Zondag 8 januari 1978

Rim-of-the-World Motel

 

  1

 

 

Veel troeven had ik niet in handen. Wat onbeschreven briefpapier, plus mijn vermogen aan de telefoon stemmen te imiteren. (De Iers-Amerikaanse blend van O’Melveny was een makkie voor me.) Ik hoefde nergens bang voor te zijn. Bij gebleken miscommunicatie tussen de twee inrichtingen zou niet meteen aan mij gedacht worden. Van de brieven hield ik geen kopieën, maar een schets voor de opzet is bewaard gebleven:

 

 

(1) Brief dir. Rheinstrom (CMF) aan dir. O’Melveny (Choreo) met verzoek gevangene X tijdelijk op te nemen na voldoende herstel. Verblijf svp incognito + extra beveiligd. Anonimiteit X door Folsom, S. Quentin niet gegarandeerd. Risico: heb handtekening Rheinstrom niet om na te maken. Oefenen: acceptabele krabbel. Slot: ‘U schrijft, belt niet terug. Ik bel u zsm.’

 

 

(2) Bel, als dir. Rheinstrom, dir. O’Melveny om verzoek te bevestigen. Wat vindt O’Melveny? Aandringen. Op gemoed spelen. Risico: ken stem Rheinstrom niet (O’Melv. waarschijnlijk evenmin: Rheinstr. nieuw). Twee mogelijkheden: (a) Choreo zegt ja; (b) Choreo zegt nee.

 

 

(3) Indien (b), dus nee, O’Melveny terug laten bellen om besluit te herzien. Brief kan ook: alsnog ja.

 

 

(4) Rheinstrom bevestigt O’Melv.’s ja ev. schriftelijk. Dankbaar: O’Melv. kan niet meer terug. Rheinstr. stelt voor gevangene X in Choreo eigen incognito te laten kiezen.

 

 

(5) Misverstand blijkt vroeg/laat. Pakt uit hoe? Verdere stappen aanpassen. Hoe dan ook: Cosy Horror.

 

 

(Op de achterkant van het vel papier waren tientallen keren de handtekeningen van beide gevangenisdirecteuren uitgeprobeerd – die van O’Melveny duidelijk namaak, die van Rheinstrom een door mij bedachte krabbel, afgeleid van zijn naam.)

 

 

Het is allemaal zeer lang geleden. Of ik de stappen van mijn schema in de gegeven volgorde heb uitgevoerd, staat me niet goed meer bij. Ik herinner me de spanning, die ook intens plezier was, bij het imiteren van O’Melveny’s grogstem tijdens een telefoongesprek met Rheinstrom. Ik voelde me Peter Sellers die een programma van de BBC in de war stuurde door aan de telefoon een van hun bekendste nieuwslezers na te doen.

 

  ‘Ja, Mr Rheinstrom,’ begon ik met O’Melveny’s stem, ‘hier met Timothy O’Melveny van Choreo nog even. Ik wil graag terugkomen op die overplaatsing. Bij nader inzien vond ik mezelf wat oncollegiaal door zo stellig te weigeren.’

 

  Ik stelde me voor dat O’Melveny, afgezien van zijn ‘koffie plus’, drie keer de gang naar het medicijnkastje had gemaakt, en koos daar de juiste toon bij. Zijn tong bracht de eerste tekenen van falen voort. Rheinstrom, nieuw en onzeker, liet zich intimideren door zijn veel ervarener collega. ‘Ja, met dat zogenaamde verzoek, Mr O’Melveny, is het wat vreemd gegaan. U had het al eerder over een brief van mij, die...’

 

  ‘Het is al goed, Mr Rheinstrom,’ zei ik. (Met mijn ogen dicht zag ik zijn handtekening in mijn hanenpoten voor me.) ‘U kunt hem laten komen. Als het niet zo raar klonk, zou ik zeggen: hij is welkom. Plaats genoeg hier.’

 

  ‘Maar dan wel op de EBA,’ zei Rheinstrom ferm.

 

  ‘De EBA staat voor hem... open,’ zei ik, O’Melveny’s omgekeerde oprisping wegdrukkend. ‘Dat wil zen... u begrijpt wat ik bedoel.’

 

  ‘Mr O’Melveny, ik ben u zeer dankbaar voor uw generositeit. Ik zal...’

 

  ‘U handelt het verder met justitie af?’

 

  ‘O, zeker. Ik bel u nog om een datum voor de overdracht te prikken.’

 

  ‘Is de gewonde aanspreekbaar?’

 

  ‘Ja, al zegt hij nog niet veel terug,’ zei Rheinstrom.

 

  ‘Vraagt u hem alvast over een schuilnaam na te denken.’

 

 

 

  2

 

 

Als ik besloot de baan van bewaker niet te nemen, zou ik het O’Melveny of zijn secretaresse telefonisch laten weten. Anders moest ik me op de afgesproken dag bij de administratie van Choreo melden voor de formaliteiten. Een medische keuring, oppervlakkig voor tijdelijke krachten, volgde dan later.

 

  Ik was zo pienter geweest meteen bij aankomst in Los Angeles een Eagle Pass te kopen, zodat ik opnieuw met een in Nederland ongekende korting de Trailwaysbus naar San Bernardino kon nemen. Hoog te paard keek ik uit over de voorbijschietende stadsflarden, later het wisselende landschap. Cucamonga voorbij, en nog steeds geen idee of ik gevangenbewaarder in Choreo zou worden. Ik had de bus genomen, in plaats van op te bellen, om mijn bedenktijd tot aan de laatste halte te kunnen rekken.

 

  Ook bij het uitstappen had ik natuurlijk nog geen beslissing genomen, want die hing grotendeels af van de komst naar Choreo, straks, van twee speciale, extra te beveiligen gevangenen in plaats van alleen die ene. Als het misverstand inmiddels gebleken was, zou de overplaatsing, in feite door mij toegezegd, natuurlijk niet doorgaan. Alles wat ik ondernam, kwam vroeg of laat aan een spinnendraadje te hangen. Van de andere kant... was zulk weefsel niet sterk genoeg om, vers gesponnen, het gewicht van de bungee jumpende spin te dragen? Tot web aaneengeknoopt was het krachtig genoeg om een heel eskader slachtoffers te dragen, plus de hoogpotige kannibaal, die zijn vangnet sneller boette dan het stukgetrokken werd.

 

  Timothy O’Melveny ontving mij dit keer verstrooid – in de war zelfs, hoewel zijn kegel ruikbaar geen verse ingrediënten bevatte en van de vorige avond moest zijn. (Zijn koosnaam, had ik gehoord, was ‘Mothy’, en dat vertederde me weer aan hem.) Voordat we aan de praat konden raken, werd er op de deur geklopt. Fineer geeft zo’n bijzondere klank, alsof er een stuk papier tussen de knokkel en het hout kleeft. Het was de onderdirecteur, die aan me werd voorgesteld als: ‘Harold Bell, adjunct.’ (Bijnaam Glass Bell, vanwege zijn gesmoorde stemgeluid, ook dat was me al bekend.)

 

  ‘Harold,’ riep O’Melveny uit, ‘heb jij mij binnen de muren van Choreo ooit dronken gezien?’

 

  Glass Bell schuifelde onnadrukkelijk wat achteruit, om een klap met de eikenhouten kegel van zijn meerdere te ontwijken. ‘Buiten deze muren evenmin, Sir,’ zei de onderdirecteur gedempt als een butler. ‘Een gevangene met gegiste fruitschillen op cel krijgt meer alcohol binnen dan u.’

 

  Ik stond op. ‘Mr O’Melveny, zal ik op de gang wachten tot na uw bespreking?’

