bleef verkrampt een denkbeeldig iets omklemd houden. Nu begreep hij waarom de rechtszaal van Santa Monica zo licht leek: de donkere lambrisering was vervangen door het rozenhout uit Dunnings kantoor.

 

  Nu was hij echt wakker. Het daglicht stond grauw in zijn cel. Over de gaanderij rammelde het karretje voor de eenzame ontbijters. Nee, die laatste keer Santa Monica was hij niet in de rechtszaal geweest. Wel in de kamer van rechter Ritterbach, waar hij zich had moeten verantwoorden voor Gretl en Nannerl in München. Over Stassja in Londen geen woord. De tabloidfoto’s moesten zeker de oceaan nog over.

 

  In raadkamer spreidde Ritterbach de vastberadenheid van een beul vlak voor de executie tentoon. Zijn gelige gezicht verried wanneer hij Remo te excuusrijk vond. Hij tastte dan naar zijn hamer, maar greep telkens mis, want het ding lag in de rechtszaal. Dunning vroeg de gebroeders Dino en Sauro te mogen binnenroepen, voor nadere uitleg. ‘Edelachtbare,’ zei Sauro even later, ‘wij van DinoSaur Brothers Productions hebben uw beklaagde naar Duitsland gestuurd.’

 

  ‘Hij moest contacten leggen voor de cycloon,’ vulde Dino aan.

 

  ‘Het blijven Duitsers,’ zei Sauro. ‘Ze hebben onze man mee naar hun bierfestijn genomen. Als relatiegeschenk. De Mädelmeisjes hoorden niet bij CineDistri. Het waren dienstertjes, Edelachtbare. Zesentwintig en achtentwintig jaar oud.’

 

  ‘Onze man, Edelachtbare,’ zei Dino, ‘heeft zich prima van zijn taak gekweten. De film gaat in Duitsland naar zeker vierhonderd zalen.’

 

  ‘Goed,’ zei Ritterbach, naar zijn afwezige hamer grijpend, ‘voor zulke economische motieven dient men open te staan. Uitstel van straf wordt niet ingetrokken. Maar, Mr Dunning, daarmee is de koek echt op. Ik kan me geen verdere opschorting van een levensnoodzakelijk psychiatrisch onderzoek permitteren. De staat is in gevaar.’

 

  Hij hamerde af met lege hand.

 

 

 

  2

 

 

Zo’n werkplaats als waar Maddox in brand was gestoken, had Remo nog nooit van binnen gezien. De Griek bracht hem er, met toestemming van hogerhand, na het luchtuur heen. ‘Kijk gerust rond. ‘Ik moet wel in de buurt blijven. Je krijgt een kwartier van me.’

 

  De werkplaats leek op de praktijkruimte van een ambachtsschool. Banken met boor-, frees en slijpapparatuur keurig op een rij. De net van het luchten binnengekomen gevangenen zetten een stofbril op, en gingen verder met hun karwei. Een lasser liet knetterende vonkfonteinen opspuiten. Remo moest zijn ogen afwenden van het witblauwe licht. Hij was de enige die tussen de banken door liep. Als de bewakers, die in een hoek zaten te praten, wat opmerkzamer waren geweest, hadden ze op minstens twee plaatsen kunnen lere uit oneigenlijke materialen een mes maakt – hier uit een schuimspaan, daar uit een dikke glasscherf. De Penitentiaire Werkplaats voor Bezigheidstherapie was een potentiële wapenfabriek.

 

  ‘Mijn dweilmaat Maddox,’ zei Remo na de rondgang tegen Agraphiotis, ‘beweert op zo’n zelfde plek, in een andere gevangenis, met verfverdunner te zijn overgoten.’

 

  ‘Niks mis mee. Zolang niemand er een aansteker bij houdt...’

 

  ‘Ik zie hier niemand met verf in de weer.’

 

  ‘De verfbussen, de flessen thinner, dat gaat hier allemaal achter slot en grendel.’

 

  ‘Is dat sinds de komst van Maddox?’

 

  ‘Ik weet niet beter dan dat hij, in San Quentin of Vacaville of waar was het, zijn bed in brand heeft gestoken... en daarmee zichzelf. Was het niet vanwege een gedresseerde muis die hem afgepakt werd? Of hij daarbij verfverdunner heeft gebruikt, is mij niet bekend. Hier sluiten we al het spul weg sinds een bewaker ontdekte dat er gesnoven werd bij het leven. Een kwak hoogglans in een plastic zak, en inhaleren maar. Lijm ook. En die troep voor chemisch reinigen... tri... Die middelen komen alleen nog uit de kast als het echt niet anders kan. Er gaan dan drie bewaarders met hun neus bovenop staan.’

 

 

 

  3

 

 

Maddox klemde de bezemsteel onder zijn oksel, en bracht zijn handen omhoog, blijkbaar om zich te krabben. Hij bedacht zich. De mouwen van zijn overall waren omhoog gekropen. Het verband reikte tot aan de ellebogen. ‘Benieuwd,’ zei hij, zijn armen om en om draaiend, ‘wat er van mijn schorpioenen over is. Het mannetje zit links, overdwars. Het vrouwtje, in de lengte, rechts. Ik wilde wel verbranden, maar mijn handen sloegen de vlammen uit. Misschien zijn Tristan en Isolde erin omgekomen.’

 

  ‘Als ze kleurvast waren, hebben ze het zeker gered. Ze kunnen wat verrimpeld zijn.’

 

  Maddox streek met zijn vingertoppen over de ingezwachtelde kaken. ‘Ik was gewend in mijn baard te graaien. Het helpt bij het denken en praten. Jou zie ik er altijd alleen maar in krabben. Jij hebt een dichte inplant, heel gelijkmatig. Als ik die van jou in brand steek, gaat hij misschien smeulen. Ik had een uitstaande baard... springerig. Nooit zal ik het fijne geknetter vergeten. Droge hei op een snikhete dag, als de jongens met het vergrootglas langs zijn geweest. Ik misgun jou je baard, Little Remo.’

