Woensdag 25 januari 1978

Indianen dragen geen baarden

 

  1

 

 

Voordalverwege het luchtuur door twee onbekende bewaarders van de binnenplaats werd gehaald, had hij een kort gesprek met de neven uit La Canada. ‘Jallo, had iemand in Choreo er baat bij Maddox uit de weg te laten ruimen?’

 

  ‘Niet dat ik weet.’

 

  ‘Het schijnt,’ zei Janda, ‘dat hij mot had met de AB.’

 

  ‘En wat dan nog,’ zei Jallo. ‘De Broeders vinden het doodknijpen van een luis belangrijker dan zo’n Maddox te grazen nemen.’

 

  Er werd alleen hier en daar individueel gesport. Voorzover de gevangenen niet op de tribune zaten te roken, stonden ze in groepjes bij elkaar, maar dat leidde niet tot meer gepraat. Sinds de geruchten over een onderzoek leek Choreo wel een graf – en vrijwel iedereen zweeg als dat graf. De neven waren loslippiger.

 

  ‘Nou, jongens, ik zou aanstaande zondag vrijkomen. Dat kan ik nu wel vergeten.’

 

  ‘Ik ken Choreo,’ zei Janda. ‘Als er al een onderzoek komt, is het van begin tot eind een schijnvertoning. De directie moet de mensen natuurlijk verhoren. Altijd lachen. De vragen zijn nog slapper dan de antwoorden. Zo gaat dat. Niemand was bij de aanslag betrokken. Nog iemand iets gezien of gehoord? Niemand. Godzijdank. Stel, de kwestie werd opgelost. Lelijke tegenvaller voor de heren varkens. Werk aan de winkel. Intern onderzoek. Erbij lappen van verantwoordelijke ambtenaren. Disciplinaire maatregelen... Nee, man, ik voorspel dat jij hier zondag fluitend de poort uit wandelt.’

 

  ‘Niemand,’ viel zijn neef hem bij, ‘zal er ooit het fijne van weten.’

 

  ‘Behalve de huurling zelf,’ zei Janda. ‘En de opdrachtgever. Ik ga nog een rondje rennen.’

 

 

 

  2

 

 

De helft van zijn luchtuur te moeten missen, daar had hij niet zo’n moeite mee: de Californische januarizon gaf deze ochtend geen enkele warmte af – al had hij pas gehuiverd bij de mededeling van de twee bewakers, die nu met wijd uitbollende jacks over hun poloshirts naast hem door een vreemde gang liepen. Een verhoor, dus toch. Ze naderden de deur van O’Melveny’s kantoor, waar Remo op z’n minst geconfronteerd zou worden met een van hoofd tot voeten geboeide Dudenwhacker, en misschien ook met een nog net levende mummie op een brancard.

 

  Op de directeur na was er niemand in de hoekig ovale ruimte. Hij bood Remo de fauteuil tegenover zijn bureau aan, en stuurde de bewaarders de gang op. De verminkte Ford, die sinds de presidentsverkiezingen pal onder zijn opvolger tegen de muur had gestaan, was weggenomen – al lagen er op die plek nog enkele kromzwaardachtige glasscherven ter herinnering aan Sequoya Squeaky’s mislukte aanslag. De olijke hamstergrijns van Jimmy Carter strookte nog altijd niet met de geplooide dramatiek van de stars and stripes rond zijn portret. Op de witte banen zaten groenige vlekjes.

 

  ‘Past u op voor vocht, Mr O’Melveny. Uw vlag heeft schimmelsproeten.’

 

  ‘Even bij de les blijven, Mr Woodehouse.’ De directeur probeerde een bandrecorder op zijn bureau in te schakelen, maar het lukte zijn trillende vingers niet meteen twee toetsen tegelijk in te drukken. ‘De gevangenisnaam maar even aanhouden, goed? Zelfs de lambrizering heeft hier oren.’

 

  ‘Uitstekend.’ Zijn stem klonk vast genoeg: het beven zat er direct onder. Zometeen kwam er natuurlijk nog een ondervrager, voor een kruisverhoor waar dat van Flanzbaum en Trutanic bij in het niet viel. Geld zouden ze niet op hem vinden (nou ja, op die paar schoonmaakdollars in zijn onderbroek na dan), want grote bedragen had hij in Choreo nooit bij zich gedragen – en dat was weer een probleem op zichzelf: ze konden niet uit zijn handen in die van een ander overgaan.

