Dinsdag 17 januari 1978

Creatieve afgunst

 

  1

 

 

Sinds hij versoepeld regime had, behoorde Woodehouse tot de ploeg die op dinsdag, donderdag en zaterdag mocht douchen, tien minuten per keer.

 

  Vandaag was het mijn beurt hem naar de pitchforks te brengen. Ik verafschuwde het in de dampigheid op wacht te staan, met geen ander uitzicht dan de witte en zwarte billen van de Choreanen. Als hun ouders rijk genoeg waren geweest voor een geiser of een boiler, hadden ze als puber onder de hete straal leren masturberen. Veel verder waren ze niet gekomen, want in de bajes ontdeden ze zich nog steeds onder de douche van hun zaad. Er waren geen cabines, wel sluiers stoom, dus het gebeurde vrijwel openlijk, met alle kreten en vloeken die erbij hoorden.

 

  Deze dinsdag was het alleen Pillar Pillory, naast Remo, die zich vol overgave stond af te rukken. De overige douchers, roerloos en gespannen, lieten het warme water over hun lichaam stromen zonder zich te wassen. Er broeide iets.

 

 Glory be!’ Pillar wierp het hoofd in de nek, en stootte bewonderenswaardig ver zijn zaad van zich af. ‘This is it!

 

  De anderen wisselden snelle blikken, bij elkaar een keten van boodschappen. Hier had ik geen zin in. Als jongvolwassene was ik vaak genoeg getuige geweest van liefde onder mannen, meestal een knaap die zijn leermeester een gunst bewees, maar het verkeer beperkte zich tot ‘hoog tussenbeens’, zoals wij dat vrij vertaald noemden: profiteren van de dijen als bankschroef, zonder verdere binnendringing. In Choreo werd een mannenlichaam tot bloedens toe opengebroken, als het even kon met het geluid van een beitel in een rijpe meloen.

 

  Pillar Pillory stapte met loom slingerend geslacht onder de straal uit. ‘Het is maar een hygiënische maatregel, pal,’ zei hij grijnzend tegen Remo, de enige die met een stuk zeep in de weer was. ‘Anders verhardt het zich in de leidingen. My old lady wil niet dat ik met een proppenschieter thuiskom.’

 

  Officieel mocht er tien minuten gedoucht worden, maar de grote wandklok vertelde me dat het stromen van het water al na acht minuten ophield. Alsof het zo met de centrale ‘natte’ regelkamer afgesproken was. De douchers, op Remo na, gingen druipend om Pillar heen staan. Ik had collega Scruggs, die verderop bij het toegangshek had postgevat, kunnen waarschuwen, en meer bewakers kunnen oproepen per walkietalkie, maar van eerdere incidenten wist ik dat het weinig uithaalde. Samenscholen in de doucheruimte was reglementair toegestaan, althans niet ondubbelzinnig verboden, en wat zich binnen de mannenkluwen afspeelde, onttrok zich aan de directe waarneming, en dat nog eens met grote snelheid.

 

  ‘Nee, jongens, nee.’

 

  Ja, dat ze de onfortuinlijke Pill-Pill zijn neus dichtknepen, en een blok zeep tussen de tanden klemden, kreeg ik nog net te zien, helaas. Ik slenterde het betegelde gangetje in, boven het gedempte steunen uit neuriënd. Verkrachten als geheime straf kwam in de gevangenis zo vaak voor dat het ongetwijfeld in echte lustbevrediging voorzag. Ik hoefde daar niet zo nodig met mijn neus bovenop te staan.

 

  Zonder iets over de afrekening te zeggen maakte ik een praatje met de plompe Scruggs – over onze chef Carhartt, die maar als een kind met zijn blikken roofvogelei aan de gang bleef.

 

  ‘Je zult zien,’ zei Scruggs, ‘op een dag wint Ernie de jackpot van een kwart ton. De enige die ongelukkig achterblijft, is de moederarend. Zij broedt met dat blikken ei op z’n hoogst aambeien uit.’

 

  ‘Er wordt nagedoucht, geloof ik.’ Ik hoorde de spoel van de brandslang rollen, en kuierde op m’n gemak terug. De meesten waren zich aan het afdrogen. Pillar Pillory, met afgewend hoofd zijn handdoek tussen de benen doorgehaald, en hield voor en achter een punt ervan vast. Hij jammerde zacht. Woodehouse stond schutterig bij hem, in badjas.

 

  ‘Zeg, Waycott, wat moet dat met die slang?’ Als het nodig was, kon ik net zo nijdig blaffen als mijn collega’s – alleen met minder effect.

 

  Chow Hound trok aan de hendel, en richtte de straal op de paar droppen bloed bij het afvoerputje. Ik liet hem net lang genoeg zijn gang gaan om alle sporen uit te wissen.

 

  ‘Waycott, hou daar onmiddellijk mee op. Nu. Ik heb ontzettende zin om het hele zootje hier op rapport te slingeren. Met bloedmonsters en al.’

 

  Frisco Bomb gaf een zwengel aan de rode spoel, waardoor de slang Chow Hound uit handen schoot, en spuitend en wel werd opgerold. Hoongelach verried mijn gezichtsverlies. Ik was niet ontevreden met de afloop. Met de brandslang werd, buiten het zicht van de bewaker, ook wel eens een verkrachting uitgevoerd. De maatregel stond in Choreo bekend als The Towering Inferno. Er moesten dan na afloop heel andere ingewandsstoffen weggespoeld worden.

 

  Ik wenkte Woodehouse, die zich met de van pijn krimpende Pillar geen raad wist. Hij had te kennen gegeven meer onder de mensen te willen zijn. Nou, dit was het sociale leven van Choreo. Niet zeuren.

 

  ‘Heet, die douches,’ zei hij, om iets anders niet te hoeven zeggen. ‘Slecht voor je huid.’

 

  ‘O, dit schijnt nog niets te zijn vergeleken bij de hitte van het douchewater vroeger in de Alcatraz,’ zei ik. ‘Mr Carhartt heeft daar in zijn jeugd gewerkt. Zelfs de grootste koukleum beklaagde zich erover.’

 

  ‘En dan de temperatuur niet lager afstellen...’ Meteen nadat Remo zijn gezicht met de handdoek had afgeveegd, werd het weer vochtig.

 

  ‘Zo wilden ze die jongens het koude water van de Baai tegenmaken. Het is altijd nog een uur zwemmen naar de stad. Zelfs in de zomer raak je verkleumd.’

 

  ‘Onder een hete douche de dood door onderkoeling voorbereiden... Gaaf staaltje cynisme, Mr Agraphiotis. Ik buig het hoofd.’

 

  ‘Je moet toch wat om ze binnen te houden.’

 

 

 

  2

 

 

‘Woodehouse,’ zei ik op de terugweg naar de afdeling, ‘de voorbije week hebben we het geregeld over de eerzucht bij mijn voorvaderen gehad. Hun creatieve afgunst... de altijd maar voortjakkerende competitie. Idioot dat ik nog steeds niet weet wat de inzet van jouw rivaliteit is. Het gokverhaal, dat geloven we nou wel.’

 

  ‘Voordat ik uit Choreo weg mag, Mr Agraphiotis, zal ik het u vertellen.’

 

  ‘Mijn spreken is als een wieg. Mijn zwijgen als een graf.’

 

  ‘Beter het nog even voor me te houden,’ zei Woodehouse.

 

  Uit de tegenovergestelde richting naderde een rolstoel met gevangene Dudenwhacker erin en bewaker Tremellen erachter. Dudenwhacker leek te ziek om zijn hoofd rechtop te houden, maar ze hadden hem toch maar de kettingboeien aangedaan. De vijf blauwe stippen leken op het wasbleke gezicht eerder een gevaarlijke uitslag dan de tekenen van ’s mans waardigheid. ‘Ziekenboeg,’ hijgde Tremellen in het schommelend voorbijgaan.

 

  ‘Goed, Woodehouse,’ zei ik, ‘met welk vak je de competitie ook tot het uiterste gaat drijven, neem van deze gedegenereerde Griek iets aan. Pas bij alle creatieve naijver op voor de afgunst van de goden. Als het zo is, Woodehouse, dat mijn antieke oudooms jaloezie als een deugd beschouwden, nou, dan deden hun goden dat toch zeker. Voor de mensen toen was het iets vanzelfsprekends, maar jou... met je riskante neiging naar het hoogste van God weet wat te reiken... jou druk ik het nog eens op het hart: ga nooit in competitie met de goden zelf. Het loopt altijd fout af met de sterveling van de twee.’

 

  We hadden het van de EBA bereikt. Ik vroeg via de walkietalkie om open en dicht. Door de tralies heen konden we Maddox op de rand van de wasbak zien zitten.

 

  ‘Het moet uw verre voorouders vreemd te moede zijn geweest,’ zei Woodehouse. ‘Geen zee ging ze te hoog om hun buren qua naam, titels, rijkdom voorbij te streven. Maar tegenover die godenkliek moesten ze zich daarvoor weer schamen.’

 

  ‘O, veel erger nog.’ Het hek schoof open. ‘Ze waren voortdurend bezig iets van hun fortuin aan de goden te offeren. Een soort belastingen... om ze een beetje gunstig te stemmen. Ja, ze moesten ook aan hun lot denken.’

 

  We liepen de afdeling op. Ik bleef staan wachten, en Woodehouse met mij, tot het hek weer dichtging. Aan de andere kant van de ruimte was Maddox opgestaan. Hij schuifelde langs de muur naar de bezemkast.

 

  ‘De mensen,’ zei Woodehouse, ‘lieten zich chanteren door de goddelijke afgunst...’

 

  ‘Een verkapte vorm van competitie misschien.’

 

  ‘Mr Agraphiotis, ik heb de afgelopen twee weken veel van u geleerd. Mijn Graf voor de Onbekende Banneling heeft nu z’n huisregels. Maar ik zweer u... voor mij heeft het allemaal geen zin als ik niet ook de goden naar de kroon kan steken.’

 

  ‘Denk aan wat de ijdeltuit Marsyas is overkomen, Woodehouse. Hij ging een wedstrijd op de fluit aan met Apollo, en verloor. De winnaar hing de verliezer ondersteboven aan een boomtak, en stroopte hem de huid af. Weinig mensen weten wat er met dat vel gebeurd is. Ik zal het je vertellen. Luister, Woodehouse... ik weet niet wat het werktuig van jouw meesterschap is. Sterrenkijker, microscoop, schildergerei... het een of andere muziekinstrument. Elk verfijnd stuk gereedschap kent z’n eigen foedraal, mooi bekleed vanbinnen. Nogmaals, ik weet niet in wat voor doos of koker jouw werktuig of instrument thuishoort, maar voor de bekleding van Marsyas’ fluitkoffer hebben de goden zijn eigen geprepareerde vel gebruikt. Je bent gewaarschuwd.’

 

  Woodehouse keek schuins naar de kast met schoonmaakspullen, waar Maddox stond te wachten met zijn verbandklauwen voor de borst gekruist. ‘Laatste vraag, Mr Agraphiotis. Kan een sterveling ook wedijveren met de goden... zonder het zelf te weten?’