 

  ‘Ik gun jou je baard van harte, Scott.’

 

  ‘Het is de omgekeerde wereld.’ Zijn stem ging over naar kwaadaardiger registers. ‘Daarbuiten duldde Scott nooit een baard in zijn omgeving. Van niemand. Alleen van zichzelf. Nu zijn er alleen nog lappen rond mijn kaken, en sta ik tegen een volle baard aan te praten.’

 

  ‘Wat is er mis met andermans baard?’

 

  ‘In de vrije wereld had ik het liefst vrouwen om me heen. De kans op een baard was dan kleiner. Behalve bij Katie, die was door een weeffout in de Schepping zo behaard als een aap.’

 

  ‘Ik ga hem voor jou toch echt niet afscheren.’

 

  ‘Een baard moet je verdienen. Als het tussen ons iets geworden was, had ik je op een dag misschien toestemming gegeven je baard te laten staan.’

 

 

 

  4

 

 

‘Maddox? Hoog bezoek.’

 

  ‘Ah, mijn vrienden uit Quantico. Li’ll Remo, ik geef je de grove bezem. Binnen een halfuur ben ik wel klaar met die lui.’

 

  Ik had de uitdrukkelijke opdracht Maddox geboeid naar de ontvangstruimte te brengen. Met de enkelkettingen, en de exacte speling die ze de benen moesten laten, had ik nog steeds moeite. Ernie Carhartt hielp me, niet van harte. ‘Hoe lang ben je nou al hier, Spiros? Een maand bijna. Dan moet je slapend kunnen boeien.’

 

  ‘De FBI wacht wel,’ gromde

 

  Remo veegde intussen met de harde bezem luid schurend een cel leeg. Bewaker Scruggs bracht hem een plastic trechter. ‘Woodehouse, er zijn in de bezemkast te veel plastic flessen met bodempjes. Giet al die kleine beetjes bij elkaar, en doe het lege spul weg. Je houdt dan meer ruimte over voor opslag.’

 

 

De FBI-mannen stelden zich aan Maddox voor als Robert Riddell en James Doggett. Ze schrokken van zijn verschijning.

 

  ‘Ik zou het op prijs stellen als jullie mij met Mr Maddox bleven aanspreken. Of met Scott. De keus is aan jullie.’

 

  ‘Goed, Scott,’ zei Doggett. ‘Dit is Bob. Ik ben Jim.’

 

  ‘Heren,’ vroeg ik, ‘wilt u dat ik de kettingen aan de tafel vastmaak?’

 

  Maddox sprong behendig, met boeien en al, op een stoelzitting en liet zich op de rugleuning neer.

 

  ‘Laat maar,’ zei Riddell tegen mij, ‘blijft u in de buurt.’

 

  Doggett sloeg een stofmap open. Bovenop allerlei papieren lagen de afdrukken van twee gevangenisportretten – het ene en profil, het andere en face. Ik kon ze van die afstand niet goed onderscheiden, maar ze moesten van Maddox zijn.

 

  ‘Hoe weten wij,’ vroeg Doggett, ‘dat jij degene bent die wij voor ons denken te hebben?’

 

  ‘De directeur hier, Mr O’Melveny, is mijn woordvoerder. Hij kan jullie alle gewenste inlichtingen geven.’

 

  Doggett maakte een aantekening.

 

  ‘Als jullie je huiswerk hadden gedaan, was uit mijn positie hier, op deze stoel, voor jullie al duidelijk dat je de juiste voor je had.’

 

  ‘Leg eens uit,’ zei Riddell.

 

  ‘Ik ben altijd gewend geweest mijn mensen vanaf een verhoging toe te spreken. Wie de lui aan zich wil onderwerpen, moet niet van onder af tegen ze op hoeven kijken.’

 

  ‘Luister, Scott,’ zei Doggett. ‘Bob en ik zijn bezig in Quantico een nieuwe opleiding op te zetten. Wij willen onze agenten een directer inzicht verschaffen in de geest van de dader. Vooral waar het gaat om, nou ja, complexe misdaden. Een mentale vingerafdruk.’

 

  ‘Jim, Bob... misschien is er toch een misverstand in het spel, en ben ik achter dit masker van verbandgaas niet de persoon die jullie voor je denken te hebben. Ik heb niemand vermoord.’

 

  ‘Het brein van een onschuldig veroordeelde,’ zei Riddell, ‘is inderdaad minder geschikt voor ons lespakket.’

 

 Als ik al ergens schuldig aan ben, is het als politiek delinquent. Volgens een wet die ik niet erken.’

 

  ‘Dan ging het dus om politieke moorden,’ zei Doggett.

 

  ‘Ik heb geen moorden gepleegd. Ook niet als politiek delinquent.’

 

  ‘Waarom, Scott,’ vroeg Riddell, ‘zit jij als politiek gevangene in een gewone staatsinrichting?’

 

  ‘Dat moet je de rechterlijke macht van Los Angeles vragen. Niet mij. Ik heb mijn best gedaan de openbare aanklager voor een dwaling te behoeden. Vergeefs.’

 

  ‘Is het dan misschien zo, Scott,’ vroeg Doggett, door zijn papieren bladerend, ‘dat er politieke moorden in jouw opdracht zijn gepleegd?’

 

  ‘Luister, heren. Ik wil jullie alles over mijn politieke opvattingen vertellen. Maar ik kan jullie en de bollebozen van Quantico niet wijzer maken over moorden die ik niet heb gepleegd.’ Hij sprong met rinkelende kettingen van de stoel. ‘Mr Agraphiotis? Ik kan mijn vriend Woodehouse niet al het werk alleen laten doen.’

 

 

 

  5

 

 

‘Zo snel, Scott, had ik je niet terugverwacht.’

 

  ‘Schoolmeesters van de FBI, daar ben ik gauw klaar mee.’

 

  ‘Wat wilden ze van je?’

 

  ‘Een vingerafdruk van mijn brein, of zoiets.’