 

  ‘Nee, blijft u zitten. We gaan het zo over een uniform hebben.’ En zich weer tot zijn adjunct wendend: ‘Hoe verklaar je dan, Harold, dat ik me niets herinner van een telefoongesprek met de directeur van de CMF? Niets. Geen woord. Mijn kortetermijngeheugen begint aangetast te raken... Wat was het gisteren voor weer?’

 

  ‘Mr O’Melveny, op uw leeftijd!’ Zelfs als het bestraffend moest klinken, leek er een stolp over zijn hoofd te staan. ‘Met permissie, Sir, kan het niet zijn dat iemand anders namens u gebeld heeft? Liza?’

 

  ‘Je hoeft me niet zo te sparen, Harold. Daarnet belde de directeur van Vacaville me... hoe heet hij ook weer... zie je wel... Hij is daar nieuw. Een jonkie.’

 

  ‘Rheinstrom, Sir. Hij was tot voor kort hoofdbewaker in San Luis Obispo.’

 

  ‘Tijd voor promotie, Harold. Je krijgt de functie van mijn kortetermijngeheugen erbij.’

 

  ‘Wie zo hard werkt als u, Sir, kan wel eens een telefoontje vergeten.’

 

  ‘Ik had Mr Whatshisname eerder deze week al aan de lijn. Hij zat in zijn maag met een gevangene die door een medegedetineerde in de hens was gestoken... ja, dat is de CMF, jongen. Uit angst voor nog zo’n aanslag wilde hij wel eens van zijn brandhout af. Of wij de gedoofde fakkel konden opnemen. Ik heb nee gezegd.’

 

  ‘Lijkt me luid en duidelijk, Sir,’ zei de adjunct zacht.

 

  ‘Goed, daarnet belt Mr Whaddayoucallem... om een datum af te spreken voor het overbrengen van het halfverkoolde geval. Hij beweert bij hoog en bij laag dat ik hem gisteren gebeld heb... waar ik me niets van herinner. Ik zou hem gezegd hebben dat wij ons bedacht hadden, en dat hij z’n aangebrande last in Choreo kon deponeren. Het hele gesprek, Harold, ik zweer het je, is met beleefdheden en al uit mijn geheugen verdwenen. En ik had nauwelijks... ik had niets gedronken, want dat doe ik in functie nooit.’

 

  ‘Mr O’Melveny, als u mij toestaat... de overplaatsing van gevangenen is toch aan de orde van de dag? Een routinekwestie? Ik vind het helemaal niet vreemd, Sir, dat u het niet meer weet.’

 

  ‘Dagelijkse routine, ja. Wacht tot je de naam van het verbrande stuk ongeluk hebt gehoord. Ik kan je die nu niet... Mr Agraphiotis, zou u misschien een half minuutje...’

 

  Ik stond op, en ging de deur uit. Op de gang was niemand, zodat ik op de mat bleef staan luisteren. De identiteit van gevangene X werd door de directeur onverstaanbaar aan zijn adjunct overgebracht, maar X was voor mij al sinds de Herengracht geen anonymus meer. Glass Bell deed zijn naam geen eer aan door, inderdaad luid en duidelijk, ‘Wat?’ te roepen, zonder beleefdheidsvorm. ‘De brutaliteit, niet?’ zei O’Melveny. ‘In Vacaville denken ze zeker dat Choreo een berenkuil is voor onbehandelbare gevallen, die nog beroet zijn ook.’

 

  ‘Sir, met permissie, ik heb er geen woorden voor.’ De adjunct had zijn gewatteerde stem hervonden, maar omdat hij nu direct achter de deur stond, was het voor mij toch wel te verstaan. De klink werd neergedrukt, ik deed zoveel mogelijk stappen achterwaarts, en zag van een afstand Harold Bell ontdaan naar buiten komen. Hij liet de deur aanstaan. ‘Mr Agraphiotis, alstublieft.’ Meteen achter me kwam de man weer binnen. ‘Mr O’Melveny, mag ik ook weten wat u Mr Rheinstrom zojuist heeft geantwoord?’

 

  ‘Nou, dat het goed is, natuurlijk,’ zei de directeur. ‘Ik kon niet meer terug. Blijkbaar heb ik in een black-out naar de CMF gebeld om mijn fiat te geven. Het spijt me... ik weet niet wat me bezielde. Laat nou maar komen.’

 

  ‘U weet, Sir,’ zei Bell, ‘dat bedoelde gevangene duivelse krachten worden toegedicht? In Folsom deed hij aan hekserij. Hij kan met zijn geest klokken stilzetten. Ik sluit niet uit dat hij u die black-out bezorgd heeft.’

 

  ‘Kom, kom, Harold. Zijn arm zal toch niet helemaal van Noord naar Zuid-Californië reiken om... om de directeur van Choreo buiten westen te slaan.’

 

  ‘Vergis u niet, Sir. Een paar maanden geleden was hij te gast in de talkshow van Jeffrey Jaffarian. Die vroeg hem naar zijn duivelskunsten. Hij deed wat trucjes met botjes of stokjes voor de camera. En, vroeg Jaffarian, wat heb je nou voor vreselijke vloek over de wereld uitgesproken? Hij zei: Mr Jaffarian, met dank voor de zendtijd... ik heb draadloos een doodvonnis over u uitgesproken. U weet zelf, Mr O’Melveny, hoeveel talkshows Jeffrey Jaffarian sindsdien nog gemaakt heeft.’

 

  ‘Nou je ’t zegt’

 

  ‘Een dag of drie, vier na die ene aflevering gleed hij uit in het bad. Het was een ronde kuip... in een chic bordeel voor televisielui. Ook dat nog... rot voor zijn vrouw en kinderen, die schande. Hoe dan ook, hij ligt nu al precies twaalf weken in coma. Echt niet door de deegrol van mevrouw Jaffarian, Sir.’

 

  ‘Harold, luister. Als de man mij over een afstand van 450 mijl een black-out weet te bezorgen... een coma voor de duur van een telefoongesprek... en dat allemaal om mij ertoe te brengen hem in Choreo op te nemen, nou, Harold, dan moeten we hem zeker hier een cel geven. Hij zal ons geen haar meer krenken.’

 

  ‘Zoals u wilt, Sir.’

 

  ‘Als jij nou zometeen met de CMF belt, om de details van de overdracht te regelen, dan bekommer ik me om onze nieuwe kracht Mr Agraphiotis.’

 

  ‘Mag ik u eraan herinneren, Sir, dat er midden volgende maand nog een problematisch geval op de EBA komt?’

 

  ‘Help me op weg, Harold.’

 

  ‘Woodehouse. De gokker.’

 

 

 

  3

 

 

‘U hoort het,’ zei de directeur na vertrek van zijn onthutste adjunct. ‘Probleemgevallen in aantocht voor onze Extra Beveiligde Afdeling. Jammer dat u nog zo weinig ervaring heeft als bewaker, anders zou ik u daar plaatsen. Beter te beginnen op de afdeling Lichte Gevallen, zoals wij die hier noemen.’

 

  ‘Mag ik u toch in overweging geven mij op de EBA tewerk te stellen? Ik wil van mijn tijd hier zoveel mogelijk opsteken. Bij lichte gevallen dut ik in. Ik garandeer u dat ik van aanpoten weet. Extra nachtwerk, geen probleem. Als ongetrouwd man ben ik altijd inzetbaar.’