 

  ‘Hij zal het wel merken,’ zei ik. ‘Vergeet niet dat je om elf uur psychiatrie hebt. Burdette brengt je naar de ontvangst.’

 

 

 

  3

 

 

Denk als een boekhouder aan openstaande posten, hield Remo zichzelf voor. Begin tegen de debiteur over het weer, het verkeer, de alledaagse dingen, en werp dan onverwacht het kasboek voor hem open.

 

  ‘Het douchen, Scott, hoe is dat bij jou geregeld?’

 

  ‘Charlie is de pasja,’ zei Maddox. ‘Twee keer per week het hele Turkse badhuis voor mezelf. Buiten de spits.’

 

  ‘Hoe hou je die kop droog?’

 

  ‘Plastic zak van Choreo. De zuster heeft er twee gaten in geknipt. Een voor de mond, een voor het oog.’

 

  ‘Bivakmuts over bivakmuts,’ zei Remo. ‘Met de tekenen van jouw waardigheid zit het wel goed.’

 

  ‘Alleen de hoogste paus, Li’ll Remo, draagt een mijter over zijn tiara. Als ik mijn kin op de borst druk, regent het niet binnen.’

 

  ‘De armen in kruisigingsstand,’ zei Remo, ‘dan blijven ook de verbandmoffen droog.’

 

  ‘Hoe bevalt Little Remo het beperkte contact met het tuig?’

 

  ‘Wat ik met jou heb, kan ik geen beperkt contact noemen. Helaas.’

 

  ‘Het douchen... de binnenplaats. Het hele galabal.’

 

  ‘Vanmorgen was ik gedwongen getuige van een strafexpeditie in de pitchforks.’

 

  ‘Verkrachting,’ zei Maddox. ‘Niks bijzonders. Een zwarte, zeker?

 

  ‘Een zwarte, wat – als actieve of passieve partij?’

 

  ‘Als verkrachter natuurlijk.’

 

  ‘Er waren er meer. Verkrachters. Zwarten, ja.’

 

  ‘Altijd dezelfden,’ brieste Maddox. ‘Ze kunnen als vergelding niks anders bedenken. Zo wordt Sodom nog door ze onteerd.’

 

  ‘In opdracht van jou misschien,’ zei Remo. ‘Als sideshow van Hurly Burly.’

 

 

 

  4

 

 

Dudenwhacker zat in zijn rolstoel tegen een zonbeschenen muur van de binnenplaats. Op de ziekenboeg hadden ze hem een spuitje gegeven, en hij was aardig opgeknapt. Hij vermoedde dat iemand hem gif toegediend had. ‘Alweer niet genoeg voor een hele traan. Als we hem vinden, krijgt hij een halve. Zo halfdood was ik wel.’

 

  De boeien waren hem weer afgedaan, zodat hijzelf zijn karretje de schaduw in kon wielen. Zijn gezicht had alweer wat meer kleur, waardoor de blauwe stippen door een diepere huidlaag leken te worden opgezogen.

 

  ‘Al beslist, Woodehouse, over de vervroegde uittreding van de hoofdcommissaris? Ik kom binnenkort vrij.’

 

  ‘Verder in prijs gedaald?’

 

  ‘Voor vierduizend,’ zei Dudenwhacker, ‘doe ik het ook. Laatste bod.’

 

  ‘Zo’n spuitje maakt jou roekeloos en vrijgevig,’ zei Remo. ‘Wat vraag jij voor een stuk onbenul dat zich alleen maar een soort hoofdcommissaris waant?’

 

  ‘Zo eentje die in het gekkenhuis zijn knopen oppoetst,’ zei Dudenwhacker met schattende blik. ‘Het ligt aan de status. Een Napoleon is duurder dan een portier of een brandweerman.’

 

  Op dat moment trekkebeende Pillar Pillory voorbij. Hij liep wat stijfjes, niet echt wijdbeens, maar met hol gehouden dijen, waar een hoefijzer tussen zou passen. Iedereen ging hem uit de weg, maar het mijden was niet zonder ontzag.

 

  ‘Dudenwhacker,’ zei Remo, ‘ik spreek je nog.’

 

 

 

  5

 

 

Na het luchtuur trof Remo zijn veegpartner in sombere stemming. Hij stond op de begane grond bij de vensterbank van het vele meters hoge tralievenster van gewapend matglas, en roerde met zijn vingertoppen door nestjes spinrag, misschien om halfverteerde insecten uit de dood op te wekken. Hij bracht alleen spinnen in beweging.

 

  ‘Li’ll Remo,’ zei Maddox bars, ‘ik heb je mijn stigma’s laten zien. Mijn ketenen. Je weet nu dat ik hier mijn doodstraf uitzit... Nu jij. Wie niet eerst over zijn eigen zonden en straffen vertelt, krijgt geen woord meer uit Charlie.’

 

  ‘Afgelopen vrijdag herkende je me nog als de regisseur die, in jouw woorden, niet van jonge meisjes af kon blijven. Mij maak je niet wijs, Scott, dat je niets naders gehoord hebt over mijn zogenaamde misstap... over mijn arrestatie. Nou, hier ben ik.’

 

  ‘Charlie leest geen kranten, geen tijdschriften,’ barstte Maddox los. ‘Een Charlie, Li’ll Remo, is zelf het nieuws. Televisie, je kent me... ik kijk haast nooit. Ja, nu je ’t zegt, herinner ik me iets heel smerigs voorbij te hebben zien komen op het journaal. Het was als een roestkleurige slak over het scherm, Li’ll Remo, met een slijmspoor van... hoe zal ik het zeggen... clandestien sperma. Het lab vond er nog andere stoffen in. Liefde in handen van de wetenschap, dat maakt de minnaar tot misdadiger. Had je niet een of ander jong dotje een snoepje opgedrongen, en toen... Je kwam, gelukkig voor jou, niet in beeld als de vieze man die je nu bent. Het waren opnamen van een persconferentie midden augustus ’69. O, je zag er veel jonger uit... jongensachtiger dan nu... babyface met bakkebaarden. Sindsdien is het leven zichtbaar over je heen gewalst. Nee, van die oude beelden zou ik je hier in Choreo nooit herkend hebben. Je was wel huilerig op die persconferentie... o ja, je vrouwtje was juist..at heb je met dat kind uitgevreten?’

 

  ‘Laat maar,’ zei Remo. ‘Je hebt bloed geproefd, en nu zul je doorbijten ook.’

 

  ‘Ruilhandel, Li’ll Remo. Jij gaat bij Charlie te biecht. Charlie lost voor jou de raadsels op die zelfs door Jacuzzi niet zijn opgeworpen... die geen jury ooit te horen heeft gekregen. Aan jou het woord, Li’ll Remo.’

 

  ‘Veel valt er niet over te vertellen,’ zei Remo met grote tegenzin. ‘Het meisje was jonger dan ik dacht, en jonger dan toegestaan. De vergissing is me aangerekend. Tevreden?’

 

  ‘Je hebt haar een heel gemeen snoepje gegeven,’ gnuifde Maddox, ‘en toen was het verder een makkie.’

 

  ‘Zo is het niet gegaan.’

 

  Maddox begon aardig van zijn neerslachtigheid te herstellen. ‘Zelf wel eens... verkracht, Li’ll Remo?’

 

  ‘Sinds vanmorgen moet ik misschien zeggen: nog niet.’

 

  ‘Charlie heeft zijn deel gehad. Op zijn dertiende al. Probeer maar eens een vinger met wat nicotine eraan in je reet te steken. Voel hoe gemeen het brandt. In het gesticht gebruikte een bewaker met bruine tanden mijn jongensaars als kwispedoor. Hij drukte hem met twee duimen open, en spoog er een dunne straal sap van zijn pruimtabak in. Het was niet zomaar om mij te laten kronkelen van pijn. Nee, daarmee begon het pas. Mijn aarsgat moest lekker soepel en glijerig gemaakt worden voor de oudere jongens. De tabakskauwer zweepte ze op... was elk moment bereid, Li’ll Remo, om nog wat donkerbruine pijn aan het feest toe te voegen.’

 

  ‘Ik... zoiets? Nooit.’

 

  ‘Nog op death row in San Quentin werd Charlie de bruid van een reus uit de gelederen van de AB. De deur van het groene kamertje stond al uitnodigend voor me open... Dagelijkse verkrachting, dat was voor mij de lange weg naar het gas.’

 

  ‘En toen werd de doodstraf in Californië afgeschaft, en kwam er nog geen eind aan je lijden.’

 

  ‘O, jawel. Die Arische Broeder, met zijn knoestige tamp... toen hij hoorde dat ik niet langer ter dood veroordeeld was, schopte hij me aan de kant. Geen belangstelling meer. Zijn geilheid dreef op doodsdrift. Geef toe, Li’ll Remo, jij bent bij een verkrachting ook liever het actieve dan het passieve dier.’

 

  ‘Scott, ik zit hier voor gemeenschap met een minderjarige. Zij...’

 

  ‘Dat zeg ik.’

 

  ‘Ook zo’n meisje heeft een vrije wil.’

 

  ‘Totdat jij die bedwelmt met verdachte snoepjes.’

 

  ‘Jij was liever de geestelijke bedwelmer en verkrachter van jonge meisjes, niet?’

 

  ‘Och...’ gromde Maddox, ‘ze hadden tenminste de leeftijd. Vaak al met zelf een kind.’

 

  ‘De domineesdochter was veertien, lees ik bij Jacuzzi.’

 

  ‘Haar vader,’ stoof Maddox op, ‘scheepte me af met een valse piano. Een belediging van Charlies muzikale gehoor.’

 

  ‘Had een stemmer in de arm genomen.’

 

  ‘Het ding deugde niet,’ riep hij driftig uit. ‘Als instrument niet, en als geschenk al helemaal niet.’

 

  ‘Dus ruilde je de honkytonk voor een Volkswagenbusje, en ontvoerde je daarin het meisje.’

 

  ‘Veertien, ja,’ zei Maddox peinzend. ‘Jouw prooi was dertien. Zo’n lekker hapje noemden wij in het noorden een San Quentin jail bait. Ze kunnen je hun toestemming voor de paring op een briefje geven, Li’ll Remo, minderjarig blijven ze.’

 

  ‘Woodehouse...!’ schalde de stem van Burdette over de afdeling. ‘Waar zit je? Om elf uur Urquhart en De Young.’

 

 

 

  6

 

 

In de ontvangstruimte voor advocaten, psychiaters en rechercheurs zat Remo al op Dr Urquhart en Dr De Young te wachten. Ze waren te laat, verhinderd, of stonden hun patiënt vanachter het venster met de Noorse Methode te begluren. De bewaker die hem bij dit voorgeborchte had afgeleverd, Burdette, was weggegaan met de geruststellende belofte dat gevangene Woodehouse na het onderzoek weer door iemand van de EBA zou worden opgehaald.

