Donderdag 22 december
1977
Conopas I en II
1
‘Is hier alcohol in de cel toegestaan?’ vroeg Remo.
‘Dat hangt van de definitie af,’ zei Maddox. ‘Bier, nee. Wijn, nee. Sterke drank, daar betaal je voor met isoleer.’
‘Ik zou zweren dat ik af en toe uit een open cel een lichte dranklucht opsnuif.’
‘Gistende fruitschillen. Het huisaperitief van Choreo.’
‘Ik heb het nooit iemand zien drinken.’
‘Ze sparen het op voor oudjaar.’
Hun dagelijkse conversatie bestond uit brokstukken van wat een compleet gesprek had kunnen zijn, als ze zich niet na elk treffen weer noodgedwongen van elkaar verwijderden. Soms vormden de flarden, verspreid over de schoonmaakdag, een soort vervolggesprek, maar vaker ontsnapte het onderwerp ze, zodat ze na een volgende rondgang over iets heel anders begonnen.
‘Die bandrecorder, Scott, staan ze je die zomaar toe?’
‘Van wie ben jij de spion, Li’ll Remo?’
‘Misschien wel van een platenmaatschappij. Ik bedoel, in zo’n ding zitten onderdelen waarmee een gevangene zich iets zou kunnen aandoen.’
‘De band is te slap om je mee op te knopen.’
‘In het inwendige zitten tandradertjes die, na wat slijpwerk, een aardige stippellijn over je polsen zouden kunnen trekken.’
‘Het ding mag ik op aanvraag een uur in mijn cel hebben. De bewakers komen elke vijf minuten kijken of ik er nog geen elektrische guillotine van gebouwd heb. De stroom wordt afgetapt uit de cipiersloge... via een rubberen veiligheidssnoer. Tevreden?’
‘Waarom,’ vroeg Maddox, ‘heb jij je voor dit hondenwerk aangemeld?’
‘Om niet stil in mijn cel te hoeven blijven zitten.’
‘En dan nu de ware reden.’
‘Om mijn goede wil te tonen.’
‘De ware reden, zei ik.’
‘Jij stond daar aan het eind van de gang... eenzaam opgesloten in al dat verband. Je hield de schijn van vegen op. Ik wilde wel ’s met je aan de praat raken.’
‘Vandaag beginnen we maar eens beneden. Ik wed met je om een kartonnetje melk dat er herrie van komt.’
Ieder werkte vanuit z’n vaste hoek met de harde bezem, hoewel er geen zichtbaar vuil bij elkaar te vegen was. Na tien minuten voelde Remo een hand op zijn schouder. Het was bewaker Carhartt. ‘Waar zit je verstand vandaag, Woodehouse? Altijd boven beginnen.’
Maddox kwam aanslenteren, de bezem achter zich aan trekkend. ‘ niet goed, Mr Carhartt?’
‘Altijd op driehoog beginnen.’
‘Ik las laatst in een tijdschrift over het verven van de Eiffeltoren. Als de schilders klaar zijn, beginnen ze meteen van voren af aan. Wat maakt het dan uit? Van beneden naar boven, bedoel ik, of van boven naar beneden.’
‘Choreo is niet de Eiffeltoren,’ schreeuwde Carhartt. ‘Er kan op driehoog viezigheid over de rand vallen. Als de begane grond dan al schoon is, is het werk voor niets geweest.’
2
Als de twee schoonmakers hun harde bezems stilhielden, konden ze het stemmengedruis van de binnenplaats, gezeefd door muren en vervormd door gangen, tot de Ring door horen dringen. Luchtuur. ‘Wacht.’ Maddox legde een omzwachtelde wijsvinger over de morsige verbandspleet voor zijn mond. ‘Stront.’
Boven de luider wordende stemmenbrij uit klonken scherpe kreten. Voetgeroffel op het asfalt. Uit een megafoon snerpte iets onverstaanbaars. Plotseling was het stil. ‘Het hele zooitje,’ zei Maddox, ‘ligt nu plat op de grond, met het gezicht naar Mekka. De Arische Broederschap kon het weer niet laten.’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Gevangenisintuïtie. Ik heb aan verschillende hogescholen gestudeerd.’