 

  O’Melveny boog zich over de intercom, en vroeg zijn secretaresse om twee koffie. ‘En... eh, Liza... geen plus.’ Toen hij zich weer achterover wierp in zijn leren zetel, ontsnapte er lucht uit de rugleuning, die de vlag rond Jimmy Carter zacht deed bewegen. Hij probeerde zijn vingertoppen tegen elkaar te zetten, als iemand die bedachtzaam wil overkomen, maar ze trilden van elkaar weg. ‘Mr Agraphiotis, ik houd van ambitieuze mannen. Dit land is er groot door geworden. Maar weet wat u begint. Choreo mag dan over ’t algemeen een rustige gevangenis zijn, op onze EBA zit, net als op alle EBA’s, het schuim der natie. Het echte kampioentuig. Over een week of twee... Harold is het nu aan het regelen... het kunnen er ook drie zijn... dan wordt Choreo verblijd met de komst van een grote misdadiger. Zo een die hier eigenlijk niet thuishoort. Enfin, u heeft het gesprek tussen Mr Bell en mij gevolgd.’

 

  ‘Mag ik dan nu ook weten om wie het gaat?’ Op dat moment kwam Liza met haar dienblad binnen. Het viel me op dat O’Melveny met zijn antwoord niet wachtte tot de vrouw weer weg was. ‘Scott Maddox,’ zei hij, mij recht aankijkend.

 

  ‘Scott Maddox,’ herhaalde ik, de naam langzaam proevend. ‘Nee, Mr O’Melveny, dat zegt me niets. Misschien zijn misdaad, dat die een bel doet...’ Liza zette een schaaltje marshmellows tussen de koppen koffie in, en verliet geruisloos de ovale kamer.

 

  ‘Mr Agraphiotis, ik heb mijn collega in Vacaville een halfuur geleden beloofd hier niets over het criminele verleden van zijn gevangene los te laten. Voor de man z’n eigen veiligheid... die van de anderen... en die van het personeel.’

 

  ‘Als het nodig is, kan ik een extra oogje op Mr Maddox houden.’

 

  Vandaag smolten de marshmellows wel meteen weg in O’Melveny’s koffie, die hij naar zijn gezicht te oordelen te heet dronk. ‘We zouden u de EBA een tijd op proef kunnen laten doen.’

 

  ‘U zult er geen spijt van krijgen.’

 

  ‘Het gaat erom dat u er geen spijt van kr’

 

  ‘En de gevangenen?’

 

  ‘Het is uw taak ervoor te zorgen dat die er wel spijt van krijgen.’

 

  ‘Mr O’Melveny, ik kan haast niet wachten.’

 

  ‘In de vacature was sprake van medio december. Als u geen verplichtingen elders meer heeft, stel ik voor dat u de eerste begint.’ Hij liet zijn stoel draaien, en raadpleegde een kalender naast de president. ‘Dat is aanstaande donderdag. Hoe eerder hoe beter. December wordt voor de EBA een rare maand. Eerst die Maddox. En dan tegen Kerstmis Mr Woodehouse... een geval apart. Zware gokker met astronomische speelschulden. Hij krijgt de EBA als straf en bescherming.’

 

  ‘Ik begrijp het. Schuldeisers en incassobureaus hebben ook hun stromannetjes in de bajes.’

 

  ‘Zorgt u ervoor dat hij de rekening niet alsnog, aan een mes gespietst, gepresenteerd krijgt. Goed, dan stuur ik u nu naar Mr Bell voor de formaliteiten... als hij tenminste klaar is met Vacaville. Hij zal u doorverwijzen naar de kleermaker. Een mooie titel voor de beheerder van een magazijn vol aftandse padvindersuniformen. Op de EBA wordt u ingewerkt door Ernest Carhartt. Een ouwe rot in het vak. Probeert zelfs de adelaars uit het gebergte nog binnen de muren van Choreo te krijgen.’ O’Melveny stond op, en liep om zijn bureau heen. ‘Zo, Mr Agraphiotis, dan heb ik u hiermee voor ’t laatst Mr Agraphiotis genoemd. Choreaanse bewakers worden met hun voornaam aangesproken. Dus, Spiros, ik zie je donderdag.’

 

  Mothy had tussendoor geen enkele keer zijn medicijnkastje bezocht. Sinds het laatste telefoontje van Rheinstrom was hij een ander leven begonnen. Zijn gedachten stonden in zweet op zijn voorhoofd geschreven: als er via een black-out van de directeur een gevaarlijke gevangene Choreo kon binnendringen, dan was het ook mogelijk een gevaarlijke gevangene via een black-out van de directeur uit Choreo te laten ontsnappen. Geen Glenfiddich meer achter het deurtje met het rode kruis. Alleen nog capsules tarwekiemolie, om het geheugen te wetten.

 

 

 

  4

 

 

Remo wist dat hij op vrijdag in de isoleer was gegooid, en dat hij er op maandagmorgen zou worden uitgelaten – maar dat was dan ook alles. Ze hadden hem zijn Time Zone van zeven en een halve dollar afgenomen, en zo raakte hij alle gevoel voor tijd kwijt. Hij maakte, zonder drank, een lost weekend door. Om de tijd te doden kon hij niet eens iets stukmaken. In de cel, berekend op woede en hysterie, viel niets te slopen.

 

  Het Nu was een verplaatsbare gevangenis. Het verleden bestond niet. Hij was in de nauwsluitende cel die het heden was door het verleden gereisd – door een onbestaanbaar landschap dus. Er was nooit iets anders geweest dan het Nu. Beangstigend was alleen dat delen van de reis uit zijn geheugen waren gewist, of vervormd waren geraakt, alsof er alleen nog door helder, rimpelend water naar gekeken kon worden. Toch wist hij zeker dat het altijd hetzelfde Nu was geweest, een onverslijtbaar omhulsel, even strak als de ziel die Aristoteles de mensen als hun vorm toedacht.

 

  Als er nooit iets anders dan het Nu was geweest, en als dat Nu er nog steeds was, dan hoefde hij geen heimwee naar wat voor verleden dan ook te hebben, bestaand of niet-bestaand. Dan was alles, vanaf het begin van het leven, in dat Nu aanwezig, nog steeds, zelfs de doden. Het Nu zou pas op het moment van zijn dood uit elkaar spatten.

 

  Met behulp van de methode-Charrière kon hij nu door het huis rondlopen zonder een kamer of een meubelstuk over te slaan. In het voorbijgaan bestudeerde hij ook de toevallig neergeworpen voorwerpen, die nog niet door Winny op hun plaats waren gelegd. Hij stond ontroerd stil bij takelwagen van de kleine Paul. Er hing een zilveren kerstklok aan.

 

  Remo begon telkens van voren af aan. Op zijn zoveelste was nergens meer speelgoed te zien. Hij stuitte op twee bloedbespatte hutkoffers, die bijna de doorgang naar de hal belemmerden. Hij had ze nooit eerder gezien, net zo min als de schildpadden bril die vlakbij op de vloer lag. Hij draaide zich om: de vlag was terug. Van de plafondbalk hing een wit nylonkoord naar beneden. Niet verder kijken. Hij wist dat aan de andere kant van de bank Sharon een bad nam in haar eigen bloed.

 

  Zo voerde de methode-Charrière hem vandaag steeds terug naar waar hij niet wilde zijn. Hij merkte dat de dekenpunt niet langer broeierig warm was, maar doordrenkt van afgekoeld kwijl. Zo had Papillon het niet bedoeld. Hij rukte de paardendeken van zijn gezicht, en staarde in de gloeilamp, waaromheen het spinrag bewoog op de afgescheiden hitte. Hij sprong van zijn brits – om zichzelf al ijsberend op andere beelden en gedachten te brengen. Tussen de muren, die zich opnieuw in beweging hadden gezet, werd de liggende acht die hij over de vloer van zijn cel trok steeds kleiner. De claustrofobie speelde landjepik met hem.

 

 

 

  5

 

 

‘Aan de heer Olle Tornij

 

Amsterdam

 

 

Betreft: Vertellingen van 1001 ongelukken

 

 

San Bernardino
Rim-of-the-World Motel
zondag 8 januari 1978

 

Waarde Olle,

 

  gisteren was ik ervoor gaan zitten je uit te leggen hoe ik er zo toe kwam voor een tijdje gevangenbewaarder te worden. Het gerommel van de ijsmachine op de gang haalde me uit mijn concentratie, zodat de brief onaf is blijven liggen (het fragment gaat hierbij). De moteleigenaar heeft me gisteravond een andere kamer gegeven, zonder ijsblokjesautomaat in de buurt. Ik probeer het opnieuw.

