Zondag 25 december 1977

Dertien

 

  1

 

 

Terecht of ten onrechte, iemand moest Remo ergens van beschuldigd hebben, anders viel niet te verklaren dat hij op de avond van 11 maart 1977 in de lounge van het Beverly Wilshire een arrestatiebevel onder de neus geduwd kreeg.

 

  Het nieuwe contract, voor een film met als werktitel The Deadlock, maakte hem als gewoonlijk roekeloos spilziek, en hij had meteen na de ondertekening zijn intrek genomen in een suite hoog bovenin zijn favoriete hotel. Daar had hij die hele maandag samen met Homer Gallaudet, zijn coscenarist, aan het rafelige script gewerkt, dat al door vele naamloze handen was gegaan en zo alleen maar meer dooie eindjes had opgelopen. De titel betoonde zich onverwacht omineus, want tegen het eind van de middag braken ze door de ontstane impasse heen. Als Remo niet op een filmpremière was verwacht, hadden ze nog uren door kunnen werken. Zich in zijn smoking hijsend dicteerde hij Gallaudet lukraak en gejaagd allerlei invallen.

 

  ‘Alle aandacht van de toeschouwer naar dat ei. Denk aan Hitchcock, de ouwe fietsendief... die liet een fietslampje in een glas melk monteren.’

 

  ‘Een kalkei, dat is bijna lichtgevend wit,’ zei Gallaudet. ‘Voor de vorm misschien wat kippenstront erop penselen. Een pluisveertje hier of daar, vanwege de moeilijke bevalling.’

 

  ‘Noteer, Homy, dat ik op z’n minst een zuivelboer of een pluimveehouder op de aftiteling wil.’

 

  Remo’s vingers trilden zo van opwinding dat hij door zijn coscenarist geholpen moest worden bij het vasthaken van de manchetknopen. ‘Als je toch bezig bent, Homy, doe dan ook even m’n vlindertje.’

 

  ‘Strik je wel zelf je schoenveters?’

 

  Voor de kastspiegel trok Remo het nieuwe nachtblauwe smokingjasje aan, en testte met draaiend bovenlijf de lichtval op het fluweel. Straks, onder de kroonluchters van de premièrezaal, zou dit viooltje pas echt de perverse diepte van z’n paarsheid prijsgeven. Groeien zou hij op zijn drieënveertigste niet meer, maar verder vond Remo zichzelf er voor die leeftijd erg goed uitzien. Getekend jongensachtig. Miss Zillgitt was de dag tevoren niet ongevoelig gebleken voor zijn doorleefde charmes, al had ze het spel van aantrekken en afstoten vanzelfsprekend tot het einde toe meegespeeld, compleet met een malle poging tot flauwvallen. O, zoete ontmaskering.

 

  ‘Als we de slotsequentie,’ mompelde Gallaudet, ‘nu eens helemaal naar voren haalden, en er een soort vooruitziende epiloog van maakten...’

 

  Ze zou nu eigenlijk naast hem binnen de omlijsting van de spiegel moeten treden, Wendy, in een haastig gehuurde avondjurk – op hoge hakken bijna een kop groter dan hij. Met opgestoken haren zou ze er ouder en ernstiger uitzien, stelde Remo zich voor, maar dan nog zou het premièrepubliek de hele avond naar haar ware leeftijd blijven gissen. ‘Zestien? Zestien is beslist te oud voor hem.’

 

  Gemiste kans. De inhalige moeder, de doorrookte stiefvader: hij had ze wat langer aan het lijntje moeten houden.

 

  ‘Werk gerust nog wat door, Homy. De suite staat tot je beschikking. Bij trek: bel roomservice. Bij meer trek: bel Subterranean Escorts. Ik kom voor middernacht niet thuis.’

 

  ‘En morgen?’

 

  ‘Acht uur hier ontbijt. En dan... punten en komma’s in actie.’

 

 

 

  2

 

 

In welk stadium van een productie hij ook zat, hoe vroeg ook gedwongen op te staan, Remo had het altijd heerlijk gevonden in de halfslaap ’s morgens vooruit te dromen op de dingen van de dag. Nee, gedraaid werd er nog lang niet. Technische voorbereidingen? Toezicht op decorbouw? Later, later. Gesprekken met een castingbureau, screentests – vandaag niet aan de orde. Vanuit het donker lichtte een ei op met een lampje erin, en Remo wist het weer. Hij zou straks met Homer Gallaudet verder werken aan het scenario voor The Deadlock. Het diepe welbehagen waarin hij wegzakte, vertelde hem dat het goed ging met de arbeid.

 

  Elke ochtend kwam het moment dat van de halfslaap niet meer dan een kwartslaap over was, die de tralies en de muren onthulde tussen gedroomde en uitgevoerde filmmakerij. Vandaag, eerste kerstdag, bleef het niet bij de hernieuwde kennismaking met zijn cel. Waar hij even tevoren nog de geur van sparrengroen had proberen op te snuiven, werd zijn soezerigheid nu verjaagd door een scherpe walging. Met Kerstmis achter slot en grendel, en hij zou weten en voelen waarom. Zich omdraaien en pogen de gelukzalige sluimer te hervatten, had geen zin. Remo was wakker genoeg om te beseffen dat hij zich van een film verwijderde in plaats van er een te gaan maken.