 

  De techniek had zich door O’Melveny’s Ierse tremor laten vermurwen. De spoelen draaiden. Hij hield h microfoontje bij zijn mond. ‘Woensdag 25 januari 1978. Kwart voor elf voormiddag. Timothy O’Melveny in gesprek met gevangene Woodehouse, Remo.’

 

  Remo schoof zijn fauteuil dichter naar het bureau toe, waar de microfoon nu in een standaard op het vloeiblad stond. De directeur wilde eerst een paar dingen bevestigd krijgen: of gevangene Woodehouse, Remo sinds 19 december 1977 samen met gevangene Maddox, Scott de EBA had schoongehouden, en of ze daarbij, zoals de rapporten het wilden, in een onafgebroken gesprek gewikkeld waren geweest.

 

  ‘Och, je passeert elkaar onder het vegen, en je maakt eens een praatje.’

 

  Nee, hij bedoelde de door zijn bewakers geconstateerde intensieve conversatie, die geregeld in een woordenstrijd ontaardde. De schoonmakers, vrijwillig bij de gratie van Choreo, waren allebei verscheidene keren wegens geschreeuw en geruzie, soms gepaard gaande met handgemeen, op het matje geroepen – ook hier in de directiekamer. Wegens het wederzijdse fysieke geweld waren ze in afzondering geplaatst, Woodehouse zelfs twee keer in korte tijd. Had deze een verklaring voor de uitzonderlijke ontvlambaarheid van het contact?

 

  ‘Het lukte me niet altijd zijn provocaties te negeren.’

 

  ‘Is het niet zo dat u hem tot die provocaties provoceerde?’

 

  ‘Niet opzettelijk.’

 

  ‘Tijdens een vorig onderhoud hier, Mr Woodehouse, sprak u als uw vermoeden uit dat zich achter de naam Scott Maddox iemand van een andere identiteit schuilhield. Intussen ontmaskerd?’

 

  ‘Scott Maddox is... Scott Maddox.’

 

  ‘U heeft het verband van zijn hoofd getrokken. Twee, drie weken terug. U herkende hem niet als een ander?’

 

  ‘Onder het masker zat ook weer een masker. Wondkorsten. Ik herkende de man niet als Scott Maddox. Ook niet als iemand anders.’

 

  Kwam zijn manier van spreken Remo dan niet meteen, bij eerste kennismaking hier, vertrouwd voor?

 

  ‘Als we ons tot de hysterici beperken, Mr O’Melveny, heeft hij een tamelijk inwisselbare stem. Om zijn talent voor bezwerend loeien noem ik hem De Bergredenaar.’

 

  Op elk van beide spoelen zat evenveel band. Ze draaiden op de laagste snelheid, alsof ze alle geduld van de wereld hadden, en daarbij de toekomstige ruis voor lief namen. Goed, dan wilde O’Melveny de zaak omkeren. Scott Maddox was Scott Maddox, maar Remo Woodehouse was niet Remo Woodehouse. ‘U verblijft in Choreo onder uw nom de plumeau, als ik mij een taalgrapje mag veroorloven. Heeft uw veeg en dweilmaat u herkend als de persoon die u... volgens de administratie van zekere filmstudio bent?’

 

  ‘Nee.’

 

  ‘Hij wist dus niet dat u...’

 

  ‘Jawel.’

 

  ‘Hoe is...’

 

  ‘Omdat ik hem dat onthuld heb.’

 

  ‘Maddox wist dus wie u was, maar u niet wie Maddox was.’

 

  ‘Als Maddox geen Maddox was, wil ik dat graag van u weten.’

 

  ‘Ik had het graag van u gehoord, Mr Woodehouse.’

 

  O’Melveny wilde alles weten over de vetes tussen Maddox en zijn medegevangenen. Och, Remo had hem wel eens een grote bek horen opzetten tegen lui van de Arische Broederschap. Ideologische nuanceverschillen. Beide partijen vonden elkaar in hun negerhaat. Had Maddox dan uitgesproken vijanden onder de zwarte populatie van Choreo?

 

  ‘Zijn weerzin hield hem op veilige afstand.’

 

  ‘En toch... die aanslag.’

 

  ‘In zijn vorige gevangenis is hij met wasbenzine of zo overgoten, en in brand gestoken. Ik weet het.’