 

  De Hollandse volksaard is me de afgelopen jaren aardig vertrouwd geworden, maar waar ik moeite mee houd is de vreemde verhouding van de Nederlander tot het getal twaalf. Hij is een decimaal wezen, maar hecht aan het ouderwetse dozijn. Voor de alleenstaande is er het halve dozijn eieren. Als bij jouw dochter Ulrike de borrel verkeerd valt (sorry), zegt ze: ‘Van zo iemand als ik gaan er dertien in een dozijn.’ Jouw schoonzoon Geb heeft nu een goede baan bij de supportersvereniging van Adam, maar over zijn verleden hoor je: ‘Twaalf ambachten, dertien ongelukken.’ Als hij ruzie heeft met zijn vrouw, denkt hij ineens in het groot: ‘Van een meid als jij gaan er duizend in het dozijn.’

 

  Als ik zeg: ‘Ik had duizend ambachten en duizend en één ongelukken’, kom ik in de buurt. Ik heb als tandarts...’

 

  Ik miste nu de ijsautomaat om de schuld te geven van mijn falende pen. Hoe kon ik de brave Olle ook maar een fractie van de waarheid omtrent mijn leven onthullen zonder het risico te lopen dat hij zijn kleinzoon voor me in veiligheid ging brengen? Zonder Tibbolt had ik geen toekomst meer. Liever zag ik in de spiegel een heilige huichelaar dan de mensen die ik voor mijn onderneming nodig had van me te vervreemden.

 

  Tandarts? Ik had op de marktpleinen van Europa nog heel andere kunstjes vertoond. Ik was onder meer, en niet precies in die volgorde, koetsier geweest, musicus, gigolo, speculant, lantaarnopsteker, beroepsverstekeling, praktiserend paragnost en computerprogrammeur (dat laatste aan het Massachusetts Institute of Technology, een klus voor de Club van Rome). Het had allemaal mijn eerste beroep niet kunnen doen vergeten. In Nederland had ik mijn besognes als gezinsvoogd tijdelijk opgeschort om in Californië gevangenbewaarder te worden. Het schrijven van horoscopen voor WorldWide bleef ik er gewoon bij doen.

 

  Ik had zelf, onder andere namen, geregeld achter de tralies gezeten, valselijk beschuldigd of niet – maar tot het gevangenispersoneel had ik nog nooit behoord. Enigszins verwarrend was het wel. Tijdens mijn vorige verblijf in Los Angeles, eind jaren zestig, was het woord pig niet van de lucht. De politieagent was een varken, net als elke ver van het blanke establishment. Wie als welgesteld zwijn in z’n huis vermoord werd, kon het in eigen bloed op de muur geschreven krijgen: PIG. Nu, in Choreo, golden alle bewakers als varkens. ‘Pig...!’ Geen gevangene slingerde het je recht in het gezicht. Het trof je altijd als een rochel in de nek.

 

  Toen ik de eerste december voor ’t eerst in uniform aantrad, voelde het als een zelfopsluiting. Mijn situatie was op z’n minst een heikele. Begin jaren zeventig was ik uit Californië weggevlucht wegens een verkeerd uitgepakte prognose. Om mijn gaven een nieuwe kans te geven, was ik in de stadstaat Randstad Holland aan de slag gegaan. Nu had ik mijn prille, in stilte bloeiende onderneming daar weer in de steek gelaten om me op het gevaarlijke fabrieksterrein met de vervuilde resten van mijn oude bedrijf te wagen. Pogen een mislukking ongedaan te maken kon de mislukking ook vergroten.

 

  Ik vroeg Carhartt, mijn chef, naar de komst van de gewonde Maddox: of er al een datum vastgesteld was. Hij keek om zich heen, of er niemand meeluisterde.

 

  ‘Het is geheim,’ zei hij. ‘Maar jou moet ik het wel vertellen, Spiros. Jij moet voorbereid zijn. Luister goed. In Vacaville hebben ze die brandstapelgeschiedenis mooi uit de publiciteit weten te houden. Tot nu toe dan. De brandstichter schijnt in z’n genre een beroemdheid te zijn. Hij heeft zijn vader doodgeknald... die was concentratiekamparts of zo. Het kan dus gebeuren dat de pers er toch nog lucht van krijgt. Daarom staat bij CMF in de boeken dat gevangene Maddox op zondag 18 december wordt overgeplaatst. Hij zit dan al sinds vrijdag 9 december hier op de EBA. De nieuwsbrief uit de directiekeet al gezien?’ Hij nam een papier uit zijn borstzak, vouwde het open, en las voor: ‘Het is de trots van Choreo om gevangene Maddox, die herstellende is van tweede en derdegraads brandwonden aan gezicht en handen, in een harmonische omgeving het vooruitzicht van een spoedige beterschap te kunnen bieden. Het is maar dat je weet, Spiros, in wat voor rusthuis je terecht bent gekomen.’

 

 

 

  6

 

 

Op de negende december, een vrijdag, zat ik aan het eind van de middag met Carhartt en Burdette in de receptie te wachten tot de nieuweling afgeleverd zou worden. Onze bus stond voor de slagboom, neus richting gevangenis. Eerder die dag was er een telefoontje uit Vacaville binnengekomen: dat de overdracht vertraging zou oplopen, want bij de CMF bleek Maddox’ dossier zoek. Om kwart over vijf kwam eindelijk het konvooi in zicht. We liepen naar het raam. ‘Moet je zien,’ riep Burdette uit, ‘wat een escorte. En dat voor een aangebraden boef.’

 

  ‘Scott Maddox,’ zei Carhartt. ‘Geen grote naam, als je ’t mij vraagt.’

 

  ‘En dan toch al die poeha. In Vacaville zijn ze niks gewend. Ze zouden een dooie nog onder strenge bewaking naar het kerkhof brengen.’

 

  De vijf sedans draaiden niet de parkeerplaats op, maar stopten midden op de asfaltweg. Uit de voorste en achterste auto sprongen politiemannen met karabijnen. Ze stelden zich in twee rijen van acht op tussen het konvooi en de receptiedeur. Uit de middelste auto stapte een agent, die een klein wezen naar buiten hielp. Het had net zo goed een kind met een ingezwachteld hoofd kunnen zijn. Alleen de kromme rug in de CMF-overall gaf de verschijning iets ouwelijks. Zijn handen en voeten waren geboeid met kettingen, losjes om de verbonden polsen, strak om de enkels, die naakt uit mocassins staken. Met een agent voor zich en een achter zich liep de kleine man volkomen op z’n gemak tussen de rijen politiemannen door, alsof hij zijn leven lang niet anders gewend was geweest dan zich met rammelende kettingen langs gevelde vuurwapens te bewegen. ‘Wist jij, Spiros,’ vroeg Carhartt, ‘dat het zo’n miezerig bastaardje was?’

 

  de maten er niet bijgeleverd gekregen.’

 

  ‘Altijd handig voor onze timmerman,’ zei Burdette, ‘als er een kist gemaakt moet worden.’

 

  Het mannetje werd door zijn twee lichtbewapende begeleiders naar de receptiebalie gebracht, terwijl de rest het kleine gebouw omsingelde. Wij stonden op om het gezelschap te verwelkomen. De gevangene werd aan ons voorgesteld als: Maddox, Scott, en dan zijn CMF-nummer. ‘Een dossier kunnen we niet overleggen,’ zei een van de agenten. ‘De ordners bleken leeg.’