‘Wat zie je?’
‘Vers bloed in de winterzon.’
‘En jij, Scott, waarom zit jij hier, in idyllisch Choreo?’
‘Dat vraag ik me dagelijks af. Zoals ik je zei, ben ik eigenlijk een politieke gevangene. Preciezer, een religieus-politieke. Ik hoor hier niet.’
‘Wat hield je veroordeling in?’
‘De gevangenis, Little Remo, is mijn oudedagsvoorziening.’
‘Ik vroeg: waarvoor ben je veroordeeld?’
‘Politieke aanslagen.’
‘Iets meer over de doelen graag... dan weet ik het misschien weer.’
‘Later.’
‘Zeg me dan tenminste, Scott, voor hoe lang ze je hebben opgeborgen.’
‘Als de jury zegt schuldig, en de rechter zegt twintig jaar, weet de veroordeelde waar hij aan toe is. Scott weet niet wat de duur van zijn straf is. Ik ben nu drieënveertig. Ze kunnen me nog drieëndertig jaar vasthouden, of drieënveertig, of drie. Het kan morgen voorbij zijn. Ik ben tot de gevangenis veroordeeld, en verder tot onzekerheid. Het is een aparte straf. Vier dragers zeulen me straks de vrijheid in.’
‘De levensverwachting voor mannen... vierenzeventig, geloof ik.’
‘Ik ben niet tot een gemiddelde veroordeeld, maar tot de duur van mijn eigen leven, en die ken ik niet. Ik behoor tot de types die honderd en één worden. Ik behoor ook tot de types die zichzelf elke dag in brand kunnen steken.’
‘Zelfs als je tot levenslang veroordeeld bent, kun je na verloop van tijd voor een commissie verschijnen, en om voorwaardelijk vragen.’
‘Voor Scott betekent levenslang ook echt levenslang.’
3
Maddox goot schoonmaakmiddel uit een plastic fles in de emmers, en Remo zette ze een voor een onder de warmwaterkraan. ‘Wat was dat nou vanmorgen, Scott?’ Onder druk van de straal rees het schuim als een puntmuts boven de emmer uit.
‘AB’er doodgestoken door zwarte.’
‘Hoe weet je dat?’ Remo tilde de volle emmer uit de wasbak, en zette er een lege voor in de plaats.
‘Van de kakkerlakken in mijn cel.’
‘Dan weten ze ook wie het gedaan heeft.’
‘Choreaanse kakkerlakken klikken niet.’
‘En hun menselijke medegedetineerden...’
‘Die regelen dat onderling. op het bloed dat binnenkort uit de toiletten stroomt.’
Maddox bezat niet de geestelijke discipline om de dingen op een geordende manier te vertellen. Hij bedreef een afwijkend soort logica, waarvan Remo de wetmatigheden nog op het spoor moest zien te komen. Zo had de man de neiging zinnen in zijn betoog van plaats te laten verwisselen. De bewering die je in een als verhaal vermomde sluitrede aan het slot zou verwachten, dook alvast ergens in het midden op. Een gegeven dat, tot goed begrip van een vertelling, logischerwijs in het begin had moeten worden aangereikt, werd de luisteraar als toegift nageworpen. Kortom, zijn conversatie was een chaos, maar er zat meestal wel structuur in, op z’n best een logica van rauwe poëzie.
‘En toch... toch heb jij iets vertrouwds, Li’ll Remo. Is het niet uit dit, dan uit een vorig leven.’
‘Ik ben al eens eerder zo’n verpakte kop tegengekomen.’
‘Altijd een baard gehad?’
‘Toen ik hier binnenkwam, voelde ik deze baard op mijn gezicht branden. Net of elk moment iemand kon roepen: stel je niet aan, man, jij bent helemaal geen baarddrager.’
‘Dat is geen antwoord.’
‘Het is mijn antwoord.’
‘Ik heb nooit een man van jouw lengte gekend... dat wil zeggen, van mijn lengte. Wel ooit een meisje. Ze heeft me verraden. Door haar zit ik hier.’