 

  Om zich door zijn bespieders niet eenzijdig in de ogen te hoeven laten kijken, beperkte Remo zijn aandacht tot de koffiekringen die lekkende bekers op het lichtgrijze tafelblad hadden achtergelaten. Vlak voor hem hadden de kartonnen bodems drie en een halve bruine ring gestempeld, in een min of meer rechte lijn:

 

 

О   ОО О

 

 

Met een vinger in een loos plasje koffie gedoopt completeerde hij de letters tot: HOLLYWOOD – en was daarmee terug in het zweetkamertje van Parker Center, waar hij maart vorig jaar ook zo het orakel van een serie opgedroogde koffiekringen had zitten duiden. De ene keer hadden ze de neiging zich te formeren tot het logo van de Olympische Spelen, ondersteund door z’n eigen grillige spiegelbeeld, om vervolgens, na enig oogknipperen bij Remo, een soort rattenkoning van aaneengeklonken handboeien te zien te geven.

 

  Het was kort na zijn arrestatie. Hij zou zich vrijwillig, zonder advocaat, aan een verhoor onderwerpen (‘ik heb niets te verbergen, alleen de waarheid te bieden’), en was door een agent van de LAPD naar de Noorse spiegelkamer gebracht.

 

  ‘Er komen zo twee van onze mensen om u te ondervragen. Koffie?’

 

  ‘Nee, dank u.’ Jaren terug had Gibby, die erfgename was van een koffierijk, hem het een en ander over goede en slechte bonen verteld. Aroma en afval onder verschillende keurmerken op de markt. Sindsdien nam Remo niet zomaar meer een bekertje drab aan. De politieman verdween de gang op, deed de deur achter zich dicht, maar sloot hem niet af.

 

  Ook daar, op het hoofdbureau van de LAPD, had Remo zich eenzijdig bekeken geweten. Behalve het matglazen raam kende de kleine ruimte geen vensters. Hij probeerde een zo neutraal mogelijk gezicht te trekken, waardoor er een gemeen aanvoelend lachje in zijn mondhoek begon te trillen. Van de koffievlekken ging zijn blik omhoog. In het systeemplafond verzonken buislampen. Onder dit licht waren najaar ’69 misschien wel getuigen van Hurly Burly verhoord. Donkey Dan, of een andere Square Satan.

 

  Het duurde lang voor de rechercheurs achter hun schaduwplank op hem uitgekeken waren. De deurklink werd neergedrukt met het geluid voorbehouden aan ellebogen: twee keer mis stoten, derde keer raak. Naar binnen kwamen, lacherig, een man en een vrouw met allebei een map in de ene en een beker koffie in de andere hand. De man was inspecteur Richard Flanzbaum, die Remo gearresteerd had. Hij was, op de drempel, aan de clou van een grap toe.

 

  ‘...Weinberg, Steinberg, Iceberg... kan mij het verdommen.’

 

  De vrouw lachte als iemand die wil verbergen dat haar de pointe ontgaat. Bij het schokkend neerzetten van de beker morste zij gulpen koffie op het tafelblad, aldus een peloton spaakloze fietsen vernietigend dat zich met kapotte banden in haar richting spoedde. Ze veegde de natte hand aan haar trui af, en stak hem Remo toe. ‘Shannyn Trutanic, recherche LAPD. Inspecteur Flanzbaum kent u al.’

 

  ‘Het is me opnieuw een eer,’ zei Remo, terwijl hij dacht: er zou een animatiefilm te maken zijn van uitsluitend hele en halve koffiekringen, te fotograferen op formica tafelbladen in openbare gebouwen. Straks noteren.

 

  Rechercheur Trutanic was een gedrongen, bijna nekloze vrouw van midden dertig. Ze droeg een bril met dik montuur, dat weinig houvast kreeg op haar mopsneus, en daarom elke tien seconden met een middelvinger tegenhoofd geduwd moest worden, zodat het net was of zij voortdurend twijfelde aan het verstand van de ondervraagde. Inspecteur Flanzbaum rees lang en mager boven de lage kantoorstoel op. Of het aan Remo’s dossier lag... Flanzbaums gezicht hing er vermoeid bij. De onderste oogleden lieten twee bloedrode halvemaantjes zien, die weinig goeds beloofden.

 

  Trutanic wierp haar map open. Flanzbaum liet de zijne dicht.

 

  De getypte transcriptie van het gesprek was Remo later ter ondertekening voorgelegd. Zijn naam was erin teruggebracht tot een initiaal, waarmee een begin leek gemaakt met het uitzichtloze gemorrel aan zijn identiteit.

 

  ‘Om bij het begin te beginnen,’ zei rechercheur Trutanic agressief opgewekt, ‘wanneer hoorde u voor ’t eerst van het meisje Wendy Zillgitt?’

 

  Met Kerstmis was alles nog onder controle geweest. Het speciaalnummer van Mondial, van kaft tot kaft verzorgd door Remo, lag in de kiosken, of liever: de koper mocht blij zijn als het nog in de schappen te vinden was, want het bleek meteen een groot succes. Hij had al een vervolgopdracht in zijn zak ook – voor Homme Mondial, een van de zusterbladen. De kersttijd bracht hij in Polen door, waar hij ook zijn oude filmacademie bezocht. Hij werd er, ondanks de vakantie, in stijl ontvangen door docenten en studenten. De in zijn tijd al antieke apparatuur was er nog – nu als curiosa achter glas. Het deed hem goed. Geluk was nog ver weg, maar de rouw begon te wijken. Er bestonden culturen waarin na de dood van een dierbare zeven jaren gerouwd werd: misschien een tijdsspanne die ooit, in een vergeten oudheid, door de natuur aan de ziel was opgelegd. Remo had zijn zeven jaar nu achter de rug. Na nieuwjaar vloog hij terug naar Los Angeles, waar hem het voorbereidende werk voor een nieuwe film wachtte: Deadlock. Hij had er zin in. Net of hij na het bezoek aan de academie van zijn jeugd pas echt een nieuwe start kon maken.

 

  ‘Wanneer,’ probeerde Flanzbaum de vraag van zijn collega te herhalen, ‘kwam Wendy Zillgitt voor de eerste keer in beeld?’

 

  ‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei Remo, ‘maar dat zijn twee verschillende vragen. Om met die van rechercheur Trutanic te beginnen... Vorige maand maakte ik op een avond mijn kennis Brian Eversole complimenten met het meisje dat hij bij zich had.’

 

  ‘Wendy Zillgitt,’ wist Trutanic.

 

  ‘U vroeg me wanneer ik voor ’t eerst van haar hoorde. Het ging om ene Jennifer. Ik vertelde Brian, hij is de broer van een vriend, over de opdracht voor het Franse Homme Mondial. Een portrettenreeks van volstrekt eigentijdse meisjes... van veertien, vijftien. “Dan is Jenny in elk geval te oud voor je,” zei Brian. “Ze heeft wel een jonger zusje. Wendy. Precies wat je zoekt.” We waren in een bar... The Parrot of The Paroquet aan de Sunset Strip... en daar bleek niet de jongere maar de oudere zus van Jennifer uit de damestoiletten te komen. Tammy. Er moest een leeftijdsverschil van zeker vijftien jaar tussen de twee zussen bestaan. Misschien wel twintig. Enfin, na een slappe lach van de dames kwam het hoge woord eruit. Tammy was de moeder van Jenny en Wendy. Ik haar dochter fotograferen? Best, als die het ook wilde. “Bel maar een keer voor een afspraak,” zei ze. Het eindigde ermee dat moeder Tammy zich aan mij op begon te dringen.’

 

  ‘Ze maakte avances,’ stelde rechercheur Trutanic gretig vast.

 

  ‘Niet in sexuele zin,’ zei Remo. ‘Laten we zeggen dat ze onze ontmoeting aan het toetsen was... op mogelijkheden voor haar aanstaande carrière als actrice.’

 

  ‘Op haar leeftijd,’ riep inspecteur Flanzbaum uit. ‘Zo liederlijk naïef kan Mrs Zillgitt toch niet geweest zijn.’

 

  ‘Ik heb sterk de indruk,’ zei Trutanic scherp, ‘dat u Mrs Zillgitt als slavenhandelaarster van haar eigen dochter verdacht probeert te maken.’

 

  ‘Brian Eversole kan het bevestigen,’ zei Remo. ‘Hij geneerde zich. Jenny ging door de grond.’

 

  ‘Ondanks het beschamende van de situatie,’ probeerde Flanzbaum, ‘bent u wel op haar uitnodiging om langs te komen ingegaan.’

 

  ‘Met professionele bedoelingen. Eens zien of Tammy’s jongste dochter geschikt was voor de fotoserie.’

 

  ‘Van alle veertien-, vijftienjarige meisjes uit Greater Los Angeles,’ snerpte Trutanic, ‘had u uitgerekend uw zinnen op Wendy Zillgitt gezet.’

 

  Rechercheur Trutanic droeg het donkere haar strak achterovergekamd tot een korte paardenstaart, die bij het elastiekje op de kruin begon. Ondanks de glanzende vetheid van het haar en de ontelbare schuifspeldjes bood het kapsel de aanblik van een toenemende springerigheid, zonder dat afzonderlijke lokken zich met het blote oog op losraken lieten betrappen.

 

  ‘Natuurlijk,’ zei Flanzbaum tevreden. ‘Haar moeder was al om.’

 

  ‘De nieuwe film,’ zei Remo, ‘nam me helemaal in beslag. Ik was blij met elke tip over het soort model dat ik zocht.’

 

  ‘Los Angeles,’ wist Trutanic, ‘heeft op elke straathoek een modellenbureau.’

 

  ‘Ik wil zo’n meisje eerst met eigen ogen zien. Het gaat me niet om een anonieme paspop voor het fotograferen van modekleding. Tussen het model en mij moet eerst iets persoonlijks...’

 

  ‘Precies,’ zei Flanzbaum, eindelijk zijn map openslaand. ‘Nu zijn we waar we wezen moeten.’

 

  ‘U belde Mrs Zillgitt voor een afspraak,’ zei Trutanic.

 

  ‘Een paar dagen later, ja. Op een zaterdag.’

 

  ‘Ik schat,’ zei Flanzbaum, ‘dat de moeder al wat minder tegemoetkomend was.’

 

  ‘Integendeel,’ zei Remo. ‘Haar gillerige enthousiasme irriteerde me. “O! ik had je uit mezelf al willen bellen! Maar o! ik wist niet hoe je te bereiken!” Ik moest beslist de volgende dag al langskomen.’

 

 

 

  7

 

 

Een bewaker, de mond vol van het een of ander, kwam Remo kauwend en slurpend vertellen dat de psychiaters Dr De Young en Dr Urquhart vastzaten in een verkeersopstopping. Dr Urquhart was uit de file naar een telefooncel gesprint, en had daar Choreo gebeld. Hij kon zelfs bij benadering niet zeggen hoe laat ze in San Bernardino zouden zijn.

 

  ‘Wilt u hier blijven wachten,’ vroeg de bewaker smakkend, ‘of terug naar de afdeling?’

 

  ‘Als niemand de kamer opeist,’ zei Remo, ‘dan wacht ik nog een tijdje. Ik heb hun hulp hard nodig.’