 

  Uit de verbandkluwen ontsnapte een schor grinniklachje. ‘De souvenirjagers zijn onder ons, Mr Gates.’ De stem, met een accent uit de Midwest, was rauwer dan bij de onaanzienlijke gestalte paste. Lippen werden niet zichtbaar. De zwachtels spleten eenvoudig open. Het leek of hij onbedaarlijk uit zijn mond stonk, wat ons alledrie terug deed deinzen, maar het moesten de brandwonden zijn die we roken, een mengsel van pus en zalf. De agenten waren er blijkbaar al aan gewend.

 

  ‘Welkom, Mr Maddox,’ zei Ernest Carhartt, zonder zijn hand uit te steken. ‘Welkom in Choreo.’

 

  Het kereltje loerde met zijn enige vrijgebleven oog, waarvan het wit bijna zwart was van oud bloed, naar mijn chef. ‘Wat is dit, Mr Gates?’ snauwde hij. ‘Een ontvangstcomité? Laten ze me liever een pisbak wijzen. Er is op vijfhonderd mijl maar twee keer gestopt.’

 

  ‘Bijna, Scott,’ zei politieman Gates, ‘waren we voorgoed tot stoppen gedwongen.’ En zich tot ons wendend: ‘Een wegversperring op de 80, net voorbij de afslag Fairfield. We hadden eerst niets door. De stoet was de 12 al op, een verharde binnenweg naar het gat Lodi. Toen we daar de 99 opgegaan waren, kregen we de melding over de boordradio. We reden net voorbij Stockton. De hinderlaag, zeiden ze, was vermomd als wegversmalling bij werkzaamheden.’

 

  ‘Was er maar in gereden,’ gromde Maddox, ‘dan had ik tenminste kunnen pissen.’

 

  ‘De CMF had dunnetjes laten uitlekken,’ zei Gates’ collega, ‘dat er een gevangene van Vacaville naar San Quentin overgebracht zou worden.’

 

  ‘Een heel ander lek,’ zei Carhartt, ‘dan ons beloofd was.’

 

  ‘Daar weten wij niets van,’ zei Gates. ‘Alleen dat het lek gewerkt heeft. De lui die de wegversperring op de Interstate richting San Francisco hadden opgeworpen, rekenden op een transport naar San Quentin. Zo zeker als wat. Het ging hun neus letterlijk voorbij. De wegversmalling was meteen na de afslag. Ik zag een stoomwals... mannen met helmen eromheen. Die stonden dus niet op de loonlijst van Openbare Werken. Het was net te ver weg om iets van hun verbazing op te vangen. Maar ik had die smoelen wel eens willen zien toen ze onze vijf auto’s de 12 op zagen draaien.’

 

  ‘Ik ken de achtergrond van Mr Maddox niet,’ zei Carhartt. ‘Maar als zijn reputatie goed is voor zo’n bevrijdingsactie, dan had ik dat als hoofd van de EBA graag vooruit geweten.’

 

  ‘Mijn reputatie, Mr Carhartt,’ grauwde Maddox, ‘staat mij niet eens het legen van mijn blaas toe.’

 

  Twee van de agenten met karabijnen werden binnengeroepen om de gevangene naar het toilet achter het kantoortje te brengen. Bij het passeren van het raam dat uitzicht bood op het massieve gevangenisgebouw in de verte, zei Maddox snerpend: ‘Moet je zien in wat voor gribus ze me gaan stoppen. Ik ken de naam van dat ding niet eens. Ik weet zelfs niet waar ik ben.’

 

  ‘Andermaal welkom, Mr Maddox,’ riep Burdette hem na, ‘in California State Penitentiary Choreo. De parel van San Bernardino.’

 

  ‘Pakken jullie een vervoer altijd zo grondig aan?’ vroeg Carhartt aan Gates. ‘Ik zou zeggen: aanlijnen, dat keffertje, en af en toe de poot laten kruisen met een boom. Al dat waptuig...’

 

  ‘Nou,’ zei Gates’ collega, ‘we hadden voor hetzelfde geld in die hinderlaag kunnen rijden. De stoomwals lag vol gestolen kalasjnikovs.’

 

  ‘En de wegwerkers?’ vroeg ik.

 

  ‘Die ontdekten hun vergissing,’ zei Gates, ‘en waren meteen gevlogen. De helmen, de overalls... het lag allemaal nog op het wegdek.’

 

  Maddox werd teruggebracht naar de wachtruimte bij de balie. Hij beklaagde zich er luid en schor over dat ‘die zwijnen’ zijn kettingen niet losgemaakt hadden, zodat er urine in de pijp van zijn overall gelopen was, zichtbaar als een stippellijn van natte vlekjes. ‘Wij hadden de sleutel niet,’ zei de ene agent. En de ander: ‘The li’ll bastard piest sowieso als een vies jongetje.’ Ze namen hun positie buiten voor het raam weer in.

 

  ‘Mr Gates,’ zei Maddox, ‘als er een bevrijdingsactie voor me op touw was gezet, had ik het toch moeten weten. Ik lag met een verbrande kop in de ziekenboeg van de CMF. Van niks wetend. De directeur is me daar komen opzoeken. Rheinstrom. Hij zei dat ik op 19 december naar San Quentin zou worden overgeplaatst. Gisteravond kreeg ik te horen dat ik vandaag, de negende, al zou worden teruggebracht naar... naar de hel, Mr Gates.’

 

  ‘Als jij niet beter wist, Scott, dan dat San Quentin je eindbestemming was,’ zei Gates’ collega, ‘dan is het wel heel frappant dat die stoomwalsers hun wegversperring voorbij onze afslag hadden ingericht. Het kon niet anders of ze wisten dat het transport naar San Francisco ging. Je bent nog geen verdachte in deze zaak, maar er komt zeker een onderzoek. We hoeven je in dit stadium niet op je rechten te wijzen, maar ik raad je nu al aan er verder je mond over te houden.’

 

 Anderen hebben dingen verzwegen,’ brieste Maddox. ‘Voor mij. Ik wil nu wel eens weten wat ik hier doe, in dit zuidelijke stinkgat. Hoorde ik daar San Bernardino? De stank van Mexico hangt hier over de velden.’

 

  Carhartt las de slijmerige welkomstwoorden uit de nieuwsbrief van O’Melveny voor. Uit de verbandmuts stegen honende geluiden op. ‘Goed, gooi me dan maar meteen in de isoleer. Dan heb ik rust. Net als jullie.’

 

  ‘We hebben een cel voor je,’ zei ik, ‘op de Extra Beveiligde Afdeling.’

 

  ‘Kijk maar eens in mijn linkermocassin.’ Het bloeddoorlopen oog waarmee hij me aankeek, blikkerde als mica. ‘Of daar voldoende reden voor een isoleercel in zit.’

 

  Onder zijn hiel lag het soort buigzaam zaagje dat edelsmeden gebruiken. ‘Het was voor San Quentin. Niet om uit te breken. Om bij het fouilleren gevonden te worden. De sleutel tot de isoleer. Nog een bewijs dat ik niet op een stoomwals rekende.’

 

  Het lintzaagje werd door Burdette aan Don Penberthy, achter de balie, overhandigd om te worden geregistreerd.

 

  ‘Genoeg mensengezichten voor vandaag. Nu wil ik hier wel eens een isoleercel vanbinnen zien.’

 

  ‘Je hebt het zaagje zelf aangegeven,’ zei Carhartt. ‘Dat wordt in Choreo niet streng bestraft.’

 

  ‘Stom. Ik had me moeten laten fouilleren.’

 

  ‘O, dat gaat zeker nog gebeuren,’ zei Burdette. ‘Die trucjes kennen we. Een scheermesje aangeven, en dan een goed verpakt lemmet in de endeldarm mee naar binnen.’