‘Wat was er politiek aan haar verraad?’
‘Er is nooit een ernstiger politiek verraad gepleegd dan door haar. ’
‘Politieke gevangenen hebben meestal met een publieke zaak te maken gehad. Ik ben jouw naam nooit in de kranten tegengekomen.’
‘Ik de jouwe ook niet.’
‘Ik ben geen politieke gevangene.’
‘O?’
‘Straks ga je me nog vertellen, Scott, dat we naast elkaar op een of andere gammele barricade hebben gestaan.’
‘Het is gewoon onze kleinheid die vertrouwd maakt.’
‘Onder keizer Augustus leefde de kleinste man uit de Romeinse geschiedenis: Conopas. Plinius schrijft dat hij twee voet en een palm lang was. Hij was nog net goed genoeg om als hofnar te dienen voor de kleindochter van de keizer.’
‘Als jij en ik hieruit komen, en we raken niet meer aan de bak, dan gaan we op het Witte Huis solliciteren als hofnar. Conopas Een en Conopas Twee.’
4
‘Zelfs een halve analfabeet als ik, Little Remo, kan horen dat jij achter tralies een bibliotheek bij elkaar gelezen hebt. Vertel me het verhaal van jouw gevangenissen.’
‘Choreo is mijn ontmaagding.’
‘Dan was het een bibliotheek in de vrije wereld. Je bent op school geweest... je hebt een vak geleerd.’
‘Mijn vader zag een goede mijnbouwkundig ingenieur in me. Ik heb er een tijdje voor gestudeerd.’
‘En toen... ben je met de opgedane kennis tunnels gaan graven. Onder bankgebouwen. Daarom slaap je nu hier.’
‘Ik heb me uiteindelijk in een heel ander soort gangenstelsels bekwaamd. In de diepte en de duisternis van... laten we zeggen, de menselijke ziel.’
‘Little Remo is psycholoog... psychiater misschien.’
‘Zoiets.’
‘Hoe pak je dat aan? Je klimt bij de patiënt op schoot, en die mag jou dan wiegen...’
‘Heb jij iets met film, Scott?’
‘De woestijn leeft is mijn favoriete Disney. Ik zag hem in de huisbios op Terminal Island. Ik hou van slangen en schorpioenen. De woestijn leeft, de woestijn doodt.’
Remo bleef zich verbazen over Maddox’ heftige praten. Hij stootte de woorden in al hun vigheid door het verbandgaas heen.
‘Even pauzeren,’ zei Maddox. Hij klemde de steel van de dweiltrekker tussen zijn benen, en bracht zijn handen naar het omzwachtelde hoofd. Vergeefs probeerde hij de stompe vingertoppen onder het verband rond zijn hals te wurmen. Met zijn vrije oog keek hij in de handpalmen, waar de windsels opdikten door de ondergeschoven watten. Hij kreunde.
‘Ik vergeet steeds dat ik me niet kan krabben.’
‘Anders zou je de korsten maar openhalen.’
‘Mijn gezicht valt uiteen in jeuk en pijn. Van een doornenkroon weet je tenminste nog wat je eraan hebt. Jeuk wint het van pijn.’
Hij schuierde met zijn verbonden handen over het goorwitte masker. Een ijsbeer die zijn snuit poetst. Er kwam een langgerekt gebrom uit zijn keel.
‘Niet om het een of ander, Scott, maar zou je iets meer kunnen zeggen over wat zich achter die bandages bevindt?’
‘Etterende wonden.’
‘Dat neem ik aan. Maar er hoort ook nog een gezicht bij.’
‘Als je een veiligheidsspeld hebt, zal ik er een foto van mezelf voorhangen. Vraag het atelier hier maar om kopieën. Eentje van voren, de ander van opzij.’
‘Scott, ben jij zwart?’
‘Hoe zou mijn kop niet zwart zijn na zo’n uitslaande brand.’
5
‘Enig idee, Scott,’ vroeg Remo, ‘wat die wildkampeerders hier buiten de poort doen?’