 

  ‘Ze hadden niet de juiste inkt bij zich...’

 

  ‘En dan nog. Een Charlie gaat niet met zijn hoofd door een stempelkussen van de FBI liggen wentelen.’

 

  ‘Een Charlie?’

 

  ‘Zei ik Charlie? Zo spraken die lui me aan. Ik heb ze gezegd dat ze de verkeerde voor zich hadden.’

 

 

 

  6

 

 

Via De Griek had Remo een gesprek aangevraagd met de directeur.

 

  ‘Wat kan ik voor je doen, Woodehouse?’

 

  ‘U spreekt mij aan met Woodehouse. Ik sta toch onder die naam in uw administratie?’

 

  ‘Zeker.’

 

  Remo probeerde zo te kijken, met weggedraaide ogen, dat hij de Amerikaanse vlag niet hoefde te zien. Hij kon de driekleur ineens niet meer los denken van de bank in zijn vroegere huis, waar er een over de rugleuning had gehangen. ‘En mijn eigenlijke naam, komt die ook in de administratie voor?’

 

  ‘O, nee, Mr Woodehouse! Geheel volgens afspraak met uw advocaat staat uw ware identiteit alleen in mijn eigen papieren vermeld.’

 

  ‘Ik ga u nu een vraag stellen die u waarschijnlijk niet wilt beantwoorden.’

 

  ‘We zullen zien.’

 

  ‘Is het in Choreo de gewoonte gevangenen onder een schuilnaam hun straf te laten uitzitten?’

 

  ‘U stelt me teleur. Ik heb voor u, vanwege uw verdiensten voor de Amerikaanse cultuur, een kostbare uitzondering gemaakt.’

 

  ‘Zoals u weet, verricht ik schoonmaakwerk samen met gevangene Scott Maddox. Ik heb het sterke vermoeden dat zijn werkelijke naam anders luidt.’

 

  ‘Het staat elke gevangene vrij zich aan zijn medegedetineerden met een afwijkende naam voor te stellen.’

 

  ‘Ook voor de bewakers is hij Scott Maddox.’

 

  ‘Wat wilt u daarmee zeggen?’

 

  ‘Dat ik niet de enige ben die in uw administratie onder pseudoniem voorkomt.’

 

  ‘Dit klinkt allemaal nogal aanmatigend, Mr Woodehouse. Goed, ik zal de vraag waarvan u veronderstelde dat ik hem niet eens in overweging zou willen nemen, zo uitvoerig mogelijk beantwoorden. Omdat u het bent. Nee, het is niet onze gewoonte gevangenen hier onder een fictieve identiteit hun straf te laten uitzitten. En ja, bij hoge uitzondering, als het voor alle betrokkenen beter is, gaan wij akkoord met een schuilnaam. Het valt theoretisch niet uit te sluiten dat op zeker moment twee van zulke gevallen tegelijkertijd in Choreo voorkomen.’

 

  ‘En dan ook nog, met permissie, op dezelfde afdeling... Ik heb reden om aan te nemen, Mr O’Melveny, dat medegedetineerde Maddox zo’n geval is. Net als ik.’

 

  ‘Ik bevestig noch ontken. Het is uw zaak niet.’

 

  Via zijn ooghoeken drong de vlag zich steeds meer op. Door zijn verwrongen blik zag hij het ding zelfs dubbel. ‘Als Maddox degene is die ik denk dat hij is, heb ik reden mij bedreigd te voelen.’

 

  ‘Hoewel een strenge huisregel mij verbiedt administratieve inlichtingen aan gevangenen te verstrekken, zal ik nogmaals voor u, Mr Woodehouse, een uitzondering maken. Gedetineerde Maddox, voornaam Scott, komt in onze administratie voor onder de naam waarmee hij ook bij het bevolkingsregister geboekstaafd is. Als u dus bang bent voor gevangene Maddox, bent u niet bevreesd voor iemand anders.

 

 

‘Mr Agraphiotis, zeg dat het niet waar is.’

 

  ‘Als iets niet waar is, wil ik dat graag bevestigen. Is iets wel waar, dan ga ik mijn boekje te buiten als ik het ontken.’

 

  ‘Maddox...’

 

  ‘Maddox, ja. Ga verder.’

 

  ‘Het is niet waar.’

 

  ‘Je zegt het.’

 

  ‘Hoe halen ze het in hun hoofd... mij uitgerekend... in deze vleugel... Justitie kent de voorgeschiedenis.’

 

  ‘Justitie, daar zitten wel meer cynische grappenmakers. Vertel me nou eerst eens wat er aan de hand is, Woodehouse.’

 

  ‘Hier is het hoofd dat de Amerikaanse burgerij opgeëist had... keurig verpakt... niet geofferd in de groene kamer, maar in een godsdiensttwist.’

 

 

 

  7

 

 

‘Ik vraag het je voor de laatste keer, Scott. Hoe kom jij aan levenslang?’

 

  ‘De misdaad waarvoor ik tot levenslang veroordeeld werd, was de afschaffing van de doodstraf in de staat Californië op 18 oktober 1972. Ik kan bewijzen dat Scott Maddox bij het plegen van dat delict niet aanwezig was. Hij is dus onschuldig veroordeeld tot het uitzitten van een levenslange gevangenisstraf.’

 

  ‘Was je dan wel schuldig aan het feit waarvoor je eerder de doodstraf kreeg?’

 

  ‘Als ik een delinquent ben, dan een politieke. Ze hebben me als een ordinaire misdadiger berecht. Ik beschouw het vonnis als ongeldig.’

 

 

‘Levenslang, Little Remo. Niet vijftien of twintig jaar tot levenslang, maar levenslang. Met hoorzittingen over vervroegde vrijlating alleen voor de vorm, om de verveling te verdrijven. Weet je wel, wat dat betekent? Nou, ik niet. En jij al helemaal niet. Jij mag over een week of wat naar moeders.’

 

  ‘Mijn vrouw was dood, weet je nog?’

 

  ‘In het kraambed, dat is waar ook.’