 

  ‘Alstublieft...’ Smekend praten ging Maddox minder goed af. ‘Ik heb aambeien. Een hele tros, rijp voor de pluk. Ze zijn door die lange rit vast weer gaan bloeden...’

 

 

 

  7

 

 

Het was nog geen wereldnieuws, zoals destijds de aanslag op Ford, en van de grote zenders bracht alleen ABC het, maar de lokale televisiestations gebruikten het als eerste item. Beelden van de wegversmalling die naar een hinderlaag voerde. Een civiel ingenie had het over een ‘zeer professionele opzet’. Close-ups van de wapens verstopt in de stoomwalscabine. Aan de rand van de naburige moerassen, die zich ten zuiden van Suisun City (vlakbij Fairfield) uitstrekten tot aan Grizzly Bay, waren onbeheerde propellerbootjes op hoge glijders aangetroffen, mogelijk bedoeld voor de vlucht. De naam Scott Maddox, en dat stelde mijn collega’s gerust, kwam in het hele nieuwsbericht niet voor. De commentaarstem: ‘Waarschijnlijk hadden de overvallers een verkeerde tip uit de California Medical Facility ontvangen. Zij rekenden kennelijk op een gedetineerde die naar San Quentin zou worden overgeplaatst. Bij navraag van onze redactie bleek dat er alleen een gewonde gevangene van Vacaville naar Zuid-Californië moest worden vervoerd. De man was zelfs te ziek, zo werd ons verzekerd, om bij een eventuele hinderlaag zonder ondersteuning de auto uit te komen.’

 

  Zo’n stomme nieuwslezer. Als het konvooi rechtdoor was gereden, de fuik in, dan hadden de wegwerkers echt niet gewacht tot Maddox zorgzaam door oom agent uit de limousine werd geholpen. De agenten hadden er ook voor kunnen kiezen de 80 te volgen tot aan de Bay Bridge, om aan de overkant de kustweg naar Los Angeles te nemen. Maar nee, de karavaan was linksaf gegaan, en zo met al zijn kamelen door het oog van de naald gekropen. Er had maar dit hoeven gebeuren, en mijn opzet was bij voorbaat naar de knoppen geholpen.

 

 

 

  8

 

 

Niet alleen door de directeur zelf, tijdens de sollicitatie, was Choreo me afgeschilderd als een rustige, gedisciplineerde gevangenis, ook de meeste bewakers, en veel gedetineerden zelfs, leken het daarover eens – al werd het naar mijn gevoel iets te vaak om strijd geroepen, met soms een dubbelzinnig lachje. Hun mening werd door mijn eerste indrukken bevestigd, maar die waren weer gekleurd door de geringe bezetting van de Extra Beveiligde Afdeling. In dat laatste kwam in mijn tweede week verandering, en niet alleen door de komst van Scott Maddox. Zeker twintig leegstaande cellen op de eerste en tweede verdieping raakten bevolkt door voornamelijk zwarten, chicano’s en Mexicaanse vluchtelingen met een strafblad. Van Maddox, die wandelende verbandspoel, viel de etnische afkomst niet te achterhalen. Zelf liet hij er niets over los. De bewakers, die zijn dossier niet konden inzien, hielden het op grond van zijn stemgeluid, overigens zelden te horen, voorzichtig op zwart of negroïde. Nadat in de ziekenboeg van Choreo voor ’t eerst zijn zwachtels ververst waren, vroegen ze de verpleegster wat ze onder de windselen had aangetroffen.

 

  ‘Eén grote ettersoep. Wat doen raskenmerken ertoe, als iemand geen gezicht meer heeft?’

 

  Of het nu aan mijn komst lag, aan die van Maddox, of aan de toevloed van overige nieuwelingen – in de tweede week van mijn werkzaamheden leek er een agressieve atmosfeer de EBA binnen te dringen. Als ik op de verhalen van collega’s uit de andere vleugels van Choreo mocht afgaan, gold dat ook, in mindere mate, voor hun afdelingen. Ineens was de Arische Broederschap, vroegtijdig ontwaakt uit haar winterslaap, weer actief. Carhartt en Burdette wezen met een beschuldigende vinger naar de eerste van de rij nieuwkomers, Maddox, als vormde zijn verbandgaas een cocon waaruit zich een even schubvleugelig als machtig kwaad aan het ontvouwen was.

 

  ‘Hoe kan iemand die, volgens jullie, zwart is,’ vroeg ik, ‘hoe kan die een ingeslapen AB nieuw leven inblazen?’

 

  ‘Misschien,’ zei de altijd wat dommige Carhartt, ‘doet hij zich alleen maar negroïde voor. Als misleiding.’

 

  ‘Hij schijnt in Folsom te hebben gezeten,’ zei Alan Burdette, ‘en in San Quentin. Frisco, Folsom... dat zijn de hoofdkwartieren van de AB.’

 

  ‘Uitgesloten,’ zei ik. ‘Zelfs binnen de EBA heeft hij met niemand contact. Hij ontbijt op cel, dcht in z’n eentje, en bij het vegen dat ze ’m nu laten doen, loopt hij in een grote boog om iedereen heen.’

 

  ‘Die Spiros,’ lachte Carhartt. ‘Is net anderhalve week hier, en denkt dat wat hij niet ziet ook niet bestaat.’

 

  ‘Griekse naïviteit,’ zei Burdette. ‘Vooruit, Spiros. Niet elke drop melk komt van de geit.’

 

 

 

  9

 

 

‘Choreo is voor mij geen vetpot, Olle. Ik ben de laagst ingeschaalde bewaker van de Extr. Bev. Afd. Motel Rim-of-the-World is degelijk in z’n soort en niet belachelijk duur, maar mijn appartement bij jou is er ook nog. Voor WereldWijd heb ik in november een hele reeks horoscopen vooruit geschreven, wel tot en met Maagd of zo. De redactie zou op haar beurt alles vooruitbetalen. Ik zie hier geen afschriften, maar als het goed is, staat het volledige bedrag op mijn girorekening. De huur zou met ingang van 1 december automatisch worden afgeschreven. Ik hoop dat het in orde is.

 

  Olle, ik weet het. Als het om Tibbi gaat, krijg ik een soort huilerige jufferigheid over me. Als je hem mee de stad in neemt, ga dan met de tram. Zo’n lange wandeling, dat redden zijn voetjes niet. Als zijn schoentjes toch gaan knellen, trek ze hem dan bij thuiskomst meteen uit. Leg koude kompressen op zijn wreven. Liever nog met ijsblokjes gevulde theedoeken, al gaat hij dan mogelijk schreeuwen. (Neem met Tibbolt altijd lijn 16, dat doe ik ook. Lijn 2 is de hele dag gekraakt door schooljeugd met zwiepende rugtassen. De 16 heeft meestal zitplaatsen vrij, zodat ons jongetje niet in zijn eigen pijn hoeft te staan.)

 

  Te bezorgd, ik?

 

  Mijn nachtdienst gaat vanavond om elf uur in. Het is nu pas half acht. Met de bus, die elke twintig minuten gaat, is het maar een klein kwartier naar Choreo. De halte is vlak naast de oprit naar het Rim-of-the-World. Ik heb geen zin de rest van de avond naar het slechte beeld van de kleurentelevisie te gaan zitten staren. In plaats van film krijg je hier een opeenvolging van zwabberende pointillistische schilderijen, gemaakt door een dronken Seurat. Ik moet weten hoe het met mijn twee kemphanen in hun isoleercel is. Als ik me vannacht tussen twee rondes in verveel, Olle, voeg ik hier nog een woordje aan toe. Bij jou is het nu diep in de nacht. Als je niet ligt te lezen in Der Mann ohne Eigenschaften hoop ik dat de slaap der rechtvaardigen zich over je ontfermd heeft. (Wat een titel trouwens. Als hij niet al vergeven was, had ik hem geclaimd voor mijn autobiografie.)’