 

  Onvermijdelijk naderde nu het moment dat de lift met een schokje tot stilstand kwam, en de deuren zouden opengaan naar de lounge van het Beverly Wilshire. ‘Sir...’ Uitnodigend gebaar van wit geschoeide hand. Bij het uitstappen zag Remo zijn gezelschap al rond een lage tafel – de heren met licht opgetrokken broekspijpen in de chesterfields, de dames staand om op dit vroege uur hun avondjurk nog niet in het ongerede te brengen. Half verscholen achter een pilaar overzag hij het tableau vivant: een zuidpooloase van Penguin Classics tegen een decor van kristallen plooien. Ook dit was zijn wereld. De tedere sparteling van de vorige dag tintelde na in zijn ruggengraat. Voor ’t eerst in al die jaren van openlijke en onderdrukte rouw leek zijn appetijt voor het leven volledig terug. Genietend van de aanblik die ze boden, liep Remo langzaam op zijn vrienden toe. Hij zou alles uit deze avond halen.

 

  Stoorzenders ook nu natuurlijk. Vanachter de volgende pilaar stapte een lange man tevoorschijn, die hem net niet de weg versperde. Hij noemde Remo bij zijn echte naam, en vroeg met bijna smekende hondenblik: ‘Mag ik u even apart nemen?’

 

  De vlezige kerel droeg een oud maatkostuum, dat er inmiddels als een in de stomerij gekrompen confectiepak uitzag. Een bewonderaar, in Godsnaam, niet nu. De vrienden zagen Remo, en wuifden. Hij zwaaide terug.

 

  ‘Sorry, ik ben in gezelschap. We hebben haast.’

 

  De ander deed een greep in zijn binnenzak, en het volgende moment hield hij een geplastificeerde kaart in de hand. ‘Los Angeles Police Department. Inspecteur Flanzbaum. Met iets dat lijkt op een arrestatiebevel. Even rustig bijpraten?’

 

  Over de hoofden van zijn vrienden heen kon Remo op het podium in een verre hoek van de lounge de katheder zien. Er moest vandaag iemand een publiek hebben toegesproken, want boven de klapstoeltjes hingen nog ballonnen en serpentines. Toen hij daar zijn trieste persconferentie had gegeven, zeven, acht jaar terug, had het spreekgestoelte al op dezelfde plaats gestaan. Van feestversiering was geen sprake geweest.

 

  ‘Natuurlijk, Mr Flanzbaum. Misverstanden zijn er om uit de weg geruimd te worden. Mag ik mijn gezelschap melden dat ik wat later kom?’

 

  ‘Belooft u ze niet te veel. Ik wacht daar.’

 

  Rond de aangewezen tafel zaten al drie mannen, van wie twee net zo rottig gekleed als Flanzbaum zelf. Rechercheurs ongetwijfeld, altijd chagrijnig en onderbetaald. Arrestatiebevel. Na al die jaren nog een spoor dat naar de echtgenoot leidde? Uitgesloten.

 

  ‘Lastig, die fans,’ zo begroette Sauro hem.

 

  ‘Fans die je niet zomaar afschudt,’ zei Remo tussen het omhelzen van twee vriendinnen door. ‘Gaan jullie alvast vooruit.’

 

  Tot aan Flanzbaums tafel achtervolgden Remo luide protesten. Hij moest, zonder het zelf te weten, de regels rond zijn verblijfsvergunning geschonden hebben, iets anders viel er niet te bedenken. Hoe rampzalig ook, de gedachte stelde hem op de een of andere manier gerust, al meende hij door het dikke tapijt en zijn handgesneden schoenen heen de scherpe punten van een rotsbodem in zijn voetzolen te voelen dringen.

 

  Inspecteur Flanzbaum bleek in het gezelschap van twee rechercheurs en een onderofficier van justitie, de laatste goed in het pak.

 

  ‘Mag ik ook weten, heren,’ vroeg Remo opgewekt, ‘waarvan ik word beschuldigd?’

 

  ‘Jazeker.’ Flanzbaum probeerde zijn stem net zo luchtig te laten klinken als die van Remo. ‘Verkrachting van een minderjarige.’

 

  Remo’s scrotum trok samen, alsof zijn verraderlijke lichaam zo de beschuldiging wilde bevestigen. ‘Wacht even... wacht even.’ Zijn ogen zochten opnieuw de plek van het spreekgestoelte. Erachter hing een spandoek van de SOCIETY OF MAYFLOWER DESCENDANTS. Dus hier, op de plaats waar hij toen zo wanhopig de nagedachtenis van zijn echtgenote had verdedigd, kwamen ze hem nu arresteren. Later had hij de persconferentie op de televisie teruggezien. Daar stond een droevig en verongelijkt jongetje leugens te weerleggen, die met elke ontkenning dieper het collectieve bewustzijn in geramd werden.