 

  ‘Laten we het daarop houden.’

 

  ‘Als jij je vrouw in het kraambed vermoord hebt, waarom zit je hier dan alleen voor psychiatrie?’

 

  ‘Je schijnt ervan uit te gaan dat ze bij het baren van haar kind vermoord is.’

 

  ‘Niet dan?’

 

  ‘Ik heb je dat niet eerder verteld.’

 

  ‘Het is toch zo?’

 

  ‘Ja.’

 

  ‘Dan zit je hier dus voor moord... op je barende vrouw.’

 

  ‘Hoe kom je erbij dat ik haar doodgemaakt zou hebben?’

 

  ‘Als een ander het gedaan heeft, waarom spoel jij dan dweilen in Choreo?’

 

  ‘Misschien om dit gesprek met jou te kunnen voeren.’

 

 

 

  8

 

 

‘Ik heb overplaatsing aangevraagd,’ zei Maddox. ‘Volgende week krijg ik bericht.’

 

  ‘Dat is snel.’

 

  ‘Ja, over een paar dagen al.’

 

  ‘Dat je overgeplaatst wilt worden, bedoel ik.’

 

  ‘Sneller dan ik dacht toen ik hier binnenkwam.’

 

  Om de schijn van arbeid op te houden bewogen ze allebei hun trekker met de dweil op en neer in een emmer modderwater. ‘Je zult er wel een reden voor hebben.’

 

  ‘En een goeie ook.’

 

  ‘En die is?’

 

  ‘Little Remo Woodehouse.’ Maddox plempte zijn dweil zo diep in de emmer dat er zwart water over de rand gulpte. Het lekte in vingerachtige uitlopers naar het al schone deel van de vloer.

 

  ‘Dan ken je de reden voor je eigen vertrek niet.’

 

  ‘Ik ken jou goed genoeg om voor je op de loop te gaan.’

 

  ‘Als je mij zo goed denkt te kennen, vertel me dan eens, Scott... wie ben jij eigenlijk?’

 

  ‘Om die vraag, die je vroeg of laat zou stellen, heb ik overplaatsing aangevraagd.’

 

  ‘Wie ben jij?’

 

  ‘Wacht maar tot het verband van mijn kop mag.’

 

  ‘Dat maak ik dus niet meer mee. Goed, laat ik de vraag anders stellen. Hoe heet jij?’

 

  ‘Ik blijf me niet voorstellen.’

 

  ‘Je naam.’

 

  ‘Scott Maddox.’

 

  ‘Je naam. De echte.’

 

  ‘Maddox, Scott. Vraag het Carhartt. Vraag het De Griek.’

 

  ‘Die weten niet beter.’

 

  ‘Vraag het O’Melveny.’

 

  ‘Die houdt zijn kaken op elkaar.’

 

  ‘Als jij het beter weet, zeg het dan.’ Maddox liet de trekker los, waarvan de steel tegen de emmerrand aan kantelde. Hij spreidde zijn armen in een gebaar van weerloosheid. ‘Het lot heeft mij gemaskerd. Maar ik heb niets te verbergen.’

 

  ‘Scott, wie ben jij?’

 

  ‘Ah, de oudere vraag weer.’

 

  ‘Vertel me nou maar wie je bent. Ik heb er recht op.’

 

  ‘Wil je me leren kennen?’ krijste Maddox opeens. Hij rukte aan de kram waarmee een uiteinde van het verband in zijn hals vastzat. ‘Wil je zien wie ik ben?’ Doordat hij van zijn verbonden handen alleen de ontvelde vingertoppen kon gebruiken, drong het stukje metaal met z’n karteltjes steeds dieper in het gaas. Er blonk paniek in Maddox’ vrije oog.

 

  ‘Doe geen moeite, Scott. Ik weet wie je bent.’

 

  ‘Ik weet wie jij bent.’ Maddox staakte zijn pogingen. ‘Daarom doe ik die moeite juist.’

 

  ‘Jij was het.’

 

  ‘Ik was wat?’

 

  ‘Jij zat erachter.’

 

  ‘Achter wat?’

 

  ‘Mijn vrouw.’

 

  ‘Ze is in het kraambed...’

 

  ‘Met de baby nog in zich, ja.’

 

  ‘Ik ben geen verloskundige.’

 

  ‘Beunhazen sturen hun ongediplomeerde personeel.’

 

 

 

  9

 

 

‘Natuurlijk,’ zei Maddox dof. De nagelloze top van zijn wijsvinger hing trillend voor Remo’s gezicht. ‘De regisseur.’

 

  ‘De regisseur, Scott, dat was jij.’

 

  ‘De beroemde filmmaker die met zijn tengels niet van kleine meisjes af kon blijven. Ik zie het nu.’

 

  ‘Koning Eenoog is de schel van het oog gevallen.’

 

  ‘De zuster heeft vanmorgen de etter uit mijn oogleden weggezogen... met een holle naald zo groot als een klisteerspuit. Achter die baard, die bril zie ik vandaag wat ik al veel eerder had moeten zien. De grote kleine regisseur.’

 

  ‘Van ons tweeën, Scott, ben jij de enige, echte regisseur. Bij mij was het kunstlicht en namaakbloed.’

 

  ‘Niet te bescheiden, Li’ll Remo. We zijn allebei regisseurs.’

 

  ‘Ja, zie ons. Dromen tot het uiterste geregisseerd, en nu aan een dekzwabber voor anker in Choreo.’

 

  ‘Er is meer dat ons bindt.’

 

  ‘O?’

 

  ‘Je bent nu lang genoeg in Amerika om wat slang op je tong te hebben. Hoe heten twee mannen die met dezelfde vrouw...’

 

  ‘Kutzwagers. Je wou zeggen dat wij... jij en ik...’

 

  ‘Wij, jij en ik, zijn hartzwagers. Nee, bloedzwagers.’

