Vrijdag 23 december
1977
Verschrik de vogels niet
1
‘Zo, Conopas.’ Aldus hoorde ik Woodehouse die ochtend Maddox begroeten. ‘Heeft het de kleindochter van Augustus behaagd vannacht om je te lachen?’
‘Ik stelde voor helemaal in haar weg te kruipen. Hoe groot was Conopas ook weer, volgens jou?’
‘Twee voet en een palmbreedte lang.’
‘Dat moest te doen zijn.’
‘En?’
‘Ze begon te gillen.’
‘Er zijn slechtere aanmoedigingen denkbaar.’
‘Ik ben helemaal kapot van nieuwsgierigheid, Little Remo, naar waarom jij hier zit.’
De harde bezems waarmee ze het grovere vuil uit de cellen op de tweede verdieping hadden verwijderd, waren aan de kant gezet. Met zachte bezems veegden ze nu het fijne stof van de gaanderij op hoopjes. Huisregel was dat elk van de twee maximaal toegestane schoonmakers een halve cirkel van de omgang voor zijn rekening nam, en dan op zo’n manier dat ze op tegenover elkaar gelegen punten van de galerij begonnen, allebei met de klok meedraaiden, en dan ook weer tegenover elkaar eindigden.
Ik had algauw door dat Maddox en Woodehouse hadden afgesproken om zich op zeker punt met de ruggen tegen elkaar af te zetten, en elkaar, na de voltooiing van hun 180˚, weer met de gezichten naar elkaar toe te treffen. Het gaf ze twee gelegenheden extra om te babbelen. Ernie Carhartt had nog niets in de gaten, dus ik liet het voorlopig maar zo. Gesprekken uitlokken, dat beschouwde ik hier zo’n beetje als mijn geheime taak.
Het was het stille uur van de ochtend. Het zachte haar van de bezems streek geluidloos over de granieten platen van de gaanderij. De stilte werd alleen af en toe onderbroken als een schoonmaker zijn veger met de zijkant uitklopte onder een wolk stof. Vooral het gehamer van Maddox verschrikte nogal eens de duiven op de richels onder het gewapend matglazen dak. Ze fladderden dan in paniek rond.
‘Je weet, Maddox,’ kon ik niet laten hem toe te roepen, ‘wat er in het boek Samuel staat. “Verschrik de vogels niet.” Ze laten hun drek los, en dan heb jij weer extra poetswerk.’
Als antwoord beukte hij lang en h zijn bezem op het graniet. Toen kwam het luchtuur op gang, en maakte het allemaal niet meer uit. Op de binnenplaats gebeurden de gruwelijkste dingen, maar het stemmengedruis bleef dat van schoolkinderen in een zwembad. Ik merkte dat Remo zijn veegtempo afstemde op dat van Maddox, die trager bezemde dan nodig was, misschien omdat hij er baat bij dacht te hebben het karwei te rekken. Ik ging terug de loge in, maar liet de deur open. Als het rumoer op de luchtplaats op z’n luidst was, durfde Maddox zijn kompaan van alles toe te roepen, en soms ontstond zo een schreeuwerig gesprek.
‘Jij nog aan de tand gevoeld, Scott, over die moord op de AB’er?’
‘Net zo min als jij. Wij waren binnen.’
‘We zouden iets kunnen weten. Van de kakkerlakse verbindingstroepen bijvoorbeeld.’
‘De bewakers weten dat niemand zijn scheur opentrekt. Ze vragen lukraak rond, alleen om niet met een blanco rapport bij de directeur aan te hoeven komen.’
‘De Broederschap heeft zich nog steeds niet op het zwarte C-kamp gewroken.’
‘Gebeurt ook niet.’
‘Is er dan geen eergevoel meer in Choreo?’
‘Ik denk, Little Remo, dat de lijfwacht van de vermoorde een probleem heeft.’
‘Kakkerlakspeculaties.’
‘Misschien.’
2
‘Word jij gelucht?’ vroeg Remo.