 

  ‘Nee, mijn vrouw heeft niet in pornofilms gespeeld. Zij was niet aan de drugs. Sinds ze wist van haar zwangerschap heeft ze zelfs geen glas wijn meer gedronken.’ Hij ergerde zich aan zijn accent, dat door emotie en vermoeidheid sterker was dan normaal. ‘Waarom publiceren jullie zulke verhalen? Mijn vrouw las boeken over geboorte en baby’s. Ze was met stalen in de weer om de kinderkamer te stofferen...’

 

  Zo had Remo voor het kreupelhout van microfoons staan vechten om zijn echtgenote haar door en door lieve karakter terug te geven – alsof dat in het rouwcentrum van de uitvaartonderneming verwisseld was geraakt met dat van een andere gestorvene. Hij wendde zich tot inspecteur Flanzbaum. ‘Hier moet een misverstand in het spel zijn. U dwingt me mijn advocaat te bellen.’

 

  ‘U bent nog niet gearresteerd,’ zei een van de rechercheurs geërgerd. De ander voegde eraan toe, verveeld: ‘We zullen u straks op uw rechten wijzen. Goed?’

 

  ‘Gaat u ons voor naar uw kamer,’ zei Flanzbaum, opstaand. ‘Wij zijn toe gemachtigd die te doorzoeken.’

 

  Toen Remo zelf opstond, zag hij juist zijn vrienden op de uitgang af slenteren, de vrouwen met hun bontmantel losjes over de schouder. Voordat ze de draaideur in gingen, keken er een paar onzeker naar hem om. Dino maakte een vragend gebaar op de Italiaanse wijze: handpalmen naar boven, kin strak de lucht in.

 

 

 

  3

 

 

De kerst in Amsterdam, hoe zou ik die zijn doorgekomen? Met christelijke feestdagen had ik niets, maar de viering van de Terugkeer van het Licht was heidens genoeg voor mij. Olle Tornij, mijn hospes daar, leek me er de man niet naar een boom op te tuigen. Een enkele sparrentak achter een schilderij misschien, maar beslist niet in zijn boekwinkel. ‘In 80-grams romandruk getrokken geuren beïnvloeden eenzijdig de lezing,’ zei hij altijd, en zette dan de afzuigkap zo hoog dat alle smaak aan het voedsel onttrokken werd. ‘Wie gelooft Moby Dick nog met een frituurlucht eromheen?’

 

  ’s Middags zou ik bij zijn kleinzoon op de Hugo de Grootkade langs zijn gegaan, alleen al om het genot de vierjarige Tib onder de kerstboom te zien spelen. De katterigheid van het echtpaar Satink-Tornij, dat de nachtmis bij voorkeur rond de huisbar celebreerde, moest ik voor lief nemen. Ik hoefde mijn ogen maar dicht te doen om Tibbi onder het overhangende groen en de slingers te zien zitten. Net als vorig jaar. Al diende ik wel een correctie aan te brengen. Maanden terug, in de nazomer nog, had de kleine te kennen gegeven met Kerstmis geen rode en blauwe ballen meer in zijn boom te willen, alleen zilverwerk. ‘Da’finnik zo mooi.’

 

  Zijn spel was zo intens dat Tibbolt alles om zich heen vergat, ook zijn hut van sparrentakken. Zomaar ineens kon dan zijn ernstige gezichtje opklaren, waarbij hij boven zich greep om een klokje aan het kleppen te brengen – dit jaar eentje van zilver dus. En ik, die het wonder met eigen ogen had kunnen aanschouwen, zat aan de andere kant van de wereld moordenaars en verkrachters te bewaken.

 

  Op eerste kerstdag stond ik niet ingeroosterd, maar de gevangenisdominee had me uitgenodigd de ochtenddienst in de huiskapel van Choreo bij te wonen. ‘Er is ook muziek, Spiros. Kom je koude Grieks-orthodoxe ziel bij ons warmen.’ Ik was allang blij een excuus te hebben om op mijn vrije dag onder Choreanen te kunnen zijn – en niet alleen omdat het eigenlijk geen doen is, met Kerstmis, zo’n motelkamer aan de rand van San Bernardino.

 

  Half negen, en de kapel was nog leeg. Onder toezicht van een mij onbekende bewaker, en op aanwijzing van de dominee, was een geprivilegieerde gevangene (de Mexicaan die ook de vingerafdrukken deed) de kaarsen aan het ontsteken. Op de rondleiding bij mijn aanstelling hadden hier nog klapstoelen gestaan. Nu waren er twee rijen banken van gevernist vurenhout. Ik ging dominee Fagan een schouderklap geven. ‘Streng geworden hier. Het oude meubilair gaf iets bruiloftachtigs aan de tent.’

 

  ‘Ooit van De Taartschep gehoord, Spiros? Dan namen gevangenen elkaar hier in de tang met het ijzeren frame van zo’n klapstoel. Dat pakte soms lelijk uit.’