 

  Het raspende lachje dat hij erbij voortbracht, streek bij Remo langs een open zenuw. ‘Jij, vuile rat.’ Remo liet de steel van zijn trekker los, en klauwde met tien vingers tegelijk in de verbandkluwen rond Maddox’ hoofd. ‘Jij... jij bent...’ Met zulke hevig trillende handen was het niet gemakkelijk een begin te maken met het afwikkelen van de zwachtels. En dan waren er nog de krammen, waarvan er een op het achterhoofd zat. Remo haakte twee vingers achter een strook verband, en trok. Maddox gaf een rauwe kreet. Grommend van de pijn duwde hij met zijn verbonden handen tegen Remo’s borst, maar zonder veel kracht. ‘Hou op,’ klonk het gesmoord uit het verschoven verband. ‘Ik geef t het.’

 

  ‘Wie?’ Remo bleef trekken. ‘Zeg het. Nu.’ De windsels kwamen in lussen los. Het leek of ze zich onder zijn graaiende handen vermenigvuldigden. Er hing al een hele wolk van tussen de twee kleine mannen in.

 

  ‘Ik ben,’ hijgde Maddox, ‘die ik ben.’ Hij hield zijn pijnkreten nu gedempt, misschien om de bewakers niet te alarmeren. ‘Ik ben... die ben.’

 

  ‘Het monster heeft een naam,’ siste Remo. Hij was nu toe aan de onderste laag zwachtels, die vastgehecht zat in de brandwonden. Het verband was daar alweer groenig van pus en zalf, en bevlekt met bijna zwart geworden bloed. Hij gaf harde rukken aan twee verbandstroken tegelijk. Maddox draaide een paar keer trappelend van de pijn rond zijn as, zichzelf zo loswindend. ‘Ik wil die naam.’

 

  Al het verband was nu verwijderd, op de windsels na die losjes rond Maddox’ nek hingen. Onder het gaas was geen gezicht tevoorschijn gekomen, maar een heel nieuw masker, uitgevoerd in het legerbeige van zachte wondkorsten en het Matisse-roze van ontkorste plekken. Als een soort levend stiksel liepen er stippellijnen van opkomend bloed tussendoor, dat algauw begon te lekken.

 

  ‘Je ziet toch wie ik ben.’ Hij praatte voorzichtig nu: ook de korsten rond zijn mondhoeken waren beschadigd. Voor het ene oog zat een dot watten, met pleisters op z’n plaats gehouden. Het andere keek Remo fel en bloedverzadigd aan.

 

  ‘Nee, dat zie ik niet.’

 

  Wat onder de zwachtels vandaan was gekomen, leek op z’n best een mager, haarloos hoofdje met tot op het bot ingevallen wangen – een doodskopje bedekt met ettersliertjes die aan maden deden denken. ‘Maak je bekend, Scott.’

 

  Remo speurde het verminkte gezicht af naar een ingebrande swastika. Tussen de verheffingen waar vroeger wenkbrauwen moesten hebben gegroeid, welfde zich nu een geelbruine roof, die niets prijsgaf behalve een kleine winkelhaak waar fijne bloeddruppeltjes uitkwamen. Maddox verzette zich niet tegen de leiband waarvan de uiteinden in Remo’s handen lagen. Dit smoelwerk, waar de stank van afsloeg, kon toebehoren aan de man die Remo voor zich dacht te hebben. Het kon net zo goed van iemand anders zijn.

 

 

 

  10

 

 

‘Sla je me nog dood, Little Remo, of hoe zit dat?’ Uit verwoeste korsten liep het bloed in door wondvocht verdunde straaltjes zijn hals in. Hij leek het, met zijn armen nog steeds wijd geheven, niet te merken.

 

  ‘Al sloeg je mij dood, Scott, ik kan me niet herinneren dit gezicht ooit eerder gezien te hebben.’ Remo liet de lange verbandslierten los. Een van de uiteinden kwam in een emmer terecht, waar het zich vol modderwater zoog.

 

  ‘Niet in levenden lijve. Je was nooit op de zittingen. Mijn foto stond in alle kranten.’

 

  ‘Mijn omgeving had de opdracht kranten en tijdschriften bij me weg te houden.’

 

  ‘Ik was ook op televisie.’

 

  ‘Tekenfilms, dat was het enige waar ik toen naar keek. Geen behoefte me met politieke delinquenten bezig te houden.’

 

  ‘Toch moet je me wel eens voorbij hebben zien komen... op de onbewaakte momenten.’

 

  ‘Ja, om zijn portret kon ik niet heen. Hij drong mijn afgesloten wereld toch wel binnen. Zijn gezicht staat in mijn ziel gebrand.’

 

  ‘Mijn gezicht.’

 

  ‘Het zijne stemt niet overeen met wat ik nu voor me heb. Op dat ene boze oog na misschien... dat zou van hem kunnen zijn.’

 

  ‘Little Remo, ik geloof dit niet.’ Bloed kleurde onder het praten zijn lippen, maar hij scheen het niet te proeven. ‘Jij drijft me in het nauw. Ik kan niet anders dan mijn identiteit prijsgeven. En dan... herken je me niet.’

 

  ‘Heb jij sinds die aanslag m wel eens in de spiegel gekeken? Zonder die verbandmuts op, bedoel ik.’

 

  ‘Als die heks met de zalf hier komt, probeert ze me te dwingen in de spiegel te kijken. Om aan de veranderingen in mijn gezicht te wennen, zegt ze. Een Charlie laat zich niet dwingen. Nooit.’

 

  ‘Of je nou Charlie tegen je spiegelbeeld zegt of niet, je zou jezelf niet herkennen, Scott, neem dat van me aan.’

 

  Remo hield zichzelf voor dat het gewoon een onttakelde medegevangene, Scott Maddox genaamd, was die nu zijn vingertoppen over het gewonde gezicht liet trippelen. De lichtste aanraking deed hem al pijn, zo te zien. ‘Voelen doet het nog altijd als mijn gezicht. Het is van mij. Van Charlie. Ik ben uniek.’