 

  ‘Ik bedoel hier, in Choreo.’

 

  ‘Geen wonder dat hij niet meop zijn werk verschijnt.’

 

  ‘U maakt ons niet wijs, Mr Woodehouse, dat u niet op de hoogte was.’

 

  ‘Uw bewakers hebben er niets over losgelaten.’

 

  ‘Gevangenen weten doorgaans meer dan hun bewakers.’

 

  ‘Ik bemoei me weinig met de rest. Met permissie, wat was dat voor aanslag?’

 

  ‘In het kader van het onderzoek...’

 

  ‘...kunt u mij daar geen mededelingen over doen. Ik snap het. Dood?’

 

  ‘Een moordaanslag heeft niet automatisch de dood tot gevolg.’

 

  ‘U verdenkt mij.’

 

  ‘Op het moment dat Maddox te grazen werd genomen, zat u onder een kale gloeipeer uw zonden te overdenken.’

 

  ‘Behalve dat ik in het pikkedonker andermans zonden zat te overdenken, is uw informatie juist.’

 

  ‘U bent geen verdachte. Wij wilden alleen weten of u iets gemerkt had.’

 

  ‘Ik ben niet bekend met de geheime codes binnen een gevangenis.’

 

  De directeur boog zich verder over zijn bureau, opende zijn mond vlakbij de microfoon, maar er kwam niets meer. Remo keek weer naar de vlag. Het dundoek laten verschimmelen, was dat niet net zo oneerbiedig als het op z’n kop hangen, zoals Voytek had gedaan? Met de forensische foto’s van zijn huiskamer voor ogen besefte hij dat de vlag daar van meet af aan had gelegen zoals Amerikaanse militairen hem over de kist van een gesneuvelde zouden draperen: altijd wel ergens met de sterren naar de grond.

 

  ‘Dat was het, Mr Woodehouse.’ O’Melveny keek op de wandklok, noemde het tijdstip in de microfoon, en schakelde het apparaat uit. ‘Alleen, off the record, dit nog. Enig idee waarom Maddox een neurologisch instrument in zijn cel verborg? Een zilveren reflexhamertje. Het hing aan een vislijn in zijn toiletpot.’

 

  ‘Ik weet niet hoe lang Paulus VI zijn pontificaat nog zal uitoefenen. Het gaat, naar verluidt, niet best met Zijne Heiligheid. Als hij komt te overlijden, zal er weer allerlei hocus-pocus uit het Vaticaan in het nieuws zijn. Ook dat gedoe met een zilveren hamer ziet u vanzelf op het journaal terug.’

 

  ‘Nu het verband met de vislijn van Maddox.’

 

  ‘Als er aanwijzingen zijn dat de paus is overleden, wordt hij door een camerlengo met een zilveren hamer zachtjes op het hoofd getikt... tot drie keer toe. Zijne Heiligheid krijgt daarbij de vraag gesteld of hij, als hij zich nog niet helemaal dood voelt, dat op de een of andere manier kenbaar wil maken.’

 

  ‘Interessant.’ O’Melveny glimlachte met vals geduld. ‘Nu het medische werktuig van Maddox.’

 

  ‘Niemand wil me vertellen of hij nog leeft, dus ik weet niet hoe urgent de kwestie is. Het was de bedoeling dat Charlie, ik bedoel Scott, meteen na zijn overlijden door een medestander drie tikken met het reflexhamertje toegediend zou krijgen. Gewoon een ritueel in verband met zijn opvolging... Als hij dood is, en u het lijk in de koeling heeft, kunt u gewoon iemand van het mortuarium de drie klapjes laten uitdelen.’

 

  De directeur stond op, en liep met zulke driftige passen om zijn bureau heen dat het miniatuurvlaggetje naast de telefoon ervan wapperde. Hij rukte de deur open. ‘Heren, gevangene Woodehouse kan terug naar zijn afdeling.’

 

  ‘Mr O’Melveny, ik zou komende zondag op vrije voeten worden gesteld. Bepaalt de stand van het onderzoek nu... anders?’

 

 

  3

 

 

De televisiefilm kreeg z’n cliffhanger in een reclameblok twintig minuten voor het einde. Als enige van de misnoegd grommende kijkers stond Remo op om naar de wc te gaan. Voorbij de recreatieruimte had de hoofdgang een zijsteeg, die rechtdoor naar de pisbakken leidde, met een aftakking naar l voor de ruimte met de toiletpotten. Toen hij hier de hoek omging, meende Remo achter zich gefluister en voetgeschuifel te horen.