‘Niks luchten,’ zei Maddox. ‘Scott zit hier voor zijn eigen veiligheid.’
‘Net als ik. Maar een uurtje buiten van tijd tot tijd zou geen kwaad kunnen.’
‘Geduld, Little Remo. Binnenkort heb je de arena voor jezelf. Met achtentachtig bewakers om je heen.’
Als hun trage dans ze met de ruggen naar elkaar toe dreef, praatten ze iets harder om verstaanbaar te blijven.
‘Ontbijt op bed zeker?’ vroeg Maddox.
‘En wat voor een. Het lijkt wel voedsel voor de hele dag.’
‘Houwen zo. Sterk blijven. Kakkerlakken vreten kan altijd nog.’
Nu alle loges leeg waren, en zelfs de vasthoudende Griek nergens te bekennen was, leunden ze op hun bezemsteel.
‘Ook douchen moet ik in m’n eentje,’ zei Remo.
‘En je gunt de bewaker het uitzicht op je aars. Alles beter dan die rukkers om je heen.’
‘Scott, jij zit al wat langer dan ik op deze Extra Beveiligde Afdeling. Als je niet wilt zeggen waarvoor je veroordeeld bent, vertel me dan tenminste in wat voor gezelschap we verkeren.’
‘Alles wat binnen de gevangenis nog bescherming nodig heeft. Verklikkers. Schuldenaars. Cop killers.’
3
‘Spiros,’ zei Ernie, ‘er is gebeld. In de bezoekersruimte komen ze iemand tekort om te fouilleren.’
‘Moet dat nou?’ Lichaamsholten, dat was mijn terrein niet.
‘Je hoeft alleen de mannen. En o, Spiros, neem meteen Woodehouse mee. Hij krijgt zijn advocaat langs.’
Douglas Dunning, zag ik, was sinds het proces van ’70-’71 de volle zeven jaar ouder geworden – net als iedereen trouwens, behalve de doden. De lijnen in zijn lange gezicht vertelden van triomfen en nederlagen. Ik had hem al die jaren nauwelijks gevolgd, maar sinds hij zijn cliënte in ’71 naar de dodencel had zien verdwijnen, was hij een middelmatig strafpleiter gebleven, dat wist ik wel. Onbegrijpelijk dat Remo zich met zo’n notoire verliezer had ingelaten. Mij kwam het niet slecht uit.
Wat me wel slecht uitkwam, was Dunning te moeten visiteren. De kans dat hij mijn kameleontische gezicht zou herkennen, was klein maar reëel. Ik was op dat moment de enige bewaker om de mannelijke bezoekers op te ngen. Even overwoog ik de advocaat ongefouilleerd naar zijn cliënt te laten gaan, maar de uitslover stond al met hooggeheven armen en wijdgespreide benen voor me. Zonder hem aan te kijken hurkte ik neer om vluchtig zijn benen af te tasten tot in zijn kruis, dat ik verder ongemoeid liet. Er zou nog alle gelegenheid zijn om met zijn kloten te spelen.
‘In Choreo heb ik u nooit eerder gezien,’ klonk zijn knerpende stem boven me. ‘Ik ken u ergens anders van.’
De woorden sprongen als steengruis van zijn lippen. Ik richtte me op, en keek hem van dichtbij aan.
‘Ja, ik ben nieuw hier. Vroeger ben ik wel eens bij u op kantoor geweest. Dunning & Hendrix. Flower Street.’
Alleen omdat hij zijn armen nog steeds gespreid hield, beklopte ik zijn jasje onder de oksels.
‘Uw gezicht,’ zei hij, ‘maakt zich al los van het uniform. Nu nog een naam.’
‘Die zal geen bel doen rinkelen, Mr Dunning. Uw kantoorgenoot Mr Hendrix behandelde mij. Zelfs hij kon mijn naam niet onthouden. Hij sprak me aan met Mr Client.’
‘Dan hebben wij nog een onbetaalde rekening voor u liggen.’