 

  Hij kreeg een beker koffie aangeboden, die hij dit keer wel aanvaardde: een Choreaan kon zich geen kieskeurigheid veroorloven. De bewaker, een deel van zijn lunch nog achter de wang, zette de dampende drank voor Remo neer, en liet hem weer alleen met zijn even ongewenste als opdringerige herinneringen. Ach, Abigail, lieve Gibby, ook deze koffie is bocht getrokken van brandersafval. Alleen geschikt om er betekenisvolle kringen mee te stempelen.

 

 

 

  8

 

 

Van tijd tot tijd wierp Shannyn Trutanic, van de LAPD-recherche, zich verontwaardigd achterover in haar stoel, waarbij haar te korte trui, die strak over haar buik en boezem spande, verder omhoog kroop en een ceintuur met koperbeslag onthulde. Als ze het doorkreeg, sjorde ze de elastische boord naar beneden, maar het was te zien dat de stugge wol zich alweer opmaakte om te krimpen. ‘Heeft u dat altijd gehad,’ vroeg ze, ‘die hang naar jonge meisjes?’

 

  ‘Ik zou het geen hang willen noemen,’ zei Remo. ‘Een voorkeur. Na het stranden van mijn eerste huwelijk, ik geloof dat ik me er toen zo’n beetje van bewust werd.’

 

  ‘Later,’ zei trouwde u met een vrouw van in de twintig.’

 

  ‘Veelbetekenend misschien,’ zei Remo, ‘dat ik bij eerste kennismaking aan een zestienjarige dacht.’

 

  ‘Zestien,’ herhaalde Trutanic met van hoon vertrokken mond, ‘dat is toch net zo goed te oud voor u?’

 

  ‘Zij was de uitzondering.’

 

  Remo zag haar na de filmopnamen weer voor zijn hotelkamerdeur staan. Zij kwam haar beklag doen over zijn strenge en botte regie, die alleen uit het gebod ‘over!’ leek te bestaan, zonder enige karakteraanwijzing. Tweeënzeventig keer had zij die dag een scène in een badkuip over moeten doen. Na de eerste dertig keer had de jongen van de attributen opdracht gekregen een emmertje heet water aan het schuim toe te voegen, maar herhaling daarvan werd door de nukkige regisseur als te storend ervaren. Na take 72 begon hij te schreeuwen dat haar goose pimples er in de filmlampen als pockmarks uitzagen. De opnamen werden stopgezet. Bij het terugzien van de rushes werd hij nog veel kwaaier, want op de latere, betere takes miste hij de damp boven de tobbe. ‘Je mag niet meer zo tegen me schreeuwen,’ zei ze met een lieve frons in haar voorhoofd. ‘Echt niet.’

 

  Remo had haar beloofd zijn toon te matigen, en haar binnen genodigd. ‘Ik wil het goedmaken,’ zei hij, ‘door heel teder tegen je te zijn.’ ‘Ja, dat mag wel.’ Ze had het kinderlijk lief gezegd, en was als een kleine slaapwandelaarster de drempel van zijn kamer over gezweefd. Stel, koppel, paar – allemaal woorden onmachtig te benoemen wat ze sinds die avond met elkaar vormden. Symbispan was de term die Remo voor hun wonderbaarlijke twee eenzaamheid bedacht had.

 

  ‘Tijdens een test met de leugendetector, in augustus ’69,’ zei inspecteur Flanzbaum, ‘heeft u met zoveel woorden toegegeven’ (hij raadpleegde een document in zijn stofmap) ‘dat het gerommel met piepjonge starlets na uw huwelijk gewoon doorging.’

 

  ‘Ik heb geen leeftijden genoemd,’ zei Remo, met almaar sterker de gewaarwording dat het gesprek de verkeerde kant op ging. ‘Is het trouwens nodig die test erbij te halen? Het was kort na haar...’

 

  ‘Goed dat u er zelf over begint,’ zei Trutanic, die een exemplaar van de glossy WorldWide tevoorschijn haalde. ‘Na de dood van uw vrouw had u het rijk alleen.’ Ze bladerde door het tijdschrift. ‘Hier staat dat u op weg naar haar begrafenis nog gauw even een kippetje verschalkte in een trendy restaurant.’

 

  Het was een oud nummer. Zijn proces tegen het blad, wegens smaad, sleepte al jaren, tot groot genoegen van de advocaten aan beide kanten. Zelfs tegen de ergste leugens en aantijgingen in de bladen had Remo nooit een aanklacht ingediend, maar alleen al de woorden ‘haar begrafenis’ in de insinuaties van WorldWide hadden hem blind van woede gemaakt.

 

  ‘Uw bron,’ zei Remo, ‘is een vuig lasterblad, dat zich hult in de lakkleding van een chique glossy. Als u zo doorgaat met het klakkeloos overnemen van dat soort insinuaties, dan... dan beantwoord ik zelfs geen komma van een vraag meer. En al helemaal niet zonder advocaat erbij. Ja, ik ken dat strontartikel. Voor de rechtbank is aangetoond dat ik nooit een voet in die kippetjestent gezet heb, en zeker niet op die droevigste van alle droeve dagen.’

 

  Eerbiedig of niet, er viel een stilte. Inspecteur Flanzbaum droeg een kunstzijden stropdas met een te strakke knoop, waardoor het kledingstuk in de loop van het gesprek z’n achterkant naar buiten had gekeerd. Het was Remo ontgaan wanneer de das precies zijn draai had gemaakt, maar hij merkte dat hij al een tijdje in doffe fascinatie naar het ingenaaide merklabel zat te staren. TIMPANI/COSY TIES. Het logo bestond uit twee gekruiste paukenkwasten.

 

  ‘Het heeft jaren geduurd,’ zei Remo matvoor ik weer belangstelling voor vrouwen kreeg.’

 

  ‘Voor jonge vrouwen,’ verbeterde Shannyn Trutanic.

 

  ‘Wij hebben uw antecedenten nagetrokken,’ zei inspecteur Flanzbaum, ‘en meer dan dat.’ Hij bracht een ander papier tevoorschijn, angstaanjagend roze en knisperend. ‘In de loop van uw volwassen leven heeft u een vrijwel permanente belangstelling voor minderjarige meisjes aan de dag gelegd.’

 

  ‘Ik ben filmmaker,’ zei Remo. ‘Ik moet opletten hoe de dingen groeien en bloeien.’

 

  ‘Als cineast legt u in een handomdraai contact met die jonge dingen,’ zei rechercheur Trutanic. ‘Al vanaf hun elfde, twaalfde koesteren ze zo hun eigen Hollywooddromen.’ De blik achter de afzakkende brillenglazen kreeg iets weemoedigs, om meteen daarna weer te verharden. ‘Het komt ons voor dat u daar meer dan eens... al te lichtzinnig... misbruik van heeft gemaakt.’

 

  ‘Nogal een beschuldiging,’ zei Remo. ‘Kunt u ook een veroordeling overleggen?’

 

  ‘Een halfjaar na het overlijden van uw echtgenote,’ vatte Flanzbaum de tekst op het roze formulier samen, ‘verbleef u in Zwitserland...’

 

  ‘Dat keurige woord overlijden,’ vroeg Remo, ‘is dat om de veroorzakers van haar dood niet te hard te vallen?’

 

  ‘In Gstaad,’ preciseerde de inspecteur. ‘U huurde daar een chalet, waar u regelmatig minderjarige meisjes van de naburige internationale kostschool ontving.’

 

  ‘Ik wist niet dat u van de Zwitserse politie was,’ zei Remo. ‘Ik hoor hoegenaamd geen accent.’

 

  ‘We proberen een profiel van u compleet te krijgen,’ zei Flanzbaum kil. ‘De Zwitserse collega’s kunnen ons daarbij helpen. U bent avond aan avond in een stationair draaiende auto buiten de hekken van het internaat gesignaleerd. De Mercedes, inclusief sneeuwkettingen, was gehuurd met uw creditcard. U reed pas weer weg als er een leerlinge over de omheining geklommen was. Niet altijd dezelfde.’

 

  ‘Wat zijn dat voor behulpzame Zwitserse collega’s,’ riep Remo uit, ‘dat ze verzuimden mij te arresteren?’

 

  ‘U werd voorlopig alleen in de gaten gehouden,’ wist Flanzbaum. ‘Ergens op een politiebureau in Gstaad liggen nog steeds de sculpturen die aan uw verblijf daar herinneren. De gipsafgietsels van uw bandensporen in de sneeuw. Genoeg objecten om een complete expositie van moderne beeldhouwkunst mee te vullen. Wat jij, Shannyn?’

 

  ‘Ik hou niet van abstract,’ zei rechercheur Trutanic.

 

  ‘Ik zal u vertellen,’ zei Remo, ‘waarom ze me niet in de kraag hebben gegrepen. Die leerlingen, die werden daar door de rijkdom van hun eigen ouders gevangen gehouden. Het goud van hun tralies zei ze niets. Ze wilden het onbetaalbare. De garantie dat ze ertoe deden. Ik heb in die sneeuwstille nachten nooit iets anders gedaan dan met ze praten... schaakspelen, als ze dat konden... en nog eens praten. In jullie ogen groezelige omgang met minderjarige meisjes. Voor die kinderen zelf... eindelijk eens een gesprek met een volwassene die ze begreep. Als ik me aan ze vergrepen had, was het echt wel aan het licht gebracht. Met Zwitserse precisie. Maar voor de open haard een plaid rond de schouders van zo’n meisje leggen, dat is nog iets anders dan haar het bed in slepen.’

 

  ‘Uw preoccupatie met jonge tot zeer jonge vrouwen lijkt me evident,’ zei Trutanic. Als ze een notitie maakte, klemde ze haar balpen tussen ring en middelvinger.

 

  Het gesprek pingpongde voort. Als Remo er een tijd lang het zwijgen toe deed, keek hij naar de beurtelings bewegende monden van Flanzbaum en Trutanic, zonder dat het gesprokene nog tot hem door wilde dringen. De toon was die van een jubelend gelijk aan de kant van de LAPD. Ze merkten niet eens dat Remo niets terug, want hier had je een recherchestel dat weinig vroeg maar veel luidop speculeerde, deduceerde, induceerde en moraliseerde. Op een al gestelde vraag gaven ze dikwijls zelf het antwoord. Remo fungeerde als assistent bij de invuloefening van hun gelijk.

 

  Met een glimlach (maar dan aan de binnenkant van zijn gezicht) dacht Remo terug aan de twee rechercheurs die hem na de moorden hadden ondervraagd, even efficiënt als empathisch. Ze waren zo hoffelijk geweest te wachten tot hijzelf om de leugendetector vroeg. Later stonden ze hem toe zijn eigen onderzoek naar de dader, of daders, te starten. De rechercheurs voorzagen Remo van alle benodigde chemische speeltjes, leerden hem ermee omgaan, en behandelden hem verder als een vriend.

 

  Flanzbaum en Trutanic waren van alweer een jongere generatie speurders. Ze wierpen je geen vraagtekens toe, maar ijzeren haken.