 

 

 

  10

 

 

Straks zou hij kunnen zeggen: ‘Zondag de achtste januari van het jaar 1978 is voorbij, en voorgoed voorbij, en zal nooit meer terugkomen, nooit.’

 

  Gezien de omstandigheden, een verblijf in de isoleercel, zou de gedachte meer dan de gewone weemoed kunnen oproepen, en meer dan de gebruikelijke spijt dat hij niet meer uit zijn dag had gehaald. De overweging ‘ach, het was maar een dag’ ging niet op als je het onherroepelijke voorbijgaan van zo’n etmaal op je eigen leven betrok: ook dat zou, via voortgaande cyclische wendingen, onterugvorderbaar opraken.

 

  Duizelingwekkend werd het pas als je die ene particuliere dag zag als parallel lopend aan dezelfde dag van alle aardbewoners. Vier miljard particuliere dagen die, elkaar door tijdsverschil enigszins overlappend, tegelijk hadden plaatsgehad. Samen vormden ze de Werelddag. Vierentwintig uur uit het leven van de aardse geschiedenis.

 

  Remo’s persoonlijke dag was via allerlei geluiden, spinsels, geuren, feiten en minigebeurtenissen, zelfs hier in het spinnenhok van Choreo, verbonden met het wereldgebeuren. Hij gaf de mok van zijn bouillon terug aan bewaker Jorgensen, die hem terug naar de keuken bracht om afgewassen te worden. Daar werd hij door een gedetineerde met privileges achterovergedrukt, om op maandag in de werkplaats tot een scherp steekwapen te worden omgesme. Met de korte dolk zou dezelfde avond nog een gevangene worden omgebracht. Zijn over het hoofd geziene dag was de Werelddag. Zo maakten alle aardbewoners, zonder zich ervan bewust te zijn, onafgebroken deel uit van de wereldgeschiedenis.

 

  ‘Ziedaar,’ mompelde hij, ‘hoe wij constant ten prooi zijn aan een grote vermoeidheid, die wij onverklaarbaar noemen. De uitputting laat zich verklaren uit het Atlasgevoel in elke mensennek. Wij dragen, letterlijk dagelijks, de hele wereld op onze schouders. Zonder loon, zonder fooi.’

 

  Het hol nodigde uit tot hardop praten, wat hij in zijn gewone cel zelden bewust gedaan had. ‘Hoe lang zit ik nu in Choreo? Een kleine drie weken. Op z’n slechtst nog tien weken te gaan. Dat red ik niet, met het kleine monster zo vlakbij. Tenzij... ik de gelegenheid te baat neem hem de waarheid af te troggelen.’

 

  In meer dan zondagse eenzaamheid probeerde hij zichzelf voor te houden dat hij een banaal misdadigertje tegenover zich had. Hij moest zich door zo’n lawaaiige kontkrummel niet van streek laten maken... Het verbaasde hem hoe rustig hij van zulke gedachten kon worden. Nee, dit was niet de geweldenaar die in de loop van de jaren tot een duivelse Gulliver in het Land der Lilliputters had kunnen uitgroeien, op uitbreken na in bedwang gehouden door fragiele draadjes aan houten splinters.

 

  En dan was er, in de onbewaakte momenten, opeens weer de walging, die zijn maag omhoog drukte en zijn hersenen tegen de onderkant van zijn schedeldak plette. In zo’n goor lucide ogenblik, dat aan zijn controle ontsnapte, moest hij overgeven, keer op keer – tot er alleen nog zwartschuimige gal uit het diepst van zijn ingewanden kwam.

 

  Hij was het echt.

 

  Nu Remo hetzelfde cellenblok met hem deelde, besefte hij zich in alle voorbije jaren nooit te hebben kunnen voorstellen dat de man ergens in de dampkring de plaats van zijn eigen lichaam innam. Hij was ineens te echt... te werkelijk. Het was obsceen dat zijn lijf min of meer op dezelfde manier functioneerde als dat van Remo: dat het klopte en ademde, en zich ontlastte.

 

  ‘Als ik hieruit kom, maak ik hem dood.’

 

  Hij had het zinnetje in zijn afzondering wel honderd keer hardop uitgesproken – eerst sissend van haat, later zichzelf overschreeuwend van twijfel. Maddox had het hem zelf gezegd: er waren gevangenen die wanhopig werden bij de gedachte dat ze niet tot moord op een medegevangene in staat waren. Hun wanhoop was ze aan te zien, en dat maakte ze nou juist tot zo’n weerloze prooi voor de anderen. Remo begreep nu pas wat Maddox bedoeld had.

 

  Op zondagavond werd hij heel rustig. Nu hij toegang had tot het monster zou het een schande zijn het meteen uit de weg te ruimen. Er waren verplichtingen tegenover Sharon, hun kind, hun vrienden. Maddox vermoorden kon altijd nog. Hij wilde het beest, dat stuitend genoeg kon praten als een mens, eerst een paar vraagjes voorleggen. Als hij er genoeg waarheid uitgemolken had, mocht ook het leven eruit vloeien.

 

  Het probleem was: hoe kon hij door zijn walging heen breken, en ooit nog een woord met dat stuk vuil wisselen? Het moest. Voor Sharon en hun ongeboren baby. Als hij dan niet in een god geloofde, moest hij de bureaucratische misser die hem met de moordenaar in dezelfde vleugel had doen belanden maar als een vingerwijzing van zijn geliefde zelf opvatten.

 

  Hij zou misschien al over een paar weken vrijkomen. Zo’n kans kreeg hij nooit meer – de kans deze Charlie met zijn blote handen te wurgen, net zo min als de kans hem eerst naar zijn vuile beweegredenen achter de officieel goedgekeurde motieven te vragen.

 

 

 

  11

 

 

Achterin de bus van acht uur zaten twee vrouwen uit het tentenkamp. Bij hun vestiging voor de poort van Choreo had ik ze vrijwel meteen herkend, altien jaar ouder dan op de foto’s uit de krantenarchieven. Die ene, Sandy, verving natuurlijk Squeaky als plaatsvervangend hoofd van de beweging. Sandy had op de negentiende december het televisie-interview gegeven, met de vioolspelende Gypsy pal achter zich.

 

  Nadat ik een keer te vaak had omgekeken, gingen ze een paar plaatsen voor me zitten. Nu was het hun beurt om over de schouder te loeren. Sandy droeg net zo’n gewaad, met lange puntige capuchon, als Squeaky bij de aanslag op Ford had gedragen. Alleen was dit niet rood maar blauw. ‘Wij zijn nonnen van een nieuwe religie,’ hadden ze jaren tevoren laten weten. Het werd nooit helemaal duidelijk wat de godsdienst inhield, ook niet uit de verwarde pamfletten die de zusters verspreidden (misschien ging het daar al om Cosy Horror).

 

  Sandy gluurde om de rand van haar capuchon heen. Zelfs met haar voorhoofd in de schaduw bleef het ingebrande kruis tussen haar ogen zichtbaar. Bij Gypsy, die met iets opgejaagd dierlijks in haar donkere blik naar me keek, waren de wenkbrauwen naar elkaar doorgegroeid, zodat moeilijk viel uit te maken of ook zij tot de ‘weggekruisten’ behoorde. Net als Sandy moest zij in de dertig zijn – eigenlijk te jong voor de zilveren banen die door het zwarte haar liepen.

 

  Nadat ik even naar buiten had gekeken, waar weinig meer te zien was dan buslicht opzuigende nevel, zaten de twee opeens aan de andere kant van het middenpad naast me. ‘U doet iets in Choreo,’ zei Sandy.

 

  ‘Voorlopig alleen met de bus ernaartoe gaan.’

