Zaterdag 24 december
1977
Engelenhaar uit prikkeldraad
1
‘Het is in orde, Woodehouse,’ kon ik hem op zaterdagmorgen melden. ‘Straks komt de kerstman met je pakjes.’
‘Ik mocht toch geen pakketjes ontvangen?’
‘Misverstand. Een potje kaviaar riep bij de censuur nogal anticommunistische gevoelens op.’
‘Ze moeten gedacht hebben dat het om kogellagers voor een miniatuur lanceerinstallatie ging.’
‘Het bleek Sevruga te zijn. Iraanse kaviaar.’
‘Nog erger.’
‘Ze wisten niet goed, die querulanten, hoe er hun woede op te koelen. Toen hebben ze het maar weer teruggestopt. Heerlijk met verkruimeld eigeel op witbrood. Maar met zure room op toast, dat kan ook heel lekker zijn.’
‘Ik wist niet dat de Grieken kaviaar aten.’
‘Vroeg of laat raakt elke hogere beschaving door barbaren geïnfiltreerd.’
2
‘Vegen, vegen, vegen,’ zei Maddox. ‘Vroeger had ik daar mijn personeel voor. Maar dat liep de kantjes er ook af.’ Hij zette de bezem loodrecht op de grond, en ging er met beide voeten op staan, zich vasthoudend aan de steel. ‘Luie wijven.’ De harige onderkant van de veger bood hem weinig houvast, zodat zijn kleine lijf met steel en al heen en weer wiegde, en elk moment uit evenwicht kon raken.
‘Ik hoorde een meervoud. Veelwijverij?’
‘We were married over the broomstick, Little Remo.’
‘Ik dacht ook al.’
‘Wat viel er ook te vegen, in die bouwval. Net als hier, in Choreo. Je zwiept stof op, en verderop valt het weer neer. De gokken van de gevangenen raken toch wel vol korsten, met of zonder ons.’
‘Waar moeten ze anders met hun vingers blijven?’
Maddox liet met zijn ene hand de bezemsteel los, en duwde Remo het verband onder de neus. ‘Hier. Gisteren nog vers aangelegd gekregen. Nu is het al net alsof ze me zonder schop kolen hebben laten scheppen.’ De veger helde naar voren. Om niet te vallen, moest hij met zijn voet steun zoeken op de grond.
‘Het vreemde is, ik kan in dit gebouw nergens echte stofnesten ontdekken.’
‘In de gevangenis is het met stof als met de uren en dagen. Langzaam, heel gelijkmatig, dalen ze neer. Als van die hele fijne sneeuw in Kentucky. Onzichtbaar. Na jaren loop je door het stof naar de uitgang, waar de papieren zak met het stilstaande horloge op je wacht. En je kijkt om. En daar staan je voetstappen enkeldiep in de laag minuten, uren, dagen, maanden. Dat is het stof waaruit gij wederkeert.’
Tussen het vuil dat Maddox met de zijkant van zijn veger uit een nis in de muur wrikte, lag een muis. Hij zette de bezem tegen de balustrade, en legde het diertje in zijn handpalm. Het was op sterven na dood. Alleen aan een lichte trekking was te zien dat het nog leefde. ‘Die is er geweest,’ zei Remo. ‘Geen muis overleeft de bezem van de huisvrouw.’
Maddox sprak het beestje, dat op een bedje van goor verband lag, onverstaanbaar mummelend toe. Hij blies in de grijze vacht. De muis zette zijn oortjes uit, en trok met een pootje. Schichtig draaide Maddox zijn hoofd in de richting van de cipiersloge. Het vrije oog zag geen bewakers. ‘Vooruit,’ zei hij gejaagd, ‘laat hem in de zak van mijn overall glijden.’
‘Ik heb het niet zo op muizen.’
‘Met mijn verbonden jat lukt het niet. Toe nou, hij pist hooguit in je handpalm.’
Remo zette zijn bezem naast die van de ander. Hij nam, zijn weerzin onderdrukkend, het zachte lijfje uit de opgehouden hand, en stopte het in de zijzak van Maddox’ overall. ‘Voorzichtig. Ik maak hem weer levend.’
3
De twee psychiaters (een door het OM aangewezen, de ander door Dunning & Hendrix) zouden steeds samen op bezoek komen, vandaag voor ’t eerst. Ze onderzochten Remo in de ruimte die gebruikt werd voor ontvangst van advocaten en verhoor door rechercheurs. De psychiater van de openbare aanklager, een man van de oude school, heette Lawrence De Young; de door het advocatenbureau voorgedragene Abel Urquhart, een verlichte zielendokter. Het gesprek kon nauwelijks aftastend worden genoemd. ‘U houdt van jonge meisjes,’ zei Dr De Young bestraffend.