 

  ‘Angsten van anderen tegen elkaar uitspelen,’ had Maddox hem geleerd. ‘De eigen vrees nooit tonen, alleen op teren om zelf scherp te blijven.’

 

  Al kostte het hem moeite: hij keek zelfs niet om. In het betegelde vertrek, ’s middags nog door hem gesopt en gedweild, was verder niemand. Remo luisterde scherp. Stilte – op het eeuwige gegons van stemmen na. Hij bevrijdde zijn bovenlichaam uit de overall, en liet die samen met de Choreaanse schaamlap die hier voor onderbroek doorging, op zijn gympen zakken. Na het stinkende hurkgat in de naaktcel was dit neerzijgen op een schone pot, ook zonder wc-bril, een grote luxe. Hiervandaan had hij een goed uitzicht op de deurloze ingang, naast de muur met spiegels en wasbakken. De akoestiek van het negentiende-eeuwse gangenstelsel moest hem opnieuw in de maling hebben genomen, want er was niemand achter hem aan gekomen. Genietend van de brommende stilte legde hij het hoofd in de handen, en wachtte het moment af waarop zijn lichaam zich wenste te ontlasten.

 

  ‘Kijk, jongens, Woodehouse heeft zijn voeten zelf al geboeid.’

 

  Hij keek op. Voor hem stonden drie grote mannen. Met in leer geschoeide handen verschikten ze nog wat aan hun bivakmutsen, die net genoeg gezichtshuid vrijlieten om te tonen dat het hier om blanken ging. Verder was er niets herkenbaars aan ze – ook de stemmen niet.

 

  ‘Little Remo, je weet waarvoor we gekomen zijn.’

 

  Hij voelde zich ijskoud worden: van angst, maar ook van rust en zekerheid. En van nog iets... een trots hard als marmer. In de doorgang stond een vierde persoon, zonder bivakmuts, met zijn rug naar Remo toe. Ze kwamen hem vermoorden. Goed, dat moest dan maar. Hij had acht en een half jaar sinds zijn te laat komen aan de Cielo Drive in onverdiende blessuretijd geleefd – en er alleen maar een grotere puinzooi van gemaakt. Hij had zijn prooi besprongen, en was toen zelf opgejaagd, geketend en vastgezet. Kwestie van andere tijd, andere plaats, zelfde handeling: in zijn kooi werd hij nu alsnog geslacht.

 

  ‘Niet echt. Ik neem aan dat het mijn beurt is.’

 

  ‘Fijn dat we het je niet hoeven uit te leggen.’

 

  ‘Het is net zo’n dreumes als die Scott, jongens.’

 

  ‘Verdomd, precies zo’n hummeltje. Geen partij eigenlijk.’

 

  ‘Onder de maat terug, zei mijn ouwe vroeger bij het vissen.’

 

  ‘Sommige vissen geef je eerst een merkteken, voordat je ze terug het water ingooit. Alles voor de wetenschap.’

 

  Twee mannen gingen ter weerszijden van Remo op een toiletpot zitten, en grepen ieder een arm van hem vast. De derde vouwde een lap open, waar kleine voorwerpen in lagen. Een naalddunne priem met een houten greep. Een buisje met een donkerblauwe vloeistof. Even de naald indopen, en dan recht het hart in. Heel efficiënt eigenlijk. De man trok een kleine kurk van de priempunt, en boog zich over Remo’s hoofd, dat door de anderen aan het haar achterover werd getrokken. Aan een kant lubberde de wollen stof van zijn bivakmuts, waardoor de rechterwang gedeeltelijk bloot kwam.

 

  ‘Een moedervlekje, pal onder je oog,’ zei Remo met nog ijselijker kalmte. ‘Als het vuile werk hier geklaard is, kun je daar straks mooi de traan omheen laten tatoeëren. Dan raakt je gezicht niet te erg uit balans.’

 

  ‘Ik geloof dat de dwerg het toch niet helemaal vat.’

 

  Ze stootten hem de bril van de neus.

 

  ‘Lilliputters hebben een andere cultuur. Flexibel blijven, Brian.’