 

  Er zat bloed aan zijn vingertoppen, zodat het net was of hij, de nagelloze, vers gelakte nagels had. Hij zag het niet. Wel probeerde hij zich van de windselen te bevrijden, maar die moesten nog ergens met een kram aan elkaar vastzitten, want hoe hij ook trok, ze bleven zich rond zijn hals samensnoeren. Remo, die er getuige van was hoe de woede in dat kleine lijf omhoog kroop, wierp een snelle blik op de loges, maar er waren nergens bewakers. ‘Als de varkens je zo konden zien, Scott, met die strop om je nek, zou je niet eens meer verbonden mogen worden. Een verpleegster die jou de middelen voor een schone zelfmoord verstrekt... je zou voortaan met een pleistertje genoegen moeten nemen.’

 

  Het was niet helemaal duidelijk of Maddox, toen hij Remo aanvloog, over de zwachtels struikelde dan wel uitgleed op de nog van zeepsop gladde vloer. Ze kwamen allebei tussen de emmers ten val. Maddox richtte zich half op, en rukte de trechter uit de jerrycan Pink Starfish. Eer een schreeuw Remo’s open mond kon verlaten, had de ander de plastic tuit al in zijn keel gedreven. Remo kokhalsde luid. Door zijn knieën op de bovenarmen van zijn slachtoffer te planten, belette Maddox Remo het ding weg te slaan. Terwijl Maddox de trechter op z’n plaats hield, goot hij er met zijn vrije hand uit de jerrycan roze schoonmaakmiddel in. Er kwam een soort bloemengeur rond de vechtende mannen te hangen. ‘Ik zal je leren om mij je stront uit die strot in het gezicht te kotsen.’

 

  Remo stootte de jerrycan van zich af, die op z’n kant viel en uit z’n opening een taaie plas begon te vormen. Maddox bracht zijn hoofd vlak boven dat van Remo. Er drupte bloed van het gewonde gezicht op Remo’s witte T-shirt.

 

  ‘Bloed,’ murmelde Maddox. ‘Ik bloed.’ Zijn greep verslapte. Hij zeeg als bewusteloos op Remo neer, die snel de trechter uit zijn mond trok, en daarbij een gulp roze zeep uitbraakte. Remo probeerde zich onder Maddox uit te worstelen, maar zo klein en tenger als het lijf was, het drukte zwaar op hem.

 

  ‘Halt! Loslaten...!’

 

  ‘Uit elkaar...!’

 

  De bewakers Scruggs en Jorgensen kwamen met gevelde knuppel aanrennen, op een sukkeldrafje gevolgd door De Griek. De eerste twee tilden de bezwijmde Maddox van Remo. Agraphiotis pakte Remo bij de kraag van zijn overall, en begon hem in de richting van de wasbak te slepen. Remo kon niet anders dan zich in half liggende houding, lopend op zijn hakken en zijn zitvlak slepend door het nog op te dweilen sop, met de bewaker mee verplaatsen. Vanuit deze positie kon hij net zien hoe Scruggs en Jorgensen bij Maddox neerknielden, en zijn bovenlichaam overeind hielden. De uitgebraakte zeep was op Maddox’ hoofd terechtgekomen, en droop nu langzaam neerwaarts. Het was misschien aan het bijten van de chemische troep in de opengereten wonden te danken dat Maddox al snel uit zijn bewusteloosheid ontwaakte.

 

  ‘Spoelen, jij,’ riep De Griek, de kraan boven het bassin opendraaiend. ‘Niet drinken... gorgelen.’

 

  Hij deed wat hem opgedragen was. Aan de golven sop uit zijn mond, steeds schuimiger en luchtiger, kwam geen einde. Nog terwijl hij zo op zijn knieën in de nattigheid lag, werden hem door een van de bewakers de handboeien omgedaan. ‘Voor de tuchtcommissie met dat tuig,’ klonk de stem van Carhartt, die blijkbaar ook op het strijdtoneel was verschenen. ‘Dat wordt op z’n minst de isoleer. Spiros, jij slingert ze op rapport.’

 

 

 

  11

 

 

‘Mr Agraphiotis, kunt u ervoor zorgen dat ik na de isoleer word overgeplaatst?’

 

  Ik wilde net de cel verlaten. Collega’s Scruggs en Jorgensen stonden schouder aan schouder in de deuropening. Het kwam er zo smekend en smartelijk uit dat mijn hart opsprong. Hier deed ik het toch allemaal voor. ‘Dat zal niet zomaar gaan, Woodehouse. Jij zit op de EBA, en niet zonder reden.’

 

  ‘Ik geloof niet dat het voor mijn eigen bestwil is dat ik extra beveiligd opgesloten zit naast... naast die Maddox.’

 

  ‘Voorlopig,’ zei Scruggs, ‘lijk jij een groter gevaar voor Maddox dan hij voor jou.’

 

  ‘Dat is het ’m juist,’ zei Remo.

 

 

 

  12

 

 

In de weken aan Choreo voorafgaand was Remo permanent bang geweest dat hij, eenmaal ingesloten, aan claustrofobie zou gaan lijden. De angst verduisterde soms de laaiende zonsondergangen van Bora-Bora, als hij voor zijn hut van wrakhout over de lagune zat uit te kijken. Later, in zijn cel op de EBA, liet de engtevrees het afweten. Nu hij in volledige afzondering werd gehouden, bleek dat de claustrofobie zich alleen maar koest had gehouden om pas tevoorschijn te komen in een ruimte die haar waardig was.

 

  Qua inrichting leek het een min of meer normale cel, behalve dat de ijzeren brits zodanig was opengewerkt dat je er op vele manieren met boeien aan vastgeklonken kon worden. Aan de roestvrij stalen combinatie van toilet en wasbak, per onzichtbare constructie in de muur verankerd, viel zelfs door de grootste krachtpatser niets te verwrikken. Verder was deze cel kleiner dan de normale. Het was maar voor tijdelijk, dus dat hoefde geen bezwaar te zijn. Het probleem was dat de wanden bleven krimpen, wat Remo de gewaarwording gaf dat de cel aldoor al, nog voor zijn insluiting, kleiner aan het worden was geweest. Het betekende ook dat de lucht langzaam opraakte. Er was wel een rooster in de muur, maar dat dekte natuurlijk het begin van een pijp af die nergens heen voerde, behalve naar een wisse verstikkingsdood. Een venster was er niet.