 

 

Bewaker Alan Burdette kwam Remo uit de Ontvangst halen om hem terug naar de EBA te brengen. De psychiaters waren na het uiteenvallen van de file gaan lunchen in San Bernardino, en hadden vanuit het restaurant telefonisch een nieuwe afspraak gemaakt voor drie uur ’s middags. ‘Het oude liedje, Woodehouse,’ zei Burdette. ‘De inwendige mens wint het altijd van de innerlijke.’

 

 

 

  9

 

 

Vanwege Remo’s pech met de psychiatrie vond ik het goed dat hij en zijn poetsmaat hun lunch in de Recreatie gebruikten. Er was verder niemand. Als ze opnieuw schreeuwende ruzie kregen: beter hier dan onder het galmende gewelf van de EBA. De samenwerking redden, daar kwam het op aan.

 

  Het viel mee. Ze hadden die ochtend al wat kruit verschoten. Woodehouse zat met opzichtige ennui te bladeren in een oud nummer van ons vakblad The Guardian Angel, en liet zijn pakje brood onaangeroerd. Maddox, die af en toe een broodkorst de verbandkluwen binnen propte, zat op zijn hurken te rommelen in de tijdschriftenbak onder de televisie. Hij trok een blad tevoorschijn, dat onmiddellijk uit elkaar viel, maar waarvan de katernen via het naaigaren zo’n beetje aan elkaar bleven hangen. Het was een exemplaar van The Marijuana Brass, nog veel ouder dan dat van The Guardian Angel.

 

  ‘Verboden leesvoer, Maddox,’ riep ik. ‘Inleveren, ja?’

 

  ‘Mr Agraphiotis,’ gromde Maddox met het begin van een lach, ‘het is helemaal kapot gelezen. De letters, de foto’s... allemaal kruimels. Hier, kijkt u zelf maar...’

 

  Hij kwam naar me toe. Het vet beduimelde craquelé, ontstaan door het eindeloze bladeren, had op de bladspiegel een nieuw soort drukletter doen ontstaan, van een onbekende taal: het Oud-IJzervijlsels of zo.

 

  ‘De laatste keer dat zo’n Brass hier gevonden werd, Maddox, zat er een kruidentheezakje in geplakt. Abonneeservice. Het was alleen O’Melveny’s cup of tea niet.’

 

  Ik wikkelde het tijdschrift in een kleine vuilniszak, die ik afsloot met tape.

 

  ‘Als de letters leesbaar waren geweest,’ zei Woodehouse tegen Maddox, ‘dan had je er nog minder in aangetroffen dan nu. Ik heb de hoofdredacteur gekend. Een volstrekt leeghoofd, die zich elke dag vol hasjdampen zoog, en alleen maar leger raakte.’

 

 Brass,’ snauwde Maddox, ‘dat moet de koperen chillum zijn.’

 

 Brass,’ zei Remo, ‘dat is het kopergeschal na inhalering.’

 

 

 

  10

 

 

Van zo’n wijk waar de Zillgitts woonden, in San Fernando Valley, had Remo eens een luchtfoto gezien. Honderden losstaande huizen met allemaal ongeveer hetzelfde te krappe, hemelsblauwe zwembad, dat ook bij bestudering met een loep nergens een zwemmer bleek te bevatten.

 

  ‘Vlakbij Northridge Park. Ten zuiden van Devonshire Street.’

 

  Moeder Tammy, alles voor de filmcarrière, had hem de ligging van het huis nauwgezet uitgelegd. Toch reed Remo, nerveus schakelend, een paar keer fout, en op ’t laatst zocht hij alleen nog in de achteruit, wat hem altijd misselijk maakte. Tammy had beter een beschrijving kunnen geven van het pand zelf, dat in heel z’n verveloosheid een baken van herkenning vormde. De verwrongen garagedeur stond halfopen. Op het bruinverbrande gazon een driepoots barbecue, die daar, ondanks de beschermende stolp, in de wintermaanden had staan wegroesten. Er hing een lucht van natte houtskool omheen.

 

  Dwars over het tegelpad naar de voordeur leunde een meisjesfiets op z’n standaard. Uit de handvatten aan het stuur hingen kleurige stroken plastic, zacht bewegend op een milde valwind uit de Santa Susana Mountains. Aan de fietsbel was de standaard vastgeklonken van een kapotte achteruitkijkspiegel. De barsten werden geaccentueerd door een in de spiegellijst gedropen rode vloeistof – grenadine misschien, maar het kon net zo goed nagellak zijn.

 

  Tammy omhelsde hem alsof hij haar al toebehoorde. Niet als minnaar, dat kon altijd nog, maar als haar persoonlijke sleuteldrager, die deuren open kon laten gaan – met het dynamiet van zijn overtuigingskracht desnoods.

 

  ‘Hm, zelfde aftershave als laatst. Menteur.’

 

  ‘Op z’n Frans, ja, heel goed,’ zei Remo. ‘Maar het is Mentor. Menteur betekent leugenaar.’

 

  ‘Mijn neus liegt nooit,’ zei ze, bestudeerd koket.

 

  ‘Op de hondenafdeling van de LAPD zouden ze jaloers zijn op zo’n reukorgaan.’

 

  Haar opgetrokken wenkbrauw wilde zoveel zeggen als: dit heb ik niet gehoord. Tammy ging hem zwierig voor naar de woonkamer, die vol scherp riekende rook hing. ‘Kipp, waar ben je,’ riep ze lachend, met haar armen een opening hakkend in de dichte nevel.

 

  Remo had hem al gezien, onderuitgezakt in zijn fauteuil: een zware man, die slaperig naar het televisiescherm lag te knipogen, met als enig wakkere aan hem de hand die een walmende flambouw van vloeipapier, karton en gekruide tabak omhooghield. Voor het raam stond een meisje de tuin in te kijken, met iets wrokkigs in haar houding. Er hing een sfeer van stilgevallen ruzie.

 

  ‘Nou, dit is dus Wendy,’ zei Tammy. ‘Wen, je moet zijn aftershave eens ruiken. Menteur.’

 

  De aangesprokene wachtte net een tel te lang met zich omdraaien, waarbij ze ervoor zorgde haar lange haren wijd te laten uitwaaieren. Tammy en Jennifer waren brunettes. Als Wendy geblondeerd was, had het resultaat niet natuurlijker kunnen zijn. Een teleurstelling alleen dat het haar te steil was afgeknipt, zoals gemakzuchtige kappers dat doen. Desnoods, dacht Remo, sleep ik haar mee naar een kapsalon om het tot opstandige rafeligheid te laten bijpunten. Met haar stroeve gezichtje probeerde het meisje naar Remo te glimlachen. Ze liep op hem toe, en snuffelde even aan zijn wang, zonder die aan te raken.

 

  ‘Mentor,’ zei ze, op z’n Engels. ‘Mam, mag ik naar boven?’

 

  ‘Welja,’ zei Tammy, ‘laat ons je zaakjes maar weer regelen. Mooi is dat.’

 

  Wendy ging de kamer uit. Remo, die haar niet de houten galmtrap op had horen gaan, bleef het gevoel houden dat ze achter de deur stond te luisteren.

 

  ‘En, o ja,’ zei Tammy, kuchend met haar handen wapperend, ‘dit is natuurlijk Kipp.’

 

  ‘Mr Zillgitt...’

 

  De man leek Remo’s uitgestoken hand niet te zien, mogelijk door de dichtheid van het rookgordijn. ‘De naam is Pritzlaff,’ zei hij met onverwacht hoge stem. ‘Kipp Pritzlaff.’ Hij had geen oog van het scherm afgewend, en nam nu een zo diepe trek van de toorts dat minstens een centimeter vloei wegschroeide. Met afkeer en fascinatie keek Remo toe hoe Pritzlaff met ingehouden adem de rook door zijn longen liet spoelen, en de damp daar beneden krampachtig vasthield, alsof hij liever stikte dan hem prijs te geven zonder er al het geestverruimende stofgoud via zijn longblaasjes uit gezeefd te hebben.

 

  ‘Kipp is niet de vader van mijn kinderen,’ zei Tammy. ‘Hij is mijn vriend. We wonen samen. Kipp zit in de redactie van The Marijuana Brass.’

 

  ‘Ik ben de hoofdredacteur,’ zei Pritzlaff. ‘Ik wil je wel een keer interviewen over je gebruik.’

 

  ‘Ik ben geen gebruiker,’ zei Remo.

 

  Nu draaide de man zijn hoofd wel naar de bezoeker toe. ‘Nou,’ zei hij met wantrouwig vernauwde ogen, ‘daar heb ik, na die moordtoestand, heel andere dingen over gelezen.’

 

  Tot augustus ’69 was het de Tweede Wereldoorlog die maar geen afscheid kon nemen, en zich via een eindeloze reeks open doekjes liet toewenen en uitjouwen door de overlevenden. Sindsdien had, voor Remo, de Eerste Hurly Burly de plaats van de Tweede Wereldoorlog ingenomen.

 

  ‘Ik dacht,’ zei Remo vermoeid, ‘dat de drugstheorie intussen wel zo’n beetje weerlegd was.’

 

  ‘Dan stond hier zeker net de televisie af,’ zei de hoofdredacteur van The Marijuana Brass.

 

  Remo wilde hier nog iets op zeggen, maar op dat moment kwam Wendy binnen. Ze liep naar het raam, wierp een snelle, gerichte blik in de tuin (een dode kraai), en ging de kamer weer uit. Mooi was ze wel, Wendy, maar ze had te weinig van de magische verveeldheid die hij voor Homme Mondial had willen portretteren. Dit diplomatiek zien op te lossen. Niet meteen zeggen dat hij ervan afzag. Later in de week opbellen met de mededeling dat Wendy ‘te mooi en te fijntjes’ voor het doel was. Een mooie manier ook om van de ballenverzengend ambitieuze Mrs Zillgitt af te komen.

 

  ‘Als je vanmiddag nog aan de slag wilt,’ zei Tammy, ‘moet je voortmaken. Het wordt vroeg donker aan deze kant van de bergen.’

 

  ‘Ik kwam alleen even kennismaken.’

 

  De deur zwaaide open, en daar was Wendy weer. Ze fluisterde iets in het oor van haar moeder, die haar schouders ophaalde, knikte. Even later hoorde Remo het meisje wel de gonzende trap van hout en staal opgaan, en weer afdalen ook – en dat alles vele malen, zonder dat ze opnieuw de kamer binnenkwam.

 

  ‘Genoeg over Wendy,’ zei Tammy. ‘Film, daar wilde ik het over hebben. Het is zo moeilijk de juiste contacten te leggen. Jij weet vast wel een goede agent voor me.’

 

  ‘Ik zal zien,’ zei Remo, ‘wat ik voor je kan doen.’ Hij stond op, met een gevoel of hij zijn lijf rechtstandig door de dichte mistbank van rook boorde. ‘Terug naar de stad maar weer, voor het te druk wordt op de San Diego.’