 

  Om bij de hoger aangebrachte kaarsen te kunnen gebruikte de Mexicaan een lontstok met een lange steel, die ook een snuiter aan het eind had, te bedienen via een scharnierende hendel. In combinatie met de vochtige kou in de kapel maakte de geur van smeltende was mij bijna misselijk. Ik ging in het midden van een rij banken aan het middenpad zitten, en keek toe hoe de gedetineerden in groepjes binnen werden gebracht, sommigen geboeid. De ketenen hadden hier een helderder klank dan in de gangen. Weinig kerkgangers van mijn afdeling. Geen Maddox, maar toen ik omkeek, stond Remo Woodehouse tussen de dubbele deuren, niet geboeid, wel met Burdette twee koppen groter pal achter hem. Remo ontmoette mijn blik, glimlachte bijna onzichtbaar door zijn baard heen, en lichtte heel even groetbril op. De bewaker duwde hem de achterste bank in.

 

  Schuin voor me hing de zwarte Sofa Spud met verdraaid bovenlijf over het gangpad, vals zingend: ‘I’m dreaming of a white Christmas.’

 

  Iedereen wendde nu zijn hoofd naar de deuropening, waar Scott Maddox stond met een vers aangelegd, sneeuwwit verband om zijn hoofd. Er klonk hard gelach. Zowel zijn polsen als zijn enkels waren geboeid. Achter hem verschenen Carhartt en The French Dyke. Omdat Maddox zijn handen niet uit elkaar kon doen, droeg hij zijn gitaarkoffer onhandig dwars voor zijn korte benen. Toen hij voor zijn bewakers uit door het middenpad op het altaar af begon te lopen, zijn passen kort gehouden door de kettingen, stootten zijn knieën tegen het foedraal, wat in de plotselinge stilte een reeks galmende geluiden gaf.

 

  Maddox hield halt bij Sofa Spud, die niet meer zong. De gewisselde blikken waren ongetwijfeld dodelijk bedoeld, maar Maddox had alleen die ene opening om door te loeren. Spud bracht zijn zwarte gezicht nog dichter bij de witte verbandklomp, en zei: ‘Schat, als het waar is wat ik denk: dat je naar mij kijkt, schat, knipoog dan even.’

 

  Carhartt en LaBrucherie legden ieder een hand op Maddox’ schouders, en duwden hem zachtjes verder. Tot schuifelpasjes gedwongen piepten hun schoenen op het linoleum. Het drietal schoof aan in de voorste bank, tot vlak voor de kansel. Zonde van die klapstoelen. Ik had Maddox wel eens in De Taartschep genomen willen zien.

 

  Dominee Fagan liet de preek over aan een predikant in opleiding, zelf een tot levenslang veroordeelde, dus die nam er de tijd voor. Als je mocht afgaan op het bewonderend beamende ‘yeah! yeah!’ dat na elk van zijn loeiende volzinnen uit de kapel opklonk, sprak hij rechtstreeks tot de harten van de Choreanen. Maar naarmate de predikatie duurde en duurde, en het ‘yeah! yeah! yeah!’ steeds luider begon te klinken, begeleid door voetgestamp, beluisterde ik er meer spot in dan de kanselredenaar blijkbaar deed. De gevangenen, blij met elk verzet, maakten er een potje van. ‘Dan nu jullie aandacht voor medegedetineerde Maddox.’

 

  ‘O yeah...!’

 

  Maddox werd van zijn ketenen ontdaan, en door Carhartt het podium op geleid. Hij beklom stijfjes een hoge kruk naast het spreekgestoelte. The French Dyke reikte hem zijn gitaar aan, die hem bijna uit de verbonden handen gleed.

 

  ‘Medegedetineerde Maddox zal een zelf gecomponeerd kerstlied ten gehore brengen. “Under the Rose”.’

 

  ‘Yeah! yeah...!’ Applaus. Maddox stemde kort, en begon aan de intro tot het nummer. Zijn gitaarspel klonk nergens naar. Het verband rond zijn vingers was korter dan voorheen, zodat hij de bovenste kootjes kon buigen, maar de akkoorden klonken nog net zo dof en futloos als in zijn cel.

 

 

So here’s my Christmas carol

 

under the rose...

 

 

Het lied wilde maar niet galmen. Ondanks de betere akoestiek van de kapel leek Maddox’ stem nog meer dan anders te worden geabsorbeerd door de dikke muts van zwachtels. Uit het midden van het publiek verhief zich, eerst fluisterend, allengs harder en zich verspreidend, het ‘White Christmas’ van Bing Crosby – tot heel Choreo mee brulde. Maddox was toen al, middenin een couplet, met spelen opgehouden. Dominee Fagan probeerde hem iets in het verborgen oor te schreeuwen.

 

  Toen de gevangenen naar buiten werden geleid voor het zondagse luchtuur bleven ze op volle sterkte zingen. ‘I’m dreaming of a white Christmas...’ Daarbij hadden de meesten hun vouwblad met psalmen als een wit dakje op het hoofd liggen.