 

  Een matras evenmin. De bewakers hadden een canvas slaapmat en een paardendeken op de brits achtergelaten. Hij maakte zich een leger, en ging liggen. Om het licht van een sterke gloeilamp aan het plafond te filteren, trok hij de deken over zijn hoofd. De wollen stof bleek te dun om hem het vereiste slaapdonker te bezorgen. Om zichzelf ten minste in een dagdroomroes te brengen, paste hij de methode-Charrière toe.

 

  Het gevangenisboek Papillon van Henri Charrière had Remo meteen na verschijnen gelezen, in het Frans nog. Dat hij er meteen een film in zag, betekende misschien dat hij los begon te raken uit de verstarring van de eerste jaren na de moorden. Hij had de auteur in Caracas opgebeld, maar het verslag van een reeks spectaculaire ontsnappingen was uiteindelijk door iemand anders verfilmd, die van het boek niets begrepen had. Charrière beschreef hoe hij in Frans Guyana de eenzame opsluiting doorkwam – onder meer door een vochtig warme dekenslip over zijn gezicht te leggen, en zich zo in een broeierige roes van erotische en poëtische dagdromen te ademen. Zo herbeleefde hij het samenzijn, na een eerdere ontsnapping, met twee jonge indianenzusjes in een ongerepte nederzetting aan de Zuid-Amerikaanse kust talloze malen. Hij claimde dat de gedagdroomde personen vrijwel lichamelijk aanwezig waren.

 

  De methode-Charrière, die voorschreef de dekenpunt met de eigen adem vochtig en warm te houden, gebruikte Remo die vrijdagavond om binnen te dringen i waar hij, kort, zo gelukkig was geweest met zijn vrouw. De oprukkende muren van zijn cel persten, als een dubbele bankschroef, de visioenen uit hem. De verstikkingsangst voedde de roes, die goed gedijde bij een tekort aan zuurstof. Zo sterk werd de suggestie dat de geuren van zijn tuin de cel binnen dreven. Alleen... het lukte hem niet binnen de omheining te komen. Het was zaak telkens wat verder heuvelafwaarts te beginnen, en dan omhoog te lopen naar het doodlopende uiteinde van de Cielo Drive, waar zich een toegangshek dwars over de weg uitstrekte.

 

  De poort liet zich elektronisch bedienen door op een paaltje, dat half in de struiken verborgen was, een knop in te drukken. Remo liet zijn adem tegen de vochtige wol bijna tot stilstand komen, de bloemen in de tuin geurden zich te barsten, maar het hek wilde niet open. Als hij zich eroverheen boog, kon hij de garage zien, waar iemand de avond (of nacht) tevoren het buitenlicht had laten branden. Er stonden auto’s op het geasfalteerde parkeerterrein. Een zwarte Porsche, wat betekende dat De Man met de Gouden Schaar op bezoek was. En kijk, Gibby was al thuis van haar werk in de stad: haar Pontiac stond voor de garagedeur. De witte Rambler op de oprijlaan had hij nooit eerder gezien. Dat Sharons Lamborghini (eigenlijk de zijne) er niet stond, was logisch: de auto was gisteren door een jongen van GAVIGANS GARAGE opgehaald voor een doorsmeerbeurt.

 

  Remo zag zichzelf telkens opnieuw zijn hand tussen de heesters steken om de knop te beroeren. Het hek bleef dicht. Hij rook dat de tuinman het gazon had geschoren, maar kon er niet bij. Zijn huis was aangenaam verwaarloosd, al baarde de afbladderende verf hem enige zorg. Voor je het wist, verrotte het houtwerk, en had schilderen geen zin meer. De schutting langs de oprijlaan droeg sporen van de auto’s van roekeloze feestvierders. Tegen een houten omheining verderop hing een streng kerstverlichting. Zelfs in de al felle ochtendzon was meteen te zien dat de lampjes brandden. Hij had het huis sinds een halfjaar in onderhuur van Terry, die er om de een of andere reden niet meer wilde wonen. Het leek heel geschikt, ook voor de gezinsuitbreiding, maar er waren aarzelingen.

 

  ‘Cary Grant heeft hier gewoond,’ wist Terry.

 

  ‘Voorzover dat een aanbeveling is,’ zei Sharon.

 

  ‘Ik heb begrepen,’ zei Remo, ‘dat geen van de huurders het hier sindsdien lang heeft uitgehouden.’

 

  ‘Rusteloos filmvolk,’ zei Terry. ‘Wat wil je.’

 

  ‘Ik ben blij, Terry, dat jij als platenbaas zo’n evenwichtig mens bent.’

 

  ‘Het is de ligging,’ zei Sharon. ‘Het is zo afgelegen.’

 

  ‘Daarom,’ zei Terry, ‘heb ik de horoscoop van het huis laten trekken. Ik weet niet of jullie een orgaan hebben voor dat soort gewichel...’

 

  ‘Ik heb mijn films tegen me,’ gaf Remo toe, ‘maar ik ben een realist.’

 

  ‘Het kan nooit kwaad,’ vond Sharon, ‘als ook de sterren hun goedkeuring hechten aan een nieuwe behuizing.’

 

  ‘Volgens de astroloog zit het gevaar hem niet in de ligging van het huis, maar in de verraderlijke akoestiek van de omgeving. De heuvels, de canyons... en dan zijn er nog de nevelbanken die uit de oceaan optrekken, en die elk geluid opslorpen...’

 

 

 

  13

 

 

Eindelijk stond de paardendeken van de methode-Charrière hem toe zijn eigen terrein te betreden. Hij klom wat verder heuvelopwaarts over de afrastering, en liep naar de garage, waar hij het buitenlicht uitdeed. Hij bleef even staan luisteren. Geen geklots in het zwembad achter het huis.