 

  Remo deed de deur open (‘Schrik niet,’ zei Tammy nog) en hij rook het eerder dan dat hij het zag. Een bestorven menggeur van eau de toilette en wasmiddelen. De hal hing vol jurken, rokken, broeken, bloezen, sjaals – alles van sereen wit tot foeterend bont. Wendy kwam juist de trap af gebonkt met nog meer kleren aan hangers.

 

  ‘Denk nu niet meteen,’ zei Tammy, ‘dat Wendy zo’n grote garderobe heeft. Er zijn ook spullen van Jenny en mij bij. We hebben alledrie ongeveer dezelfde maat.’ En fluisterend voegde ze eraan toe: ‘Maak Wendy een beetje gelukkig, en zoek wat dingen uit voor op de foto.’

 

  Het meisje was in de bocht van de trap stil blijven staan. Ze keek met een onzekere glimlach op hem neer. Over haar onderarmen hingen sjaals en ceintuurs in allerlei kleuren.

 

  ‘Deze witte jurk lijkt me wel wat,’ zei Remo, het knaapje met het lange gewaad van een spijl hakend. ‘En deze bloes met dat hesje daar, en zo’n spijkerbroek eronder.’

 

  Wendy zei niets.

 

  ‘Volgende week zondag dan maar?’ zei Tammy. ‘Kom dan w vroeger, in verband met het licht.’

 

  ‘Ik bel nog.’ Remo stak zijn hand op naar Wendy, maar ze draaide zich juist om, en struikelde daarbij over een van de kledingstukken. Ze stootte hard met haar knie tegen een traptrede. ‘Ow...!’ Ze liet de kleren los, die voor een deel tussen de opengewerkte treden door op de vloer van de hal gleden. Met slepend been bereikte Wendy de overloop, waar ze zich met twee handen aan haar knie uit zicht liet rollen. De ceintuurs die met hun gespen langs de trap naar beneden ratelden, konden Wendy’s zangerige huiltje niet helemaal overstemmen.

 

 

 

  11

 

 

‘Om van te kotsen,’ stootte Maddox uit. ‘Lui als jij, Li’ll Remo, zijn altijd maar bezig hun zegeningen te tellen.’

 

  Hij wierp vol verachting de resten van zijn lunch in de vuilnisbak. Ik werd geacht hem dat te verbieden.

 

  ‘Nou,’ zei Remo, ‘dit keer dan toch als inleiding op het verhaal van mijn val.’

 

  ‘Mr Agraphiotis,’ riep Maddox me toe, ‘ik en gevangene Woodehouse hier gaan met sop gooien. Alles voor een hygiënisch Choreo.’

 

  ‘Begin maar vast,’ zei ik. ‘Straks eens zien hoever jullie zijn.’

 

  ‘Doe uw voordeel, Mr Agraphiotis,’ klonk Maddox’ luide stem nog uit de gang, ‘met The Marijuana Brass.’ Hij stak zijn zwachtelkop om de deurpost. ‘Er staan goede recepten voor joints in. Gele Libanon. Rode Pakistan. Hele shitcocktails. Als het niet werkt, Mr Agraphiotis... als u verhaal wilt halen... mijn maat, gevangene Woodehouse hier, is bevriend met de hoofdredacteur, Mr Pratt Kippinglah-di-dah.’

 

 

 

  12

 

 

In de ontvangstruimte zaten de psychiaters al op Remo te wachten. Hun opgewekte gepraat en gelach was vast niet bedoeld als voorbereiding op het onderzoek. Er werden handen geschud in een on-Choreaanse geur van cognac en door kleren opgezogen sigarenrook. De lunch was wat uitgelopen.

 

  Nu hun dag door het infarct op de San Bernardino Freeway onherstelbaar kapot was, gooiden De Young en Urquhart het verder maar op routine. Het drama van de jonge meisjes, en hoe die het leven van een volwassen man konden vernietigen, dat ging nooit vervelen. In hun rozigheid na twee flessen cabernet sauvignon wilden de heren wel eens iets horen om op weg te kunnen dromen. Het ging opnieuw over zijn motieven, waarvan de zuiverheid het psychiatrische rapport kon maken en breken.

 

  ‘Dat Wendy de hal had herschapen in een kledingboetiek,’ zei Remo, ‘daar was nog overheen te komen geweest. Maar die bezeerde knie... de gêne in haar rug... ik raakte het niet kwijt.’

 

  ‘Zo werd ze, om zo te zeggen, een wezen van vlees en bloed voor u,’ stelde De Young tevreden vast, en Urquhart voegde eraan toe: ‘U belde de moeder.’

 

  ‘Ik maakte een afspraak voor de volgende zondag.’

 

  ‘Maar u had al geconcludeerd,’ zei Urquhart, deskundig de restaurantrekening van die middag raadplegend, ‘dat Miss Zillgitt niet geschikt was voor uw... eh... artistieke doeleinden.’

 

  ‘U zult me wel officieel gek verklaren,’ zei Remo, ‘maar door die struikelpartij op de trap... dat ingehouden gehuil... besloot ik haar een kans te geven. Nee, ik was vastbesloten uit Wendy te halen wat er in haar zat.’

 

  En opeens was daar in zijn hoofd de half mannelijke stem van rechercheur Shannyn Trutanic, die hatelijk zei: ‘We kunnen wel stellen dat u woord gehouden heeft.’

 

  ‘Aan de telefoon gaf de moeder me te verstaan,’ zei Remo, meer tot het Trutanicwijf dan tegen zijn psychiaters, ‘dat het poseren alleen doorging als Wendy’s oudere zus mee mocht.’

 

  ‘Feit is,’ zei Dr De Young, met het juiste papier erbij, ‘dat Jenny, of hoe heet ze... dat Jennifer niet meeging.’

 

  ‘Gewoon op het laatste moment geen zin om de chaperonne te spelen,’ zei Remo.

 

  ‘U wist het,’ zei Urquhart. Zijn oprisping was geluidloos, niet geurloos. Slakken in knoflookboter. ‘Zo’n achttienjarige, die zichzelf de ster waant, wil niet de oppas zijn van een onvolgroeid zusje in de schijnwerpers.’

 

  ‘U kon ervan verzekerd zijn,’ zei De Young, ‘Wendy voor u alleen te hebben.’

 

  ‘Nu dicht u mij een doortraptheid toe die... die...’ Verdomme, hij zat voor deze van libido dampende veertigers zo’n beetje het herdersuurtje in te leiden.

 

  ‘Die u niet bezit, wou u zeggen?’ Dr Urquhart wrikte de knoop van zijn stropdas los. ‘Kom, kom, Mr’ (hij wierp een blik op de nagelpeuterende bewaker) ‘Woodehouse, niet te bescheiden. We zijn nog pas aan het begin van het verhaal.’

 

  De Eeuwige Drup, dat was niet die op je kruin, nee, het was de druppel die met koude regelmaat tussen je schouderbladen door bleef vallen. De Eeuwige Drup niet als straf, maar als geheime vooraankondiging van de straf.

 

  ‘Wij luisteren,’ zei Dr De Young. ‘Met inachtneming van het beroepsgeheim.’

 

  ‘En dat bandopnameapparaat,’ vroeg Remo, ‘heeft dat ook een professionele zwijgplicht?’

 

  ‘Het is ingezworen en ingezegend,’ zei Urquhart. Hij ging de bewaker vragen de kamer te verlaten. ‘Misschien kunt u buiten de deur wachten. Wij weten de alarmknop te vinden.’

 

  Dr De Young schakelde de recorder in. ‘Wij luisteren,’ zei hij nog eens.

 

  Gelukkig had Wendy de hal niet opnieuw als winkeltje voor tweedehands kleren ingericht. Aan de kapstok hingen, keurig op knaapjes, de jurk en de bloes die Remo een week eerder had aangewezen, plus nog wat alternatieven uit de garderobe van de drie gelijkbemate gratiën.

 

  ‘Waar wil je haar op de foto zetten?’ vroeg Mrs Zillgitt na de omhelzing, die nog hebberiger was dan de eerste keer. ‘De heuvels vind ik een beetje eng. Het is namelijk zo... Jenny kan niet mee.’

 

  ‘Ik kan naar het huis van vrienden rijden,’ zei Remo. ‘Daar in de tuin wat plaatjes schieten, als je dat veiliger vindt.’

 

  ‘Kan het niet hier? Onze tuin is best mooi. In die hoek is het gazon nog groen. De dooie kraai ruimen we op. Ja, toch? Dan kunnen we het ondertussen hebben over de stappen die ik moet nemen om... ik bedoel, het is toch een gekmakende doolhof voor me, die filmwereld.’

 

  ‘Ik geef je het nummer van mijn vrienden,’ zei Remo. ‘Bel wanneer je wilt.’

 

  Al in de hal had Remo een branderige hasjlucht geroken. Binnen lag Kipp Pritzlaff opnieuw (of nog steeds) met een papieren fakkel in zijn fauteuil. De rooknevel was dit keer plaatselijk, maar ook dichter en vol spiralend bewegende draaikolken.

 

  ‘Neem me niet kwalijk, Kipp,’ zei Remo lachend, hoestend, ‘maar er mag hier wel eens een raam open.’

 

  ‘Ben je belazerd,’ knetterde het hoge stemmetje van Pritzlaff. ‘En dan het beste laten ontsnappen? De ware hasjlurker rookt actief en passief tegelijk.’

 

  Uit zijn wolk stak hij Remo de joint toe.

 

  ‘Nee, dank je, Kipp. Ik was geen gebruiker, weet je wel.’

 

  ‘O ja, sinds die moordtoestand niet meer. Daar wou ik je dus over interviewen. “De satanisering van de stuff.” Een titel heb ik al. Nu nog een microfoon.’

 

  Wendy kwam de huiskamer binnen. Ze leek Remo een kus te willen geven, maar haalde alleen even haar neus langs zijn wang. ‘Mentor,’ zei ze, nu met een zweem van een Franse uitspraak: correctie van mams. ‘Wat zal ik voor nu aantrekken? Ik heb niets.’

 

  Boven haar spijkerbroek droeg ze een bloes met woest motief, dat aan gebatikte stoffdoen denken als het niet zo’n bibberige kleurendruk was geweest. Emilio Pucci, Sharons favoriet, die kon stoffen bedrukken, in kleuren, en dan zag de jurk of de bloes eruit alsof hij door vrouwen op het Bulgaarse platteland met de hand geborduurd was.

 

  ‘Hou dit maar aan,’ zei Remo. ‘Straks zien we verder.’

 

  Samen met Wendy droeg hij de kleren van de hal naar zijn huurauto: een Plymouth LeBaron, waar hij voor vijfentwintig dollar een volle dag in mocht rijden zonder op de kilometerteller te hoeven letten. Door het open portierraam gaf hij Tammy een agendablaadje met het telefoonnummer van een bevriende actrice.

 

  ‘Waar staat de J voor?’ vroeg ze wantrouwig. Hier stond tenslotte de naam van een toekomstige concurrente. In het groezelige licht van de latere gebeurtenissen hikte Remo de onvergeeflijkste verspreking van zijn leven op.

 

  ‘Jack... nee, Jacky natuurlijk. Jacqueline.’

