Dinsdag 24 januari
1978
Herrieprotest
1
Wat Woodehouse nog nooit had gedaan: opeens stond hij met zijn veeggerei in de deuropening van de loge. Ik zat het staartje te lezen van het dossier-Maddox/Charlie, dat op zo’n mysterieuze wijze uit de archieven van Vacaville verdwenen was. De laatste pagina behelsde een fotokopie van het krantenbericht over Maddox’ autodafe in de CMF. Ik dekte de tekst snel met een stofmap af.
‘Mr Agraphiotis, het gerucht gaat dat er een aanslag op Maddox is gepleegd.’
‘Hij heeft een aanslag op ons gepleegd. Gewoon op volle kracht de helft van het werk blijven doen, Woodehouse. Meer verwachten we niet van je.’
Ik wilde de twintig centimeter hoge stapel geperforeerd papier als één geheel de lege la in tillen, maar hij gleed me uit handen, zodat de helft in waaiers op de vloer terechtkwam.
‘Wat sta je daar nou nog?’
‘Gisteravond laat was er een ambulance bij het kamp.’ Ik volgde zijn blik naar een vel papier met de plattegrond van zijn oude huis. Het viel niet uit te maken of hij het herkende. ‘U mag zeker niet zeggen wat er...’
‘Over zaken buiten Choreo hoef ik mijn mond niet te houden.’
‘Er lag iemand op een brancard.’
‘O, dat. Een van die vrouwen heeft zich van ellende op de afrastering gestort.’
‘Weet u ook wat voor ellende?’
‘De ellende prikkeldraad zwaar onder stroom stond. Ze ligt met brandwonden in het Ridgway Memorial. Net als collega Zalkus, die nog altijd op het randje balanceert.’
2
Voor een meerderheid op de binnenplaats stond nu vast dat Scott Maddox in zijn cel was vermoord.
‘Als dat waar is,’ vroeg Remo aan Schele Fritzsche, ‘wat kan dan de reden zijn geweest?’
De AB’er, niet meer dan een meeloper van de Broederschap, keek Remo indringend aan door zijn afgedreven oog op een scheurtje in de gevangenismuur te vestigen. ‘Huurlingen zijn in soldij geïnteresseerd, niet in motieven.’
‘Zeg, Fritzsche, die Maddox... wat was dat nou eigenlijk voor makker?’
‘Ja, dat liep het varken Glass Bell ook al rond te vragen. Jij hebt met die gast honderd keer de Ring gedaan. Als jij het niet weet, wie dan wel?’
3
Hoewel niemand een lijk had zien wegdragen, lieten de Choreanen zich hun herrieprotest niet onthouden. Het moest op de binnenplaats van mond tot mond zo afgesproken zijn: beginnen vijf minuten na het luchtuur. Met alles wat maar geluid kon maken, van tandenborstel tot aluminium drinkbeker, timmerden de mannen op de balustrades van de Ring, of ze ratelden ermee langs de tralies van de schuifhekken. En dan hadden ze natuurlijk nog hun gilstem. Allemaal uit protest tegen de dood van een medegevangene die niemand, behalve misschien Woodehouse, nader had leren kennen – en over wiens verscheiden geen enkele zekerheid bestond.
Ik werd gebeld door collega’s van andere afdelingen: dat ook daar de drumbands aan het improviseren waren geslagen. Ik had het kabaal al door de zijgangen van de EBA horen aanstormen. Onder de percussionisten zag ik ook Woodehouse, die met zijn veegblik tekeerging langs de gietijzeren trapspijlen. Er was in de huidige situatie geen enkele reden om de rituele kakofonie een kans te geven, maar O’Melveny gaf opdracht het alarm pas tien minuten na het begin in werking te stellen.
‘Laat het ongenoegen maar even verdampen,’ zei hij tegen me door de telefoon. De meute per alarm terugdrijven naar de cel bleek niet nodig: na precies acht minuten hield de herrie plotseling op, alsof de een of andere oproerleider een teken had gegeven.
4
Ondanks de nog steeds gunstige wind vielen er ook vanavond geen spreekkoren te beluisteren. Remo stelde zich voor dat de kampbewoners aangeslagen waren door het ongeluk van gisternacht. Het kon ook zijn dat ze eindelijk zekerheid hadden over het lot van hun roerganger.
Nooit eerder was de Choreaanse nacht zo stil – al werd na verloop van tijd in zijn cel een zacht, ritmisch ruisen hoorbaar, als van grit in een sambabal. Remo liet zich van zijn brits glijden, en ging op zoek naar de bron van het geluid. Onder de boekenplank vond hij, meteen naast de knop van de radiodistributie, een luciferdoosje. Het zat met fijngekauwd inktvloeipapier tegen het hout geplakt, precies zoals hij vroeger met verboden dingen op school had gedaan.
Remo trok het kleine, spanen doosje, waar het geruis uitkwam, van z’n ongewone lijm los. Op de schuifwikkel de afbeelding van een sneeuwpop met ogen van eierkolen. Erboven, in het Pools, de tekst VEILIGHEIDSLUCIFERS, met in kleinere kapitalen eronder: VERKOOLDE KOP BROKKELT NIET AF. Ook roerloos tussen Remo’s vingers geklemd bleef het voorwerp een korrelig gerammel voortbrengen. Hij drukte het met zijn duim open. Het doosje zat halfvol afgebrande en kromgetrokken lucifers – kleine skeletjes, ontdaan van hun zwartgeblakerde hoofdjes, die als hagelkorrels over de papieren bekleding rolden.