 

 

 

  4

 

 

Terug op cel meende Remo het koor van gevangenen nog steeds hun Bing Crosby te horen blèren. Hij moest zich vergissen. Bij het vegen van de Ring, ’s morgens, konden hij en Maddox het gedruis op de binnenplaats goed genoeg horen om elk handgemeen terstmerken. Tot zijn cel, met de deur dicht, drong het niet door. Maar goed ook: vandaag zou hij al zijn aandacht nodig hebben om zijn vader een brief te schrijven – met de waarheid, eindelijk.

 

  ‘...eamin’...ite... istma...’

 

  Misschien toch geen verbeelding. Remo klom op de radiator. Naast de slagboom, ter hoogte van het parkeerterrein, stond een grote groep vrouwen en kinderen uit het tentenkamp tegen de wind in te zingen. Ze moesten het gezang van de binnenplaats hebben horen opstijgen, en dit was hun antwoord. De kinderen hielden van die staafjes omhoog waar, heel bleek in het ochtendlicht, vuurwerksterretjes vanaf spatten. Het verwonderde Remo opnieuw dat zoveel smeerlappen, wie het ook waren, op de steun van vrouw, moeder, zus en kind konden rekenen. Hier binnen, in Choreo, was de kerst warmer en overvloediger dan ginds in het solidariteitskamp. Liefde dwars tegen alle moraal in. Sterretjes tegen prikkeldraad.

 

 

Zijn advocaat kon op elke gewenste dag bij hem terecht. De overige bezoekers, voorzover geen naaste familie, waren goed genoeg om op een doordeweekse dag ontvangen te worden. Zaterdag en zondag waren voor de echte familieleden, maar die had hij niet in Californië – niet meer. Zijn voormalige schoonouders hier uitnodigen, nee, dat was geen goed idee. Als ze uit zichzelf aanboden langs te komen, zelfs dan wist Remo niet of hij ze in de ogen zou durven kijken. Zijn schoonmoeder was juist uit haar jaren van ontkenning ontwaakt, en bereidde zich, met het oog op de parole-zittingen van het komend jaar, strijdlustig voor op haar kruistocht langs enkele Californische gevangenissen. San Quentin. San Luis Obispo. Institute for Women in Corona. Op dat lijstje hoorde Choreo niet thuis.

 

  ’s Zaterdags kwamen de psychiaters, en werd er verder normaal gepoetst. Om dichter bij de paar naasten te zijn die hem aan de andere kant van de wereld nog restten, besloot Remo de zondagen in Choreo te besteden aan het schrijven van brieven – aan zijn vader, zijn stiefmoeder, zijn halfzuster.

 

  Het van staatswege verstrekte briefpapier was grauw en houthoudend als dat van de schoolschriften in het Oostblok. Een geprivilegieerde voor wie ze geen ander werk hadden, zette er bij wijze van briefhoofd een stempel in groene inkt boven, meestal scheef, soms op z’n kop:

 

 

CALIFORNIA

 

STATE PENITENTIARY

 

CHOREO

 

P.O. BOX 1300

 

SAN BERNARDINO

 

CA 94035

 

 

De gratis verstrekking moest niet als een aanmoediging worden uitgelegd. Twee brieven per dag, uitgaand of binnenkomend, en de bewaking, Carhartt voorop, had weer wat te kankeren. Hoe meer post, des temeer censuurwerk.

 

  De brieven die Remo in zijn moedertaal schreef, werden niet gecensureerd, omdat niemand van het personeel hem machtig was – een feit dat hem door de domme Carhartt nog laatdunkend werd meegedeeld ook. Zo wist Remo dat hij in zijn schrijfsels naar het ouderlijk huis geen blad voor de mond hoefde te nemen, ook niet over de toestand in Choreo, zolang er maar geen herkenbare namen werden gebruikt.

 

  Hij nam zo’n vel pleepapier voor zich. Inkt zou erin uitvloeien, met blauwe haarvaatjes de letters onleesbaar maken, maar de directie stond hem alleen grafiet toe. Vijf potloden mocht hij per keer door een bewaker laten aanscherpen, want een puntenslijper op cel, met van die uitneembare mesjes, was ook verboden. The French Dyke, met schooljufdromen of moordplannen, rekende het tot haar eer zijn Caran d’Ache-HB’s zo vlijmscherp bij te punten dat hij er gemakkelijk seppoekoe mee had kunnen plegen: voor vandaag een serieuze optie.

 

 

‘San Bernardino,

 

Kerstmis 1977

 

 

Lieve papa,’

 

 

Zo, dat stond er alvast. Zonder de troost van enige censuur de harde waarheid aan je oude vader te moeten overbrengen, dat viel nog niet mee. Zachtjes met een hoektand door de verflaag van een potlood heen bijten gaf nog dezelfde smaak als vroeger.

 

 

‘Lieve papa,

 

  uit je laatste brief, die Paula me hier bracht, bleken zoveel verdriet en schaamte dat mijn hart brak. (De bewaker die haar fouilleerde, heeft voor de vorm een willekeurige zin doorgekrast, die overigens leesbaar bleef.) Hecht alsjeblieft niet te veel geloof, papa, aan het sensatieverhaal dat de kranten hun lezers proberen te verkopen. Op de bloedband die ons bindt zweer ik dat ik niet de demon ben die ze nu van me maken. Ja, ik zit vast, maar dat is voor een psychiatrisch onderzoek, dat binnen twee maanden afgerond kan zijn. Papa, je kent me. Je weet dat ik niet in staat ben alle dingen te doen die me worden aangewreven. Ik ben alleen erg naïef en onvoorzichtig geweest.’