‘Het was no cure no pay. Mr Hendrix heeft niets voor me kunnen doen. Ik ben het land uit gevlucht.’
‘En u bent weer terug ook, zie ik.’
‘Niet dankzij Dunning & Hendrix. U kunt de rekening dus gerust verscheuren.’
Voor de visitatieruimte stonden inmiddels meer mannelijke bezoekers op mijn handtastelijkheden te wachten. Ik wilde wel eens van deze zelfbenoemde schuldeiser af.
‘Het gaat om een schadeclaim,’ zei Dunning. ‘U heeft bij ons kantoormeubilair vernield.’
‘Ik ben er de persoon niet naar om met stoelen te gaan gooien.’
‘U heeft kortsluiting veroorzaakt in een verlichte globe die bij ons in de wachtkamer als lamp dienstdeed. Het ding is daarbij in vlammen opgegaan. Schadepost $ 750 en nog wat. Daarbij is inbegrepen de sierdegen die bij het doorsteken van de bol onherstelbaar beschadigd is geraakt. U merkte...’
Nu stak de advocaat van Riot Gun zijn hoofd om de deur. ‘Neemt u mij niet kwalijk, Mr Agraphiotis, maar mijn cliënt zit te wachten. Uit veiligheidsoverwegingen is hem maar een kwartier toegestaan.’
‘Is dat alles, Mr Dunning?’ Ik ging hem voor naar de deur die op de bezoekersruimte uitkwam. Remo Woodehouse zat aan een ronde tafel, en keek met boven zijn bril opgetrokken wenkbrauwen in onze richting.
‘U merkt,’ zei Dunning, ‘wij brengen u geen juridische diensten in rekening.’
‘Stuurt u de rekening op mijn naam naar het postbusnummer van Choreo.’
De advocaat hield nog een voet tussen de deur. ‘Vertelt u mij eens, Mr Agraphiotis, waarom moest die globe zo nodig stuk?’
‘De tijd die het vergt om het hele verhaal te vertellen, zou maar van uw bezoektijd afgaan. U houdt een verklaring te goed. Praat u er alstublieft niet met uw cliënt Woodehouse over. Het zou onze goede verstandhouding op de EBA kunnen schaden.’
‘Beloofd.’
4
‘Wat had je met De Griek te smoezen, Doug?’
‘Wordt hij hier zo genoemd?’
‘Op de EBA noemen we hem zo.’
‘Daar ben ik nou juist zo van geschrokken... dat ze je op de Extra Beveiligde Afdeling hebben geplaatst.’
‘Ik vind het een hele eer hier als een van de criminele vedetten te worden behandeld.’
‘Had ik dat geweten...’
‘Maak je niet druk, jongen. Ik voel me er veilig. In een andere vleugel hadden ze me allang aan stukken . Ook zonder te weten wie ik ben.’
5
Nu Remo ook overdag de recreatie mocht bezoeken, merkte hij dat de meeste gedetineerden van de EBA er zoveel mogelijk uren doorbrachten, ook al was er niets te beleven. Er werd gekaart, geschaakt, domino gespeeld, maar de meeste Choreanen leken er de voorkeur aan te geven zich te pletter te vervelen, liefst met het hoofd op tafel en hun kont op het randje van een zo ver mogelijk achteruitgeschoven stoel. Als er al televisie gekeken werd, dan zo ongeïnteresseerd mogelijk. Het droevigste beeld van eenzaamheid achter tralies: een gevangene die in z’n eentje, slaperig oogknipperend, naar een romantische komedie zit te kijken.
Wiekend met armen en benen voerde Remo zijn gymclubje aan. De winter was nog maar net begonnen. Als hij straks vrijkwam, zou de gewatteerde jetset in Gstaad hem met openlijke spot verwelkomen: daar heb je hem, met zijn stijve gewrichten van de gevangenis. Hij zou nog soepeler de berg af skiën dan vroeger.
‘Woodehouse,’ zei De Griek, ‘er is vanmorgen een kerstpakket voor je gekomen.’