‘Scott weet van geen wildkampeerders.’
‘Bij mijn aankomst zag ik tenten naast de receptie.’
‘Misschien, Little Remo, is er een wachtlijst voor Choreo. Deze gevangenis, heb ik gehoord, is immens populair.’
‘Dan hadden ze hun kamp beter kunnen opslaan voor de poorten van Sybil Brand. Het waren meest vrouwen.’
‘Dan moet het voor mij zijn,’ zei Maddox met iets vettigs in zijn stem. Ze lachten. ‘Nee, mij niets van bekend. Toen ik hier vorige week aankwam, heb ik geen tenten gezien.’
‘Geen gezang gehoord ’s avonds?’
‘En zingen doen ze ook nog? Dan zijn het echte woudlopers.’
‘Het zijn eerder spreekkoren.’
‘Jij zit aan de kant van de receptie. Ik aan de binnenplaats. Er is daar niets te horen ’s avonds. Ja, twee bewakers die naar elkaar roepen. Meer niet. Wat zingen die lui?’
‘Onverstaanbaar. De wind gaat ermee op de loop.’
‘Vrouwen zo dichtbij... Aantrekkelijke dingen?’
‘Over belangstelling van de pers hadden ze in elk geval niet te klagen.’
‘De pers... dan moet het iets politieks zijn. Vreemd.’
‘Een van de vrouwen werd geïnterviewd door een televisieploeg. Ze hadden hun zaakjes mooi voor elkaar, want naast haar stond een ander dramatisch viool te spelen.’
Maddox hield abrupt op met vegen. ‘Hoe zag die violiste eruit? Donker haar?’
‘Ravenzwart.’
‘Heb je het op televisie teruggezien?’
‘Het geluid stond af.’
‘Little Remo, als je verstaat wat ze zingen of roepen... Scott houdt zich aanbevolen. Mijn rechterhand snakt naar details.’
‘Om je de waarheid te zeggen, Scott,’ zei Remo, ‘had ik me zo’n gevangenis anders voorgesteld.’
‘Hoe dan?’
‘Constant geschreeuw in gangen. Gevangenen die slaag krijgen van bewaarders. Naakte lijven die over de koude grond naar de isoleercel gesleept worden. Bloedige corruptie.’
‘Choreo is een kuuroord,’ zei Maddox. ‘In de grote Californische instituten gaat het wel anders toe. Ik heb mijn portie gehad. In dit rusthuis beleef ik de gelukkigste dagen van mijn leven.’
6
Na het dweilen, toen Remo in zijn cel op het avondeten zat te wachten, werd er door een bewaker een nog jonge man in een kreukelig confectiepak bij hem gebracht. Op een van zijn revers droeg hij een zilveren kruisje. Hij stelde zich voor als McCausland, een van de twee gevangenispastores van Choreo.
‘Doet u geen moeite, Eerwaarde. Ik ben niet katholiek.’
‘Ik zou u desondanks kunnen bijstaan.’
‘Voorzover ik weet, word ik niet terechtgesteld. Ik red me uitstekend.’
‘Zoals u wilt.’
Binnen de ommuring van zijn cel leerde Remo weer genieten van dingen die hij sinds zijn jongensjaren over het hoofd had gezien. Een spin weefde onder de boekenplank, vlakbij de volumeknop van de radio, een web.
‘Jij bent op fruitvliegjes uit. Maar je hebt de verkeerde cel uitgekozen. Ik heb nergens schillen staan gisten.’
Spinoza, werkend aan zijn Ethica, sloeg vliegen dood. Als er bezoek was, gooide hij er een handjevol van in een spinnenweb – om de spin uit zijn honk te lokken. Filmend in een besneeuwd Amsterdam, begin jaren zestig, had Remo zich afgevraagd of de architectuur van de grachten misschien was ingegeven door de aanblik van een spinnenweb.