 

 

 

  5

 

 

Waar haalde hij het recht vandaan er tegenover zijn lieve ouwe, met wie hij de hel had gedeeld en die hem later altijd was blijven steunen, zo laf omheen te draaien? Als de man de officiële, juridische waarheid al uit de krant kende, dan was het Remo’s enige taak nog daar de menselijke nuances in aan te brengen, zodat de vader de aangeklaagde weer als zijn zoon zou herkennen. En daar school hem nou juist het probleem: de ware details versus het geconstrueerde compromis. Zo werd in de Verenigde Staten rechtgesproken: om vijf aanklachten, waaraan hij misschien ten dele schuldig was, te laten vervallen, diende iemand schuld te bekennen in het zesde geval, waaraan hij mogelijk helemaal niet schuldig was. Koehandel zonder handjeklap maar met geheven vingers, en was die er eenmaal door, dan bleek niemand nog geïnteresseerd in wat er, van moment tot moment, werkelijk gebeurd was.

 

  Zo had Remo bij zijn arrestatie gevraagd of ze in twee groepjes vanuit de lounge naar boven konden gaan, naar zijn suite – dit als gebaar richting directie om de commotie in het hotel zo gering mogelijk te houden. Later was dit verzoek, dat niet werd ingewilligd, als kille berekening uitgelegd: achter een vergulde façade wensten lieden als hij hun bestialiteiten te kunnen bedrijven. En zo was er meer. Het gezeur over de Quaaludes bijvoorbeeld.

 

  Vier rijzige heren in werkkleding rond een kleine, beroemde man met een nachtblauwe tuxedo aan: dat trok inderdaad volop de aandacht. De chique wachtenden voor de lift maakten ruim baan, maar niet zonder zich zat te kijken aan het tafereel. Een rotsituatie, maar eenmaal in zijn suite had Remo moeite om niet te lachen bij het zien van Homy’s verbaasde gezicht. De brave Gallaudet behoorde volgens de rechercheurs blijkbaar tot de inboedel van suite B714, want hij werd tot in het kruis gefouilleerd.

 

  ‘Heren, heren, alstublieft,’ riep Remo, wie het lachen verging. ‘Ik dacht dat uw huiszoekingsbevel de anorganische materie betrof. Mr Gallaudet is mijn coscenarist. Samen hebben wij hier vandaag aan een script zitten werken. Tijdens mijn afwezigheid zou hij nog wat verfijningen aanbrengen. Hij weet verder nergens van.’

 

  ‘Verfijningen,’ herhaalde inspecteur Flanzbaum vol minachting. ‘Goed, Mr Gallaudet, verlaat u de hotelkamer zonder iets aan te raken. Nee, die papieren... liggen laten.’

 

  Op weg naar de deur wees Homy op de telefoon, en mimede iets dat op ‘out of service’ leek. Of was het ‘roomservice’?

 

  ‘Verlaat u zwijgend de kamer, Mr Gallaudet,’ snauwde Flanzbaum, ‘of spreekt u zich hardop uit. Niet dit halve gedoe.’

 

  ‘Gerookte zalm op toast,’ zei Homy bleek. ‘Plus een halfje chardonnay. ’t Valt misschien nog af te blazen. Tot morgen.’

 

  Onder het oog van de hulpofficier van justitie werd de suite door drie man sterk uitgekamd. Remo’s fotocamera’s, zijn lichtmeter, de dia’s en de nog niet ontwikkelde rolletjes verdwenen in plastic zakken, die orgvuldig werden verzegeld en gelabeld. Kijk, daar begon de verminking van de werkelijkheid al: de onderdelen van het stilleven werden uit elkaar gehaald, en gingen afzonderlijk in quarantaine.

 

  Flanzbaum kwam uit de badkamer, rammelend met een plastic potje, dat hij omhooghield naar zijn collega’s. ‘Hebbes. Verboden snoep voor kleine meisjes.’

 

  Remo zag dat het de Quaaludes waren. ‘Die zijn op recept.’

 

  ‘Morfine gaat ook op recept,’ zei Flanzbaum. ‘Net als rattengif.’

 

 

 

  6

 

 

‘Je bedroefde brief, papa, ligt hier voor me. “Ik snap niet,” schrijf je, “dat je jezelf, na de klappen die eerder op je zijn neergedaald, zoveel zelfvernedering hebt aangedaan.”

 

  Het een houdt wel degelijk verband met het ander, maar niet zoals jij denkt. De krantenlezers van acht jaar terug hebben het nooit kunnen verkroppen dat ik niet schuldiger bleek dan ik was. Op z’n minst vergaven ze het me niet dat ik, kennelijk, de dans ontsprongen was. En nu dit gebeurd is, roepen ze: zie je wel! Altijd al gezegd! De kleine rat deugt niet! Onze kinderen zijn niet veilig voor hem!’