‘We zijn bijna klaar. Kan ik het zo mee naar mijn cel nemen?’
‘Helaas mag ik het je niet geven.’
‘U zei zelf... dat Carhartt had gezegd...’
‘Mr Carhartt heeft zich vergist. Gedetineerden die hier zitten voor psychiatrie hebben geen recht op kerstpakketten. Het spijt me. Regels.’
‘Geeft u het maar aan mij,’ zei Maddox. ‘Ik zit hier niet voor psychiatrie.’
‘Nee,’ zei De Griek, ‘gevangene Maddox is de psychiatrie voorbij.’
‘Ik verwacht morgen nog meer kerstpost,’ zei Remo.
‘Brieven, kaarten... geen probleem,’ zei Agraphiotis. ‘Alleen pakjes worden retour gezonden. Orders van hogerhand.’
‘Kunt u een gesprek met O’Melveny regelen?’
‘Heeft geen zin. De directeur volgt de orders van de staat.’
6
‘Waarom zien we je ’s avonds zo weinig in de recreatie, Scott?’
‘De avonden zijn voor de gitaar.’
‘Meebrengen, dat ding. Heeft een ander er ook nog wat aan.’
‘Ik ken dat. Twee nummers lang houden ze hun mond. Dan beginnen ze commentaar te leveren. Ik wil opnemen, en daarvoor heb ik weinig muziek en veel stilte nodig. De beste opnamestudio is een Amerikaanse gevangeniscel.’
Maddox speelde een nummer van Randy Newman voor hem.
Don’t want no... short people
Hij vermaalde de song tot een mix van country en blues. Zijn stem gromde in de lage registers, verwekte kippenvel in de hoge, kon lachen en honen, maar klonk nooit aangenaam, net zo min als zijn gitaarspel.
Short people got no reason to live
In de toiletruimte stonden de potten in rijen dicht op elkaar. Je moest er niet alleen de geluiden en de geuren van je buren doorstaan, er werden ook snelle vetes uitgevochten. Zoals de douches, bevolkt door naakte lijven, de ideale plek waren voor een verkrachting, zo waren de toiletten favoriet bij moordenaars: voor de stoelgang moest de overall met mouwen en al naar beneden, zodat de geknevelde voeten alleen nog schuifelpasjes toelieten.
En weer, heel irritant, had Maddox het goed gezien. Er werd geen zwarte uit groep C vermoord. Wel kreeg de bodyguard van de doodgestoken AB’er op het toilet gezelschap van enkele medeleden. Ze hadden een schroevendraaier tot een ijspriem omgesmeed, en alweer werd het stuk gereedschap niet voor het juiste doel gebruikt. De man overleefde onbedoeld de aanslag. In het gevangenishospitaal weigerde hij iets los te laten over zijn belagers. Pas nadat twee Arische Broeders tot de ziekenboeg hadden weten door te dringen, en de geëxcommuniceerde ariër een versgeslepen potlood in het rechteroog ramden, nam het slachtoffer het gevangenispersoneel in vertrouwen.
De AB, de C, de D, het hele bewakingskorps – iedereen was verbijsterd over deze flirt van een Choreaan met het systeem van de bovenwereld. Zelfs een stervende deed zoiets niet.
‘Hersenbeschadiging,’ wist Riot Gun. ‘De grijze massa was geen onbeschreven blad meer.’
‘Het was zo’n potlood,’ zei Heinz 57, ‘met de merknaam in giftige zilververf erop. Daar ga je van ijlen.’
7
In de recreatie, waar ik wacht moest houden, sprak gevangene Woodehouse me op het potloodincident aan.
‘Ik begrijp er niets van, Mr Agraphiotis, dat de autoriteiten zo’n fascistische organisatie als de Arische Broederschap binnen de gevangenissen toestaan.’
‘Oogluikend misschien. Ik weet niet eens of ze officieel verboden is. Ik ben hier nog maar net.’