Voor zijn cel dichtging, had hij een onzichtbare gevangene een oude deun horen fluiten. Hij kon dan uren, met getuite lippen tastend naar de melodie, gaan zitten gissen hoe de song heette, en wie hem gecomponeerd had. Een andere keer nam hij een flard van een ver verwijderde, door galm en echo onverstaanbare vrouwenstem mee naar binnen – akoestisch afval uit het gangenstelsel van Choreo. Hij fantaseerde erop door. Het werd de stem van zijn vrouw, aanwaaiend van over het graf. Remo liet de woordenvlaag net zo lang door zijn hoofd spelen tot hij verstond wat ze zei.
‘Ik vind hem goed.’
Ze zei het blozend, met neergeslagen ogen, alsof het iets doms was. Hij had narrig een schrijver zitten afkammen zonder te weten dat die tot haar favorieten behoorde.
‘Ik vind hem goed.’
In de badkamer had hij ooit een halfuur lang naar haar muiltjes zitten kijken, onbeweeglijk, in verwondering. Wat een kleine voetjes heeft ze eigenlijk. Dat ik dat nu pas zie. Nee, ze leefde toen nog. Het was in Londen. Hij kon haar vlakbij in de keuken horen rondscharrelen, en toch lekten er tranen op de zijde van de slofjes. In een badkamer was het niet vreemd als dingen geraakt werden door rondvliegende druppels. Of tastte tranenzout Chinese zijde aan?
Hoe ze achterover leunde tegen de lucht, toen zij voor hem uit over het dek van de Queen Elizabeth II liep – hoogzwanger. Het hondje in haar armen. Allemaal met eigen ogen gezien, en vastgelegd zonder camera. Ze hadden hem moeten insluiten om ze hem terug te geven, al die snuisterijen van de herinnering.
7
Na overleg met mijn collega’s had ik Woodehouse toestemming gegeven om, zolang hij de luchtplaats niet op mocht, zijn gymnastiekoefeningen op de Ring te doen. Zo klein als hij was – bepaald niet op zijn achterhoofd gevallen, die jongen. Hij voelde meteen aan dat hij, om niet de hoon van zijn afdelinggenoten over zich af te roepen, het gymmen moest organiseren. Rekken, strekken, opdrukken – er deden er steeds meer mee. Remo werd de sportschoolleider van de EBA. Alleen met de looppas, zes tot acht man de hele tweede verdieping van de Ring rond, hadden mijn collega’s meer moeite. Al die voeten beukten zo hard op de granieten platen van de gaanderij dat het tot diep in het Choreaanse gangenstelsel doordreunde. In het begin kwamen bewakers van andere afdelingen kijken of de opstand al neergeslagen was. De eiste dat er een eind aan kwam. O’Melveny was tot een compromis bereid. De gymploeg kon ’s middags tussen vier en vijf, als de pas gedweilde granito vloer droog was, op de begane grond terecht.
8
Op weg naar de recreatie naderde Remo de cel van Maddox, die zijn gitaar stemde. Hij bleef in de deuropening staan.
‘Al dat gelul over Alexander de Grote,’ zei Maddox, zonder op te kijken. ‘Ik geloof in Leonardo de Grote.’
Hij wees naar de reproductie boven zijn hoofd, en begon een bluesversie te spelen van de ballad ‘Mona Lisa’.
Mona Lisa
Mona Lisa
they have named you
Zijn stem klonk rauw en huilerig, als op de oudste platen van zwarte bluesmuzikanten. Omdat hij niet over zijn nagels kon beschikken, had hij voor de gitaar een plectrum nodig. Het spel was rottig, maar ach, een bluesje, dat lukte altijd nog wel. Het verbonden hoofd smoorde de stem.
the lady, o yeah,
with the mystic smile
Het plectrum sprong Maddox tussen de vingers uit, en hij brak het nummer af.
‘Nat King Cole,’ zei Remo. ‘Ik dacht dat jij de pest had aan negers.’
‘Er is altijd een hoop gedoe geweest over dat speciale lachje.’
‘Het zou een zelfportret zijn van Da Vinci als jongeman. Vervrouwelijkt dan.’
‘Het mysterie achter die gekrulde lippen, Little Remo... de oplossing daarvan heeft Scott Maddox in zijn zak.’
‘Laat maar horen.’