 

 

Zo’n kale celmuur was bij uitstek geschikt om de hele geschiedenis op te projecteren. Verlangzaamd. Per beeld stilgezet. Elk detail uitvergroot. In de eerste versie zag Remo zichzelf terug als hardwerkende vakman in een afgeleide rol. Toen hij opnieuw alles afdraaide, ontmoette hij een ijdele naïeveling, die niet in de smiezen had dat hij er door een stelletje star fuckers eerst in geluisd en daarna bij gelapt werd.

 

 

‘Vrienden van me, papa, en niet de beste, hebben wel eens over me gezegd: “Remo Woodehouse weet niet dat hij Remo Woodehouse is.” (Ik leg je zo wel uit waarom ik deze naam hier gebruik. Vul er de mijne maar voor in.) Ze bedoelen daarmee dat als ze in mijn schoenen zouden staan, ze heel wat effectiever gebruik zouden maken van de relaties, de dollars, de gelaatstrekken, de talenten en (vooral) de machtsmiddelen waarover ik blijkbaar kan beschikken. In die zin weet ik inderdaad niet “dat ik Remo Woodehouse ben”. Ik sta niet stil bij zulke oneigenlijke verworvenheden van het vak. Roem, bekendheid, versierwaarde – het kan me allemaal gestolen worden. Ik ben er niet mee bezig. Wat voor mij telt, is de hoogste creativiteit bereiken. Je weet wel, wat ik jullie vorig jaar met de kerst vertelde over het Graf van de Onbekende Tragicus.’

 

 

‘Gaat u zitten,’ zei inspecteur Flanzbaum. Het gezelschap van rechercheurs, hulpofficier en arrestant in spe liet zich neer in de fauteuils rond een salontafel: het enige meubilair dat min of meer op z’n plaats was blijven staan. De inspecteur zelf trok er een rechte eetkamerstoel bij, en ging er schrijlings op zitten. ‘Vindt u het erg als we roken?’

 

  Remo keek de suite rond. Het beddengoed lag in een hoop op de grond, uitgezonderd het kussen dat over de fruitmand op tafel was gelegd. Zijn colberts en pakken kronkelden over de vloer, het knaapje nog in de schouders. Van alle losbladige scenario’s die nu door elkaar lagen, had Alain Resnais een avantgardistische film van achttien uur lang kunnen maken, en dan nog krap gemonteerd. Zelfs de matrassen van zo’n luxehotel leken, kaal tegen de muur gezet, met hun grillige doorligplekken rijp voor het grofvuil. Uit alle windstreken waren stellen hier voor een nacht of wat naartoe gekomen om hun jaarringen van de liefde over elkaar heen te leggen. In dezelfde ruimte werd Remo nu vernederd en ter verantwoording geroepen wegens dezelfde menselijke oerhandeling.

 

  Van een kluwen koude spaghetti, over van de lunch en op de commode als verdachte bergplaats uit elkaar geplozen, keek Remo weer naar Flanzbaum. ‘Vriendelijk dat u het vraagt.’

 

 

‘Maar dan reken je buiten de anderen, papa. Die weten altijd heel precies wat iemands marktwaarde is, en hoe er een slaatje uit te slaan. Zoals de moeder van dat meisje. Omdat Remo Woodehouse, volgens mijn vrienden, niet weet “dat hij Remo Woodehouse is”, realiseerde ik me niet hoe belangrijk ik voor de carrière van het mens zou kunnen zijn, en dus evenmin dat ze een val voor me zette. En omdat ik er geen idee van heb wat het betekent “Remo Woodehouse te zijn”, ben ik ook nooit bedacht op de publieke haat die bij de kleinste misstap over me uitgestort kan worden.’

 

 

 

  7

 

 

Van de beelden op zijn celmuur was nog een derde lezing mogelijk, waaruit Remo zelf slechter en doortrapter naar voren kwam dan al die voorstadsparasieten bij elkaar. Maar die liet hij liever aan inspecteur Flanzbaum en zijn hulpofficier van justitie over.

 

  Remo werd aan zijn rechten herinnerd.

 

  ‘U hoeft geen verklaring af te leggen,’ zei Flanzbaum, rook uitblazend, ‘maar ik ga u toch iets vragen.’

 

  ‘Mijn advocaat zal er ongetwijfeld anders over denken,’ zei Remo, ‘maar ik zie het nut van zwijgen niet in. Ik heb niets misdaan, en dat zal ik van de daken schreeuwen ook.’

 

  De twee rechercheurs, ook rokend, keken Remo met geamuseerd sarcasme aan.

 

  ‘Enig idee,’ vroeg Flanzbaum, ‘waarom zo’n beschuldiging tegen u is ingebracht?’

 

  ‘Vertelt u me eerst eens door wie.’

 

  ‘Mrs Zillgitt. De moeder van het model.’