 

  Vreemd dat Jay zo vroeg in de ochtend al op bezoek was. In de Rambler hing de bestuurder helemaal over de bijrijdersstoel, alsof hij iets gezocht had onder het dashboard en in die houding verstard was. Via het halfvormige tegelpad liep hij naar de voorkant van het huis, dat hem altijd weer ontroerde met z’n donkerrode gevel, aarzelend tussen de status van villa en schuur.

 

  Hier leverde de methode-Charrière hem een streek. Even dacht hij nog: wat doen al die grafstenen in onze tuin? Toen opende het kerkhof van Holy Cross zich voor hem. Het lag erbij zoals hij het afgelopen zomer, bij zijn laatste bezoek, had aangetroffen. Een onregelmatig met zerken geplaveid park, waarin het zonlicht altijd direct die ene gepolijste zwart marmeren plaat wist te vinden.

 

 

 

  14

 

 

Hij kon zich eindeloos blijven martelen met de vraag of hij door stom toeval, door een bureaucratische speling van het lot, dan wel door een nog vuilere oorzaak bij Maddox op de Ring was beland – belangrijker was het besef dat zijn straf daardoor oneindig veel meer was geworden dan zomaar een boetedoening.

 

  Een onderdompeling.

 

  Hij was neergelaten in een onderwereld waar hij zijn vrouw en kind kon ontmoeten – via een man die de weg wist. Onder de broeierig wollen dekenslip sluimerde hij dagdromend in.

 

  Sinds de begrafenis was Remo er nooit meer echt voor gaan zitten, of liggen, om gezicht en gestalte van zijn vrouw op te roepen. Ook de herinneringen aan hun leven samen had hij, door onafgebroken in beweging en aan het werk te blijven, al die jaren met succes op afstand weten te houden. Als hij in een onbewaakt moment wel eens haar gezicht zag oplichten, was het altijd zoals hij het voor ’t laatst gezien had. In de dood glimlachte ze nog steeds, maar een gestolde glimlach was altijd een grijns.

 

  Het meisje Wendy had hij van ’t voorjaar pas leren kennen. Maar telkens wanneer Remo, in een volgende poging te begrijpen waar het mis was gegaan, haar trekken scherp probeerde te krijgen, veranderden ze in die van zijn dode geliefde. Het nu zeer levende gezicht was door alle gevangenismuren heen gedrongen om hem gezelschap te houden. Als het honingblonde haar ergens aan de stalen doornstrengen was blijven hangen, bleek dat nergens uit: het was nog even vol en krachtig als altijd. Aan het begin van haar zwangerschap had het korte tijd een vettige glans gehad, maar het was nooit slap en futloos gaan hangen als bij zoveel vrouwen in verwachting.

 

  Niet alleen drong haar aanwezigheid zich met pijnlijke scherpte aan hem op, ze verscheen ook in telkens wisselende decors. Deze nacht was dat een sneeuwlandschap in de Dolomieten. Om haar verschijning draaglijk te houden, probeerde hij haar te regisseren zoals hij dat meer dan tien jaar geleden had gedaan. ‘Zo blijven staan. Kijk nu langzaam deze kant op.’

 

  ‘Opnieuw. Als je opkomt moeten alle vampiers gaan watertanden.’

 

  ‘Watertanden?’

 

  ‘Je weet wel wat ik bedoel. Opgelet... take four.’

 

  Als hij haar wilde omhelzen, verstarde het lieve gezicht weer tot het grijnslachende masker op de foto van de forensisch fotograaf. Het lukte hem dan ook niet meer terug te keren naar Wendy in de dampen van Jacks bubbelbad.

 

 

 

Het Schervengericht
titlepage.xhtml
Het_schervengericht_split_000.html
Het_schervengericht_split_001.html
Het_schervengericht_split_002.html
Het_schervengericht_split_003.html
Het_schervengericht_split_004.html
Het_schervengericht_split_005.html
Het_schervengericht_split_006.html
Het_schervengericht_split_007.html
Het_schervengericht_split_008.html
Het_schervengericht_split_009.html
Het_schervengericht_split_010.html
Het_schervengericht_split_011.html
Het_schervengericht_split_012.html
Het_schervengericht_split_013.html
Het_schervengericht_split_014.html
Het_schervengericht_split_015.html
Het_schervengericht_split_016.html
Het_schervengericht_split_017.html
Het_schervengericht_split_018.html
Het_schervengericht_split_019.html
Het_schervengericht_split_020.html
Het_schervengericht_split_021.html
Het_schervengericht_split_022.html
Het_schervengericht_split_023.html
Het_schervengericht_split_024.html
Het_schervengericht_split_025.html
Het_schervengericht_split_026.html
Het_schervengericht_split_027.html
Het_schervengericht_split_028.html
Het_schervengericht_split_029.html
Het_schervengericht_split_030.html
Het_schervengericht_split_031.html
Het_schervengericht_split_032.html
Het_schervengericht_split_033.html
Het_schervengericht_split_034.html
Het_schervengericht_split_035.html
Het_schervengericht_split_036.html
Het_schervengericht_split_037.html
Het_schervengericht_split_038.html
Het_schervengericht_split_039.html
Het_schervengericht_split_040.html
Het_schervengericht_split_041.html
Het_schervengericht_split_042.html
Het_schervengericht_split_043.html
Het_schervengericht_split_044.html
Het_schervengericht_split_045.html
Het_schervengericht_split_046.html
Het_schervengericht_split_047.html
Het_schervengericht_split_048.html
Het_schervengericht_split_049.html
Het_schervengericht_split_050.html
Het_schervengericht_split_051.html
Het_schervengericht_split_052.html
Het_schervengericht_split_053.html
Het_schervengericht_split_054.html
Het_schervengericht_split_055.html
Het_schervengericht_split_056.html
Het_schervengericht_split_057.html
Het_schervengericht_split_058.html
Het_schervengericht_split_059.html