‘Zo’n reusachtig geheim aan een onbekende prijsgeven? Kleine mannen zijn verraders.’
‘O, je wou er zaken mee doen? Vraag er patent op aan.’
‘Scott hoeft dit niet te patenteren. De sterke zwijgspieren in mijn tong, die zijn mijn octrooibureau. Niemand anders dan Scott Maddox kan de ontraadseling van de glimlach aan.’
‘Ik begrijp dat het bij de prikkeling van mijn nieuwsgierigheid blijft.’
‘Dat, Little Remo, heb je alvast goed geraden.’
‘Heb je de Mona Lisa in Parijs gezien?’ vroeg Remo.
‘Ik ben nooit de grote plas over geweest,’ zei Maddox. ‘Mijn wereld is hier.’
‘Je hebt de sleutel tot het geheim dus van een reproductie moeten aflezen... Reproducties zijn onnauwkeurig. Er hoeft maar een beetje schaduw in te sluipen, en je hebt een totaal andere glimlach.’
‘Het is deze glimlach, op deze reproductie, die mij de openbaring aan de hand heeft gedaan.’
In gedachten stak Remo in Parijs de Pont des Arts over naar het Louvre. Hij liep door de zalen, de bordjes ‘Mona Lisa’ volgend. Het was ineens een onverdraaglijk idee dat daar ergens, achter hinderlijk spiegelend glas, het origineel van de Mona Lisa hing. Wat voor monsterlijk schilderij was dat, dat het over de oceaan heen, door dikke gevangenismuren tot het verrotte brein van deze misdadiger door kon dringen, die nooit in Parijs was geweest? En dat via de veel later ontwikkelde kunst van de fotografie...
‘Back in the sixties,’ zei Maddox, ‘toen hebben ze haar voor ’t laatst in het Louvre van de ene zaal naar de andere overgebracht. Naar de Salle des États... waar ze nu hangt.’
Hij sloot zijn enige zichtbare oog, en nam Remo’s vrije hand tussen zijn strak verbonden klauwen.
‘Kijk met me mee... ik breng het beeld op je over. Zie je haar hangen? Het is nu nacht in Parijs. Het museum is gesloten. Ze is alleen, beschermd door elektronica... maar ze glimlacht nog steeds. Doe je ogen dicht, en laat die lach op je inwerken... Wat zie je?’
9
Zoals wel vaker klonken uit de ontspanningsruimte Remo ruziënde stemmen tegemoet. De aanwezige blanken en naar LA5 kijken, maar de mannen van de bendes C en D hadden hun zinnen gezet op een nieuwe, ‘zwarte’ zender: Malx.
De Extra Beveiligde Afdeling van de kaliefgevangenis telde drie witte tulbanden. Ook hun dragers hadden bijnamen: Almanzor, Noereddin en Abdal Rhaman III. Zij vormden het kalifaat van Choreo.
Omringd door medegevangenen keek Remo die avond naar The Sting. Ze zaten allemaal aan dezelfde kant van het scherm, maar van de beelden die de anderen kreten van bijval ontlokten, zag hij alleen de achterkant. Het knoopwerk. Zijn handen, die op zijn knieën lagen, sprongen voortdurend rusteloos op. Ze waren in een denkbeeldige montagekamer bezig.
10
Remo begon er al aan gewend te raken, gehecht misschien wel: de spreekkoren die na het ‘lights out!’ aangeheven werden in het tentenkamp bij de receptie. Er werd niet alleen gescandeerd, ook gezongen. Onverstaanbare teksten, onbekende melodieën. Het spektakel duurde de ene keer niet langer dan een kwartier, en ging dan weer tot diep in de nacht door.
Nog steeds kon niemand uit Choreo hem vertellen wat voor gezelschap daar nou neergestreken was – het personeel niet, en de clientèle al evenmin. Het moest om een solidariteitsbetuiging gaan. Iemand was onschuldig veroordeeld, of had een te lange straf gekregen. Maar wie? Net als in elke gevangenis wemelde het in Choreo van de onschuldigen en te zwaar gestraften. Niemand eiste het steunbetoon voor zichzelf op.