 

  Remo had niet eens de kracht zijn hoofd te schudden. Hij wiebelde er alleen even mee. ‘Het is allemaal een gruwelijk misverstand. Wat er gisteren tussen Wendy en mij is voorgevallen, kan ik onmogelijk in verband brengen met... met... Ik krijg het woord niet eens mijn strot uit.’

 

  ‘Wist u, ten tijde van het gepleegde feit, hoe oud Miss Zillgitt was?’ vroeg de inspecteur.

 

  ‘Wij wijzen u er nogmaals op,’ zei de hulpofficier van justitie, ‘dat u elke vraag onbeantwoord mag laten.’

 

  ‘Ze zag eruit als zestien,’ zei Remo. ‘Ik schatte haar op vijftien. Zelf zei ze veertien.’

 

  ‘Was het noemen van die leeftijd,’ vroeg Flanzbaum, ‘voor u niet voldoende reden om de grootst mogelijke terughoudendheid te betrachten?’

 

  ‘Wat ze ook zei, ze bleef eruitzien als zestien. Zo gedroeg ze zich ook. Volwassener nog. Ze jokte om me uit te dagen. Wendy deed niets tegen haar zin. Ik durf zelfs te beweren dat zij, min of meer, het initiatief nam.’

 

  ‘U wordt ervan beschuldigd...’

 

  Op dat moment werd er geklopt. ‘Roomservice.’ Niemand antwoordde. De deur ging open, en een kortgeknipte jongeman met een knijpvlindertje onder zijn scherpe adamsappel duwde een serveerkar naar binnen. Uit de koelemmer stak de hals van een kleine fles wijn. De bediende probeerde onbewogen de ravage te bekijken.

 

  ‘Zet daar maar neer, Frederick,’ zei Remo, de jongen een tweedollarbiljet toestekend. ‘De heren binnenhuisarchitecten hebben trek gekregen van het harde werken.’

 

  ‘Onder de doek is warme toast voor bij de zalm, Sir,’ stamelde de bediende, achterwaarts naar de deur schuifelend, en die snel sluitend.

 

  ‘U wordt ervan beschuldigd,’ herhaalde Flanzbaum, ‘misbruik te hebben gemaakt van haar astma. Ze kreeg een aanval, en in die weerloze toestand zou u haar hebben gedrogeerd... en overweldigd.’

 

  ‘Ze was niet eens astmatisch, is me later gebleken,’ zei Remo. ‘Wendy simuleerde een aanval van benauwdheid om door mij vertroeteld te worden. Ik dacht dat ze het echt te kwaad had, en gaf haar een Quaalude. Een halve. Eer die begon te werken, had ze me al verleid.’

 

  ‘Nu wilt u zeker wel weten hoe oud ze werkelijk is?’

 

  ‘Toch zestien? Nog altijd minderjarig, ik geef het toe. Maar...’

 

  ‘Dertien.’

 

 

Het Schervengericht
titlepage.xhtml
Het_schervengericht_split_000.html
Het_schervengericht_split_001.html
Het_schervengericht_split_002.html
Het_schervengericht_split_003.html
Het_schervengericht_split_004.html
Het_schervengericht_split_005.html
Het_schervengericht_split_006.html
Het_schervengericht_split_007.html
Het_schervengericht_split_008.html
Het_schervengericht_split_009.html
Het_schervengericht_split_010.html
Het_schervengericht_split_011.html
Het_schervengericht_split_012.html
Het_schervengericht_split_013.html
Het_schervengericht_split_014.html
Het_schervengericht_split_015.html
Het_schervengericht_split_016.html
Het_schervengericht_split_017.html
Het_schervengericht_split_018.html
Het_schervengericht_split_019.html
Het_schervengericht_split_020.html
Het_schervengericht_split_021.html
Het_schervengericht_split_022.html
Het_schervengericht_split_023.html
Het_schervengericht_split_024.html
Het_schervengericht_split_025.html
Het_schervengericht_split_026.html
Het_schervengericht_split_027.html
Het_schervengericht_split_028.html
Het_schervengericht_split_029.html
Het_schervengericht_split_030.html
Het_schervengericht_split_031.html
Het_schervengericht_split_032.html
Het_schervengericht_split_033.html
Het_schervengericht_split_034.html
Het_schervengericht_split_035.html
Het_schervengericht_split_036.html
Het_schervengericht_split_037.html
Het_schervengericht_split_038.html
Het_schervengericht_split_039.html
Het_schervengericht_split_040.html
Het_schervengericht_split_041.html
Het_schervengericht_split_042.html
Het_schervengericht_split_043.html
Het_schervengericht_split_044.html
Het_schervengericht_split_045.html
Het_schervengericht_split_046.html
Het_schervengericht_split_047.html
Het_schervengericht_split_048.html
Het_schervengericht_split_049.html
Het_schervengericht_split_050.html
Het_schervengericht_split_051.html
Het_schervengericht_split_052.html
Het_schervengericht_split_053.html
Het_schervengericht_split_054.html
Het_schervengericht_split_055.html
Het_schervengericht_split_056.html
Het_schervengericht_split_057.html
Het_schervengericht_split_058.html
Het_schervengericht_split_059.html