‘Ze bevolken mijn fantasieën.’
‘Voelt u zich daar wel eens schuldig over?’ vroeg De Young.
‘Door mijn dagdromen wordt de meisjes op straat geen haar gekrenkt.’
‘Begin dit jaar heeft u besloten buiten de afrastering van uw dromerijen te treden.’ (Urquhart.)
‘Het was geen besluit. Er klom een meisje over de omheining mijn fantasiewereld binnen.’
Er was natuurlijk het probleem van de leeftijd. De meisjes van zijn dromen hadden een leeftijd waarbij je niet eens aan minderjarig dacht, zo jong. Als ze oud genoeg waren om ongestraft met ze samen te zijn, belette hun getaande aantrekkingskracht dat. De blondine met wie hij Onbewoond Eilandje had gespeeld in de Stille Zuidzee toen ze net vijftien was, was binnenkort alleen nog interessant voor hem als actrice. Nog geen zestien, op z’n schitterendst, en al bijna buiten zijn sexuele actieradius. Hij begon oomachtige gevoelens voor haar te ontwikkelen, en dat trok natuurlijk pas echt de aandacht.
4
Paula had het grootste deel van zijn wenslijstje ingewilligd, en de inkopen bij elkaar gedaan in een enorme doos, met voor een kapitaal aan porto. De rest van het verlangde had zij gedelegeerd aan zijn vrienden. Er waren pakjes van zijn advocaten Dunning en Snodgrass, van zijn coscenarist Gallaudet, van DinoSaur Bros Productions. Hij had meer gekregen dan gevraagd, minder dan verwacht. Elke ontbrekende afzender was een afwijzing. Was dit de manier waarop zijn oude vrienden, vrijwel eensgezind, zijn gedrag afkeurden – door hem zonder kerstgroet te laten? Ook het ontbreken van elk bericht van zijn schoonouders deed hem pijn.
Hij stalde de uitgepakte geschenken in een telkens weer andere, nog dwingender orde op de vloer uit. (Er was een soort vergrote tampon bij, aan een draadje. Door hem in heet water te laten wellen en oplossen, viel er een rudimentaire plumpudding van te maken, volgens het aangehechte recept. ‘De ontdekkingsreiziger Scott had zo’n instant plumpudding in zijn rugzak bij zich, om er Kerstmis mee te vieren na het bereiken van de zuidpool.’ Snodgrass had eronder geschreven: ‘De rum moet je er maar bij denken, of aan de directeur vragen.’) Maar hoe hij ook schoof met zijn cadeaus, ze bleven steeds het negatief vormen van alles wat hij niet ontvangen had.
Als kind had hij, na het van het papier, de ontroerde sensatie ondergaan: voor mij... hoe kan iemand zo met mij begaan zijn? Zelfs een onbruikbaar cadeau betekende altijd nog de uitbreiding van kostbaar bezit. Hoe armer iemand in zijn jeugd geweest was, des te sneller werd hij blasé als later de geschenken begonnen binnen te stromen. Sinds zijn eerste verovering van Cannes hadden de mensen hem overstelpt met prijzen, cadeaus, dure delicatessen. De zoveelste kostbaarheid uitpakken, en de grijns van gespeelde dankbaarheid (‘dit is nou echt wat ik nodig had’) pijn voelen doen op je gezicht. Het enige verlangen dat uiteindelijk overbleef, was om na het wegritsen van het papier de oude blijdschap in handen te houden, en de stem van mama te horen: ‘Kijk zijn ogen eens schitteren...!’
Steunend op een elleboog lag hij op zijn brits neer te kijken op de rijke uitstalling. Hij onderging de walging van het teveel, dat tegelijkertijd een tekort was. Wetend dat hij geen kruimel van alle lekkernijen door zijn keel zou kunnen krijgen, begon hij aan de brieven. Begraven de tijd dat een ongeopende envelop op de mat zijn hart deed opspringen. Nooit het geduld om de briefopener uit de la te nemen. Een wijsvinger was scherp genoeg. Langs regels schietende ogen... een voorlopig antwoord van ingehouden kreetjes... En dan nog eens lezen, langzamer, met afnemend ongeloof. Hardop passages voorlezen aan de overige naar nieuws hongerende aanwezigen... de macht over ze voelen...