 

  ‘Wij hebben u in uniform gezien,’ zei Gypsy zacht.

 

  ‘U bewaakt Charlie,’ wist Sandy.

 

  ‘Ik heb Johns, Harry’s, Andy’s op mijn afdeling. Een Winston, een Gordon, een Scott, en een keur aan Mexicaanse namen. Een Charlie is er niet bij.’

 

  ‘Het ene na het andere verzoek om hem te spreken wordt botweg afgewezen,’ zei Sandy. ‘Het is onmenselijk. Ik wed dat hij ergens in een kelder ligt, en niet eens weet dat wij aan de poort staan.’

 

  ‘Jullie zingen anders hard genoeg.’

 

  Sandy deed haar blauwe habijt opzij, en speelde achteloos met het gevest van een dolkmes, dat in een leren foedraal aan haar riem hing. ‘Zeg tegen Charlie dat Gypsy en Sandy en de anderen buiten op hem wachten.’

 

  ‘Leuke kraaltjes op dat handvat. Maar altijd nog minder bedreigend dan een stoomwals vol kalasjnikovs.’

 

  Sandy en ik deden het spelletje wie het eerst de ogen neer zou slaan. Zij hield het lang vol, al begon het kruis op haar voorhoofd door krampachtig gefrons vreemd te golven. De halte Choreo redde haar.

 

  Ik keerde de vrouwen mijn weerloze rug toe, en stapte vlak voor ze uit. Ze volgden me op de voet over de asfaltweg richting receptie. In de mistige verte lag de gevangenis zilvergerand onder z’n lichtmasten. Achter de meeste celramen brandde de lamp nog. Het gebergte ging vanavond helemaal schuil achter kolkende nevels. Ik hoopte het tot aan de slagboom te redden zonder mes tussen mijn schouderbladen.

 

  Vlakbij de receptie en hun kampement maakten mijn belaagsters een rennende beweging om me heen, tot ze voor me stonden. ‘Luister goed, Mr Choreo,’ zei Sandy, met een hand onder haar gewaad. ‘Zorg ervoor dat we hem kunnen bezoeken. Anders komen we jou opzoeken. In het Rim-of-the-World.’

 

  Tussen de tenten laaide hoog een vuur op. Rondom hadden zo laat nog kinderen gespeeld, die na het horen van stemmen aan de wegkant kwamen staan: misschien waren Gypsy en Sandy hun moeders. Achter een kogelvrij tralieraam van de receptie zat Don Penberthy op een schrijfmachine te beuken. Ik kon in een paar sprongen bij hem zijn.

 

  ‘Nee, luister jij eens goed, dame. Ik laat me op weg naar mijn werk niet bedreigen door de eerste de beste lompenboer. Als ik dit binnen vertel, is jullie kamp binnen drie kwartier weggevaagd.’

 

  ‘Bedreiging, het zou wat,’ zei Gypsy. Als ze grijnsde, met ver teruggetrokken lippen, was haar gezicht volledig dat van een dier. ‘Er valt niets te bewijzen.’

 

  ‘Om te beginnen gaat het personeel hier naar kraaltjes zoeken.’

 

  ‘Heil Charlie!’ riep Sandy, over de greppel op de kinderen af springend. ‘Heil Cosy Horror!’

 

  ‘Heil! Heil! Heil!’ riepen de kleintjes in koor, lachend.

 

 

 

  12

 

 

Na mijn eigen weekend in afzondering had ik behoefte aan wat aanspraak met collega’s. De late dienst van Alan Burdette zat er bijna op, en hij wilde nog wel ‘een laatste koffie op weg naar de definitieve slapeloosheid’.

 

  ‘En Al, nog kreten uit de isoleer opgevangen?’

 

  ‘Zorgwekkend gewoon, zo kalm als ze zijn. Hoewel, die Maddox... is die bang voor die andere dreumes of zo? De kleine rotzak heeft vandaag vier, vijf keer aan de knop gehangen. Of hij morgen, en liefst nog langer, in de isoleer mag blijven. Op ’t laatst eiste hij het zo ongeveer, met z’n driftige rochelstemmetje. Wat denk je, Spiros... uit elkaar halen, die poetswijven? Het gevecht van vrijdag was al eng genoeg.’

 

  ‘Kom, Al. Een beetje bellenblazen met zeepsop. Laat toch groeien en bloeien, dat ploegje. De twee zijn nu net mooi op elkaar ingespeeld.’

 

  ‘Zeg dat wel.’

 

  ‘Het is geen dwangarbeid. Als ze niet met elkaar verder willen, houdt alles op. Zo ja...’

 

  Ik had Burdette nog willen vertellen over het busincident, maar hield het verhaal bijtijds voor me. Als het kamp werd opgedoekt, kon dat binnen Choreo een evenwicht verstoren dat toch al op z’n wankelst was. Ik wenste mijn collega een behouden rit naar zijn huis in Riverside, en ging in de kleedruimte mijn uniform aantrekken.

 

 

 

  13

 

 

Die nacht lag Remo lang wakker. Het televisiegezicht van de hoofdcommissaris vervaagde in het donker, maar Dudenwhackers smoel met de vijf getatoeëerde tranen lichtte er steeds scherper uit op. Vijfduizend dollar... Was hij zijn vrouw en kind niet nog iets verschuldigd?

 

  Juist toen hij aan het wegzakken was, maakte de lichtbundel van De Griek op zijn rondgang hem weer klaarwakker. Remo wuifde onvriendelijk, alsof hij een vlieg wegjoeg.

 

 

 

Het Schervengericht
titlepage.xhtml
Het_schervengericht_split_000.html
Het_schervengericht_split_001.html
Het_schervengericht_split_002.html
Het_schervengericht_split_003.html
Het_schervengericht_split_004.html
Het_schervengericht_split_005.html
Het_schervengericht_split_006.html
Het_schervengericht_split_007.html
Het_schervengericht_split_008.html
Het_schervengericht_split_009.html
Het_schervengericht_split_010.html
Het_schervengericht_split_011.html
Het_schervengericht_split_012.html
Het_schervengericht_split_013.html
Het_schervengericht_split_014.html
Het_schervengericht_split_015.html
Het_schervengericht_split_016.html
Het_schervengericht_split_017.html
Het_schervengericht_split_018.html
Het_schervengericht_split_019.html
Het_schervengericht_split_020.html
Het_schervengericht_split_021.html
Het_schervengericht_split_022.html
Het_schervengericht_split_023.html
Het_schervengericht_split_024.html
Het_schervengericht_split_025.html
Het_schervengericht_split_026.html
Het_schervengericht_split_027.html
Het_schervengericht_split_028.html
Het_schervengericht_split_029.html
Het_schervengericht_split_030.html
Het_schervengericht_split_031.html
Het_schervengericht_split_032.html
Het_schervengericht_split_033.html
Het_schervengericht_split_034.html
Het_schervengericht_split_035.html
Het_schervengericht_split_036.html
Het_schervengericht_split_037.html
Het_schervengericht_split_038.html
Het_schervengericht_split_039.html
Het_schervengericht_split_040.html
Het_schervengericht_split_041.html
Het_schervengericht_split_042.html
Het_schervengericht_split_043.html
Het_schervengericht_split_044.html
Het_schervengericht_split_045.html
Het_schervengericht_split_046.html
Het_schervengericht_split_047.html
Het_schervengericht_split_048.html
Het_schervengericht_split_049.html
Het_schervengericht_split_050.html
Het_schervengericht_split_051.html
Het_schervengericht_split_052.html
Het_schervengericht_split_053.html
Het_schervengericht_split_054.html
Het_schervengericht_split_055.html
Het_schervengericht_split_056.html
Het_schervengericht_split_057.html
Het_schervengericht_split_058.html
Het_schervengericht_split_059.html