 

  Brian was wel zo flexibel om een breed stuk isolatieband over Remo’s mond te plakken. Zijn armen zaten zo klemvast in de bankschroef van leren handen dat verzet er niet anders uit zou hebben gezien dan overgave. Hij hield zich dus maar zo roerloos mogelijk. De enige delen van zijn lijf die hij nog bewegen kon, waren zijn oogleden (die hij sloot) en zijn sluitspier (die hij opende).

 

  ‘Zo’n klein stinkdier...!’

 

  ‘Snel, ik wil weg hier.’

 

  ‘...geen poot vrij om mijn gok dicht te knijpen.’

 

  Remo kreeg ook een reep plakband over zijn ogen. Er werd aan zijn baard getrokken. Hij voelde een minieme, prikkende pijn, telkens opnieuw. Als ze hem niet kwamen vermoorden, werd hij misschien wel gescalpeerd, en volstonden ze met de onderste helft van zijn gezicht. Scalpeerden indianen vroeger bij de kaalkoppen (of eerder gescalpeerden) onder hun vijanden ook wel de begroeide huid van kin en kaken? En hoe deden ze dat bij onderlinge vijandigheden? Indianen droegen geen baarden.

 

  Het geprik hield op. ‘Sorry, Woodehouse. Huisregels.’ Ze lieten hem los. Het geklepper van gevangenisslippers verwijderde zich. Verstomd, geblinddoekt bleef Remo nog een tijd in de stank van zijn ontlasting zitten. Nee, ze kwamen niet terug. Bij het wegtrekken van de isolatietape kwamen hele plukken gezichtshaar los. De pijn duurde maar even. Wat bleef, was het branden van zijn linkerwang.

 

  Hij wankelde overeind, en spoelde de zichtbare tekenen van zijn angst door. De spiegel bood uitkomst. Eerst leek hij alleen een rode koon te hebben opgelopen, als na een flinke pets, maar tussen de hoge uitlopers van zijn baard werd nog iets anders zichtbaar. Remo raapte gauw zijn bril op om het aan het oog te onttrekken – wat maar ten dele lukte.

 

 

 

 

Het Schervengericht
titlepage.xhtml
Het_schervengericht_split_000.html
Het_schervengericht_split_001.html
Het_schervengericht_split_002.html
Het_schervengericht_split_003.html
Het_schervengericht_split_004.html
Het_schervengericht_split_005.html
Het_schervengericht_split_006.html
Het_schervengericht_split_007.html
Het_schervengericht_split_008.html
Het_schervengericht_split_009.html
Het_schervengericht_split_010.html
Het_schervengericht_split_011.html
Het_schervengericht_split_012.html
Het_schervengericht_split_013.html
Het_schervengericht_split_014.html
Het_schervengericht_split_015.html
Het_schervengericht_split_016.html
Het_schervengericht_split_017.html
Het_schervengericht_split_018.html
Het_schervengericht_split_019.html
Het_schervengericht_split_020.html
Het_schervengericht_split_021.html
Het_schervengericht_split_022.html
Het_schervengericht_split_023.html
Het_schervengericht_split_024.html
Het_schervengericht_split_025.html
Het_schervengericht_split_026.html
Het_schervengericht_split_027.html
Het_schervengericht_split_028.html
Het_schervengericht_split_029.html
Het_schervengericht_split_030.html
Het_schervengericht_split_031.html
Het_schervengericht_split_032.html
Het_schervengericht_split_033.html
Het_schervengericht_split_034.html
Het_schervengericht_split_035.html
Het_schervengericht_split_036.html
Het_schervengericht_split_037.html
Het_schervengericht_split_038.html
Het_schervengericht_split_039.html
Het_schervengericht_split_040.html
Het_schervengericht_split_041.html
Het_schervengericht_split_042.html
Het_schervengericht_split_043.html
Het_schervengericht_split_044.html
Het_schervengericht_split_045.html
Het_schervengericht_split_046.html
Het_schervengericht_split_047.html
Het_schervengericht_split_048.html
Het_schervengericht_split_049.html
Het_schervengericht_split_050.html
Het_schervengericht_split_051.html
Het_schervengericht_split_052.html
Het_schervengericht_split_053.html
Het_schervengericht_split_054.html
Het_schervengericht_split_055.html
Het_schervengericht_split_056.html
Het_schervengericht_split_057.html
Het_schervengericht_split_058.html
Het_schervengericht_split_059.html