 

  Een heldere voorjaarsmiddag, die door het gezever van de hasjboer alweer te ver gevorderd was. Remo zou moeten woekeren met het overgebleven licht. Och, naar Jacky, dat kon altijd nog. Mrs Zillgitt zou wel niet meteen aan de telefoon gaan hangen. Eerst de woestheid van de heuvels in: eens zien of zo’n decor Wendy’s wilde puberdom naar buiten kon brengen. Haar moeder stond aan de stoeprand te zwaaien alsof ze minzaam haar aanstaande publiek toewuifde. Of het nu door het afvoerrooster onder haar voeten kwam... ze hield met haar vrije hand haar rok tussen de enigszins gespreide dijen strak, alsof die anders op een onderaardse luchtstroom bollend de hoogte in zou gaan, om haar in de ijskast gekoelde ondergoed te onthullen. Voordat het zover kon komen, was ze uit beeld, Tammy.

 

  ‘Als je nou op die haarlok blijft kauwen, Wendy,’ zei Remo, de spiegel boven het dashboard op achtervolgers bijstellend, ‘dan moet ik je straks met nat haar fotograferen.’

 

  ‘Sorry.’ Ze hield de van spuug doordrenkte pluk vlak voor haar mond, en begon hem droog te blazen.

 

  ‘Hoe oud ben je eigenlijk?’

 

  ‘Dat kun je toch wel zien.’

 

  ‘Zestien.’

 

  ‘Te oud dus voor jouw serie.’

 

  ‘Het was maar een vleierijtje,’ zei Remo. ‘Je bent vijftien.’

 

  ‘Wie zegt dat?’ Wendy hervatte het gesabbel op de haarlok.

 

  ‘Een eerlijke schatting.’

 

  ‘Nou, dan zie ik er ouder uit dan ik ben.’

 

  ‘Het overkomt veertienjarigen wel vaker.’

 

  ‘Ook dat ze er jonger uitzien juist. Mijn nichtje Gini is veertien. Ze lijkt twaalf. Elf. Nee, negen.’

 

  ‘Hoe oud dacht u op dat moment, in de auto, dat ze werkelijk was?’ vroeg Dr Urquhart.

 

  ‘Ja, dat is het idiote,’ zei Remo, zich wat meer naar het opnameapparaat toe buigend, alsof de band dit beslist niet mocht missen. ‘Niemand heeft me in ’t begin haar leeftijd genoemd. Jenny en Brian niet. De moeder niet. De hoofdredacteur van The Marijuana Brass niet. Ik dacht vijftien. Ze zei veertien. Ze bleek dertien.’

 

 

 

  13

 

 

Met vier handen legden Remo en Maddox een uitgespoelde dweil op de granito vloer van de begane grond. Ze hadden een plek van enkele vierkante meters ontdekt waar het steen warmer was dan elders: door de onderliggende isoleercellen met hun vloerverwarming. Ze spreidden de lap zo strak mogelijk uit, en gingen een volgende uit de wasbak halen.

 

  ‘Jouw kippetje,’ zei Maddox, ‘wordt met de dag jonger. Haar zestiende, vijftiende en veertiende verjaardag liggen achter ons. Het lijkt wel of de taartkaarsjes op de bon zijn...’

 

  ‘Niet zo gek,’ zei Remo, ‘met Hurly Burly voor de deur. Het is hamsteren of rantsoener‘Nu is ze dertien,’ vervolgde Maddox, ‘en straks wordt ze twaalf, elf, tien. Als je zo doorgaat, Li’ll Remo, zullen we haar nog in de legbatterij van Mrs Gittgozippitup zien verdwijnen.’

 

  ‘Omdraaien, Scott, die lappen,’ zei Remo. ‘De twee vetzakken staan te loeren.’

 

  Inderdaad: Scruggs en Tremellen schouder aan schouder in volle calorische breedte achter de glaswand van de tweede verdieping, met allebei een blikje cola in de hand. Toen de schoonmakers hun vier dweilen op het warme granito hadden omgekeerd, waren de bewakers alleen nog zichtbaar als twee boven een bureau hangende kruinen.

 

  ‘Doe me het verhaal van dat grietje, Li’ll Remo, en ik vertel jou alles over Hurly Burly, Cosy Horror en de kraamkliniek van Chatsworth. Alles wat je nog niet wist. Ook de dingen die je, bij nader inzien, helemaal niet weten wilt. Net zo lang tot je me smeekt, Li’ll Remo, om mijn mond te houden. Tegen die tijd komt er alleen nog zwart bruisend gif uit... om jouw ziel, Li’ll Remo, voorgoed te asfalteren met de gruwelijke bekentenissen die jij me afdwingt. Geef mij de kleine Miss Gittgozippitup, en jij... jij krijgt van mij Mrs Woodehouse en zoon. En, eh, Little Remo... Charlie is ook maar een geile bajesklant. De Choreaan denkt met zijn rechterhand. De linkshandigen denken links. Lever me de details, Li’ll Remo, waar ik mijn zwarte bloed mee kan opwarmen.’

 

  ‘Een technisch verslag van een fotosessie,’ zei Remo, ‘meer heb ik je niet te bieden, Scott.’

 

  ‘Cijfer jezelf niet zo weg, Li’ll Remo. Jij fotografeert bij wijze van voorspel. Charlie wil er alles over weten.’

 

 

 

  14

 

 

Remo reed heuvelopwaarts tot waar de auto niet verder kon. Omhangen met kleren en camera’s volgden ze een zandpad de hoogte in. Bij steile gedeelten glibberden ze soms een eind naar beneden, wat Wendy een angstig soort slappe lach bezorgde. Hogerop, dieper de begroeiing in, knetterden crossmotoren. Leunend tegen een rots kwamen ze op adem.

 

  ‘Veertien,’ hijgde Remo. ‘Ik wed dat je al een vriendje hebt.’

 

  ‘De vedergewicht...’

 

  ‘Wie anders?’

 

  Ze klommen verder tot ze, ongeveer op de hoogte waar gecrost werd, een geschikte open plek vonden, omringd door de juiste combinatie van bomen, struiken en rotsen. Je had er het licht sec willen fotograferen, zo ideaal was het.

 

  ‘Hang die jurken maar over een boomtak,’ zei Remo. ‘Nee, niet zo’n bemoste, dat geeft af. Neem nu eerst wat poses aan zoals ze bij je opkomen. Let niet te veel op mij.’

 

  In de hoop alsnog geestdriftig te raken nam hij wat aftastende foto’s. Het knallen van de motoren, verhevigd door de echo’s, leidde hem hinderlijk af.

 

  ‘Wendy, bloes iets verder open.’ Ze keek hem aan of hij niet goed wijs was, maar deed toch de bovenste twee knoopjes los. ‘Kraag wat wijder maken... zo, ja.’ Hij drukte af. ‘Ik zie daar een blauwe plek in je hals.’

 

  ‘Waar?’

 

  ‘Net boven het rechter sleutelbeen.’

 

  Ze tastte tot ze de beurse plek voelde. ‘O, dat. De vedergewicht.’

 

  ‘Hij gebruikt jou als sparringpartner.’

 

  ‘Zoiets.’

 

  ‘Schei uit, Wendy. Het is een onvervalste liefdesbeet.’

 

  ‘Zuigzoen.’

 

  ‘Leg er je linkerhand overheen. Zo onnadrukkelijk mogelijk. Nee, de linker.’

 

  ‘Ik dacht,’ zei Wendy, ‘dat je meisjes wilde fotograferen, en dat ze zijn zoals ze zijn. In de tegenwoordige tijd. Zo’n zuigzoen, die hoort er toch echt bij, hoor.’

 

  ‘Ik geef me gewonnen,’ zei Remo. ‘Weg die hand.’

 

  Een van de crossmotors brak door het struikgewas heen, en schoot de open plek op, rakelings langs Wendy, die van schrik haar ene been optrok. Van het achterwiel, zonder spatbord, spoot een fontein rode aarde recht omhoog. De berijder zette zijn voeten aan de grond, en schoof de elastische stofbril naar zijn helm. ‘Hai, Wendy.’ Het was nog maar een jongen.

 

  ‘Hallo, Milton.’

 

  ‘Ga je eindelijk beroemd worden?’

 

  ‘Het kan nog net... voor ik er te oud voor ben.’

 

  ‘Een beetje met je kont wiegelen,’ snoof Milton. ‘Was het voor mij maar zo makkelijk. Ik moet trainen en trainen... en dan ook nog dat ding opvoeren. En tegen dat ik een beetje naam begin te maken, je zult zien... dan zijn mijn nieren aan de wandel.’

 

  ‘Trek je riem wat vaster aan.’

 

  ‘Trek jij je bloesje wat strakker aan. Succes, Wendy.’

 

  ‘Bye, Milton.’

 

  De motorrijder deed zijn stofbril omlaag, en stoof knetterend weg, terug de bosjes in. Op de open plek bleef een scherpe benzinelucht hangen.

 

  ‘U dwong het meisje zich te verkleden waar u bij stond,’ stelde rechercheur Trutanic vast, terwijl ze haar balpen tussen twee vingers liet wapperen.

 

  ‘Ik dwong haar tot niets,’ zei Remo. ‘Ze draaide zich niet om, dus...’

 

  ‘Dus zal het wel in orde zijn geweest,’ zei inspecteur Flanzbaum. ‘U heeft haar in die staat gefotografeerd. En niet alleen topless.’

 

  ‘Kijk, wij zijn natuurlijk leken,’ zei Shannyn Trutanic, ‘maar neemt u me niet kwalijk... een model met haar rits halfopen en een duim achter de ceintuur, is dat niet een tikkeltje clichématig voor het niveau dat u ambieert?’

 

  Remo probeerde zich de rechercheur voor te stellen met een flard vetrol puilend uit haar halfopen rits, de duim afgekneld door een te strakke broekriem. ‘Het waren maar inleidende poses.’

 

  ‘Alle door u genomen foto’s die we hier van haar hebben,’ zei Flanzbaum, die een bruine envelop op tafel legde, ‘beantwoorden aan dezelfde gemeenplaats. Het ondeugende meisje met de dubbelzinnige oogopslag.’

 

  ‘Het likken aan een vuurrood waterijsje,’ zei Trutanic, ‘dat ontbrak er nog aan.’

 

  De envelop, met z’n gekartonneerde kant omhoog, droeg het stempel van de LAPD FOTODIENST.

 

  ‘We hadden haar ook zielsgraag,’ zei Flanzbaum, ‘naar ons zien kijken over zonnebrilglazen in de vorm van hartjes.’

 

  ‘Wat weer ruimschoots wordt gecompenseerd,’ zei Trutanic, ‘door het portret van een half vermalen suikerklontje. Hoe die korrels schitteren op een meisjestong... subliem.’

 

  ‘We hebben allemaal ons eigen vak,’ zei Remo. ‘Houdt u het bij het uwe, dan houd ik het bij het mijne.’

 

  ‘Als wij zouden rechercheren zoals u fotografeert,’ zei Flanzbaum, ‘had u hier niet gezeten.’