Een brief was vanaf de ontvangst een kostbaar bezit. Hij werd bij oudere epistels in een oud chocolaatjesblik bewaard, en ’s avonds voor het slapengaan tevoorschijn gehaald. Bij het overlezen verdiepten zich zinsdelen tot beloftes die nooit waren gemaakt.
Na zijn eerste Cannes was Remo een bedrijf geworden. Binnenkomende post ritste hij nog steeds vol ongeduld open – nu om te zien of het scenario geaccepteerd was en of de productiesom werd toegezegd. Uitgaande brieven, die dicteerde hij aan Paula. En waarom tijd verliezen aan een liefdesbrief als je de dame ook telefonisch naar je slaapkamer kon ontbieden?
Hier in Choreo hoefde hij geen enveloppen te openen, daar had de censuurafdeling al voor gezorgd. Hij vouwde velletje na velletje uit, maar de inhoud ketste op zijn verkilde brein af. Tenslotte probeerde hij alleen nog de onleesbaar gemaakte passages te ontcijferen, als waren dat de eigenlijke boodschappen uit de bewoonde wereld.
Hij veegde de brieven van zijn deken, en probeerde zich over te geven aan zijn herinneringen. Er kwamen hem alleen Kerstmissen voor de geest die hij niet met zijn vrouw had kunnen doorbrengen. Maar toen waren er tenminste zijn vrienden nog geweest om samen mee te treuren, zodat zij als een soort stralend negatief aanwezig kon zijn. Nu, in Choreo, had hij de gore smaak van verraad in de mond, als iemand die een onvergeeflijke rotsmoes heeft verzonnen om de kerstdagen niet met zijn gezin te hoeven doorbrengen. Er waren blijkbaar gradaties in gemis, concentrisch uitdijende rimpelingen van muren, wallen en slotgrachten tussen de gestorvene en de achtergeblevene.
De kleine Paul zou nu acht zijn geweest. Terwijl het buiten nog zo goed als nacht was, zou de jongen zijn geschenken onder de boom uit hebben getrokken. Glazen klokjes klingelend van zijn ongeduld. Hij zou, op zijn knieën, het kerstpapier van een doos hebben geritst, om na een trefzeker aftastende, snel verzadigde blik naar het volgende cadeau te grijpen, joelend. Zijn ouders hadden er misschien in ochtendjas bij gestaan, met een flûte ochtendchampagne in de hand tegen een lichte kater van het late diner. ‘Wat zou je zeggen van wat kaviaar op toast?’
‘Met verkruimeld eigeel... perfect.’
5
Kerstavond, maar in de cellen zouden de lichten op hetzelfde tijdstip uitgaan als anders. Geen nachtmis in Choreo. Na een kort bezoek aan de recreatieruimte, waar enkele gevangenen bezigplastic ballen met kersttaferelen te beschilderen, klom Remo in zijn cel op de radiator. Buiten was het mistig, zodat hij de receptie en het tentenkamp niet kon zien liggen. Dichterbij hadden de lampen van de hoge lichtmasten zich ontfermd over de zilverschat bovenop de muren. Het leek of de windingen in de rollen beslagen prikkeldraad zich onder het schijnsel van de lantaarns vermenigvuldigden – als engelenhaar rond een kaarsvlam. Hij zag zijn moeder op een uitvouwbare trap naast de kerstboom staan. Ze trok een kluwen glaswol uit elkaar, met handschoenen aan om zich er niet aan te snijden. Dag, mama. Als de boom was opgetuigd, had ze toch nog overal ragfijne snijwondjes, op haar bovenarmen, in haar hals en gezicht.
Dit was de negende kerst die ze niet met z’n tweeën (drieën) konden vieren. Ach, liefste, wat waren die twee, van ’67 en ’68, schitterend. Had ik maar al die jaren in je armen kunnen blijven liggen, dan was al dat andere niet nodig geweest, en had ik hier nu niet gezeten in de kerstnacht. Nou ja, je weet wat ik bedoel. De vierentwintigste december ’s avonds op een afkoelende radiator staan, met koude tocht via een broekspijp op weg naar je kruis, is nu eenmaal iets anders dan op kerstavond met je geliefde in verstrengeling voor de vonkende open haard zitten. ‘Lights out!’ Onmiddellijk ging de lamp in zijn cel uit. Buiten bleven de lichten branden, om engelenhaar te spinnen uit prikkeldraad. Slaap zacht, mijn lief, daar in je omplankte bedje op Holy Cross.