‘Zo’n club zou daarbuiten een samenscholingsverbod opgelegd krijgen. Hierbinnen kunnen ze, achter jullie rug, hun terreur uitoefenen.’
‘Een bewaker, Woodehouse, moet het van achteren ook zonder ogen stellen.’
‘Als de EBA een gevangenis binnen de gevangenis is, dan is de AB een staat binnen de staat.’
‘Dankzij de gevangenis, ja.’
‘U hoeft zich, door wat ik nu ga zeggen, niet aangesproken te voelen, maar... is het niet zo dat al die brave huisvaders onder de bewaarders het stiekem prima vinden, zo’n puntenslijpersmilitie die de negers eronder houdt?’
‘Misschien maakt het hun dagen in het stalen doornstruikgewas weer een beetje tot een jongensboek. Ik voel me inderdaad niet aangesproken. Misschien ben ik braaf, maar beslist geen huisvader. Nooit geweest ook.’
‘U bent een bewaker in Choreo. Dat wil zeggen, een schertssoldaat. De Arische Broederschap maakt de dienst uit.’
‘O, er zijn nog veel gevaarlijker elementen in Choreo, die het niet alleen op de negers begrepen hebben.’
‘U bluft. Heinz 57 zit daar, boven een leeg bord, op mij te wachten voor een partij schaak.’
Ik haakte de sleutelbos van mijn riem, en schudde er de kastsleutel uit. ‘Iemand nog iets uit de kast?’ riep ik de ontmoetingsruimte in.
Chow Hound stak loom zijn hand op. ‘Het woordenboek. Voor mijn cryptogram.’
Ik ontsloot de schuifdeur, vond een Webster op de verkeerde plaats, en gaf Remo de doos met schaakstukken. ‘De zwarte koningin is zoek. Gebruik voorlopig de vingerhoed maar.’
Door de hitsige spreekkoren hing aan het eind van elke dag rond Choreo de nacht voorafgaande aan 14 juli 1789. Het wachten was op de bestorming van de gevangenis, de uitslaande brand, het slechten van de muren. Die avond spraken in de recreatie twee zwarten mij erop aan. Necklace en Mean Mazulla. Woodehouse luisterde van een afstand toe. ‘Mr Agraphiotis,’ begon Necklace, ‘wat is dat voor gegil in de nacht? Ik doe geen oog dicht.’
‘Die kampeerders,’ zei ik. ‘Ze houden kampvuur. Het is de tijd van het jaar.’
‘Rare plek om te kamperen,’ vond Mean Mazulla. ‘Is dat niet verboden?’
‘Officieel wel. Maar ja, familie die zo protesteert tegen de opsluiting van een geliefde... wat doe je eraan? Wij gunnen iedereen z’n eigen vorm van smart.’
Beide mannen gingen terug naar hun tafel. Woodehouse kwam naderbij. ‘Mogen wij dan misschien weten, Mr Agraphiotis, op wie in Choreo hun luidruchtige steun zich richt?’
‘Naar onze stellige overtuiging,’ zei ik, ‘hebben ze bij de verkeerde gevangenis hun tenten opgeslagen.’
‘Prober jullie ze dat niet aan het verstand te brengen?’ Hij hield zijn hoofd uitdagend achterover, waardoor het plafondlicht in zijn brillenglazen viel. Er zaten verticale krasjes op.
‘Ze willen ons niet eens zeggen voor wie ze hier zijn. Je zou spandoeken verwachten. Protestborden met een naam erop...’
‘Heeft de directie nog aan iemand in het bijzonder gedacht?’
‘Aan gevangene Woodehouse.’
‘Zeer vereerd. Ik heb een paar van die lui bij mijn aankomst gezien. Ik kan me niet voorstellen dat ze voor mij de koude nachten zouden trotseren. Al moet ik bekennen dat een van de gezichten me vaag bekend voorkwam. Als van heel lang geleden.’
‘Een oude kennis, dus toch.’
‘Iemand die ooit kort en hevig in het nieuws was.’