 

  ‘En als u zou fotograferen zoals wij recherchewerk doen,’ zei Trutanic, ‘dan had u hier net zo min gezeten.’

 

  Ze liet haar kin op de balpen in haar vuist rusten, net zo lang tot het mechaniek klikte, en ze bleef het klikken vele malen herhalen, terwijl ze Remo over haar afzakkende bril met toegeeflijke minachting bleef aankijken. Remo dacht terug aan die middag in de heuvels. Onder het fotograferen kwamen de motorrijders, ingelicht door Milton, met twee, drie man tegelijk uit de bosjes tevoorschijn om met omhooggeschoven stofbril van dichtbij Wendy’s harde borstjes te bewonderen.

 

  ‘Je kunt, geloof ik, beter je bloes weer aantrekken, Wendy.’

 

  ‘Ik heb geen last van die boerenpummels.’

 

  Remo maakte nog een paar opnames, maar het geknetter van de motoren en het geschreeuw van de jongens maakte de hele ondern steeds belachelijker. ‘Het licht begint hier zwakker te worden, Wendy. Kleed je maar aan, dan gaan we ergens anders heen.’

 

 

 

  15

 

 

Remo en Maddox keerden de dweilen met z’n tweeën zorgvuldig om, en legden ze iets verderop, waar nog steeds de warmte van de isoleercellen door de vloer heen drong, weer neer.

 

  ‘Als die crossers tegen jou getuigd hebben, Li’ll Remo,’ zei Maddox, ‘dan verbaast het me al veel minder je hier in Choreo aan te treffen.’

 

  ‘Bij jou waren het de getuigenissen van de Square Satans,’ zei Remo, ‘die je de kop hebben gekost. Het blijft oppassen met die motorduivels.’

 

 

 

  16

 

 

Toen Pillar Pillory ’s avonds de Recreatie binnenkwam, liep hij nog steeds als iemand met hevige spierpijn.

 

  ‘Neem toch een stoel, Pill,’ riep Chow Hound, die met de andere doucheverkrachters zat te kaarten. Ze lachten.

 

  Steunend op het biljart bleef Pillar naar de televisie staan kijken. Het journaal gaf beelden van de Russische ambassade in Mexico en van de veroordeelde spion Christopher Boyce, die een jack van de Badgers droeg.

 

  ‘Ja, Pill, ga zitten,’ riep Frisco Bomb, zonder van zijn kaarten op te kijken. ‘Van al dat staan krijg je maar spataderen.’

 

  ‘Geef hem een stoel met een kussentje.’ Dat was Chow Hound weer. ‘Zeg, Pill , als je omhoogzit... ik heb wel een tampon voor je. Twee dollar.’

 

  Ze lachten. Frisco Bomb schudde geamuseerd zijn hoofd, en zei op zachtere toon: ‘Pill sure is a good fuck. Jammer dat hij zelf zijn kruit al verschoten had. Het ging van zijn eigen genot af.’

 

  Het journaal was voorbij. Pillar Pillory wendde zich van het toestel af, strompelde naar het tralievenster, en schroefde zijn handen rond de radiator. Zo bleef hij voorovergebogen staan. Alleen wie er oog voor had, zoals ik, kon lichte spasmen door zijn nek en schouders zien gaan.

 

  ‘En weer was het niet op het nieuws,’ zei Chow Hound, de kaarten bijeenvegend. ‘Ja, dan zou er in mij ook iets breken.’

 

 

 

  17

 

 

Nadat het ‘lichten uit!’ door de luidsprekers had gekraakt, bleef Remo op zijn rug liggen wachten tot de bewaker van de nacht met zijn lantaarn door het minipatrijspoortje kwam schijnen. De man was vroeg vanavond. Remo wuifde reglementair, en borg zijn hand weer onder de dekens om zich opnieuw toegang te verschaffen tot die rampzalig gelukzalige zondag met Wendy Zillgitt. Het lukte hem niet zijn gedachten te ordenen en naar een ontknoping te voeren. De prijs was te hoog geweest. Het visioen ontspoorde, raakte op onverlichte zijpaden, en loste tenslotte op in mist en gier.

 

  Overbleven, tot diep in de slapeloze nacht, de haatdragende stemmen van het recherchekoppel Flanzbaum-Trutanic.

 

  ‘Als ze er voor u uitzag als zestien,’ zei inspecteur Flanzbaum, ‘dan had u misschien uw bril te vroeg afgezet.’

 

  ‘Wie zich uitkleedt,’ zei Shannyn Trutanic op z’n gevatst, ‘moet ergens beginnen.’

 

  ‘Zoals u ziet,’ zei Remo, ‘draag ik geen bril.’

 

  ‘Misschien is dat het probleem,’ zei de vrouw, de brug van haar montuur aandrukkend. ‘Een oogarts zou u voor toekomstige misstappen kunnen behoeden.’

 

  ‘Het probleem is misschien,’ zei Flanzbaum, ‘dat mannen van onze generatie in verwarring raken door de meisjes van nu. Ze lijken zoveel eerder rijp. Een mens verkijkt zich erop.’

 

  Trutanic keek haar collega bozig en verbaasd aan, alsof hij met zijn milde opmerking de strengheid van het gesprek ondermijnde. ‘Juist daarom dient de man van nu op zijn hoede te zijn,’ zei ze meer tot Flanzbaum dan tegen Remo.

 

  ‘Na het volgende autoritje,’ zei Remo, maakte ik me geen enkele illusie meer over haar onschuld.’

 

  ‘O, en dat hoor ik nu pas?’ Flanzbaum had iets goed te maken bij zijn collega. ‘U heeft al in de auto...’

 

  Remo onderbrak hem. ‘Ik heb het over wat ze vertelde. De spelletjes, de avontuurtjes sinds haar negende, tiende.’

 

  ‘De verklaring van het slachtoffer,’ zei Trutanic, in haar papieren bladerend, ‘luidt net even anders. U wilde weten of ze nog maagd was. Haar ervaringen met zelfbevrediging, daar moest ze ook over vertellen. De fijne kneepjes zogezegd.’

 

  ‘Maar misschien,’ zei Flanzbaum, ‘had u met die vragen eveneens professionele bedoelingen.’

 

  Remo wreef zich met beide handen de vermoeidheid uit het gezicht. ‘Idioot,’ zei hij, ‘hoe de puurste woorden, uitgewisseld tussen een man en een meisje, kunnen schiften tot een dergelijke ranzigheid.’

 

 

 

  18

 

 

Om bij het huis van Jacky te komen moesten ze na het verlaten van de San Diego Freeway nog een heel eind de Mulholland Drive in oostelijke richting volgen. Het maakte hem altijd, en nu meer dan ooit, bedrukt en nerveus, want de route kruiste de Benedict Canyon Drive, en die leidde weer naar zijn oude huis en de geliefde schimmen die er nu woonden.

 

  In de auto hervatte Wendy het haarsabbelen, nu op een lok van links en een van rechts tegelijk. Remo corrigeerde haar niet opnieuw, want ze had gelijk: wie pubermeisjes in dit tijdsgewricht wilde portretteren, moest hun zuigzoenen, liefdesbeten en kinderziektes niet wegretoucheren.

 

  Mrs Zillgitt, voor hem Tammy, was die ochtend net zo beheerst hysterisch geweest als de vorige keer, maar te chic om op een speciaal voor haar aan te stellen agent terug te komen. (De talentscout was door deze aanstaande koningin in haar spoedstrategie al als een ordinaire pion van het bord gekegeld.) Tammy had Remo haar dochter meegegeven zonder bevestiging (kwitantie, zeg maar) van de geleverde tegenprestatie. Misschien beschouwde de First Lady van The Marijuana Brass Jacquelines telefoonnummer als een papieren sleutel die paste op de hoge poort van Tinsel Town.

 

  Wendy trok de natte haarslierten uit haar mond, en vroeg: ‘Gaan we heen?’

 

  ‘Het huis van Jack.’ Weer die ingeslikte i-grec. ‘Van Jacky... zij heeft de goede tuin.’

 

  ‘O, best.’

 

  Anders dan tijdens het eerste autoritje legde het meisje af en toe een bestudeerde onverschilligheid aan de dag, waar ze de greep ook snel weer op dreigde te verliezen. Ze had er duidelijk op gestudeerd en geoefend, ongetwijfeld onder regie van haar onberekenbaar ambitieuze moeder, die het zo had geregeld dat de desinteresse ruimte liet voor een terloopse zakelijke vraag zo nu en dan.

 

  ‘Zeg, die foto’s, hoe zeker is het nou dat ze erin komen?’

 

  ‘Het hangt ook van jou af,’ zei Remo. ‘Wees een stout model, en we veroveren samen de wereld.’

 

 Golly gee... wow!’ Mijn woorden waren de pest voor haar onverschilligheid. Ze begon honderduit te kwekken. Over verboden lunches in de vorm van pillenstrips, verborgen in de schoolkastjes van haar klasgenoten. Ja, je moest wel meedoen, anders vond je een dooie kraai in je kluis (ze lieten gewoon de sleutel namaken), en daarmee begonnen de pesterijen pas echt.

 

  ‘En de liefde,’ vroeg Remo achteloos, ‘stelt die nog wat voor in Northridge?’

 

  Wendy haalde een foto uit haar tasje, en hield hem Remo voor, die plotseling in zijn zicht belemmerd werd. Hij gaf quasi geschrokken een ruk aan het stuur. ‘Verdomme, Wendy, wou je ons een ongeluk aandoen? Ik schrik me te pletter van zoveel gevisualiseerde mannelijke kracht en schoonheid.’

 

  Ze lachte kittig. ‘De vedergewicht.’

 

  ‘Hoe lan’

 

  ‘Ik weet niet. Een paar weken.’

 

  ‘O, aan het echte vrijen dus nog niet toe?’

 

  ‘Meteen de eerste avond al.’

 

  ‘Het betere zoenwerk.’

 

  ‘Nee, the right stuff.’

 

  ‘De eerste keer.’

 

  ‘Nee, dat was vroeger. In mijn jeugd. Je hebt hem gezien. Een van de motorcrossers.’

 

  ‘Milton de Wandelende Nier.’

 

  ‘Ja, die ook. Later. De eerste was Randall. Hij droeg vandaag een leren overall... een gele riem van wel een halve meter breed. Een lieve bruut. Ik was tien of negen.’

 

  Net voor het einde van de Canby Avenue ging Remo de snelweg op. Hij volgde de Ventura Freeway in oostelijke richting. Naar links strekte het recreatiegebied van de Sepulveda Dam zich uit, met z’n eindeloze golfbanen. Remo wees zijn bijrijdster op een wagentje met een tros caddies eraan, dat langs de snelweg verdwaald leek.

 

  ‘Ik wil ook zo’n rode zonneklep,’ zei Wendy.

 

  Na de Sepulveda nam Remo de afslag voor de San Diego Freeway naar het zuiden. De Mulholland Drive, daar heerste op dit uur, in glorievolle majesteit, het mooiste licht van Greater Los Angeles.

 

 

 

  19

 

 

In Jacky’s tuin begon de zon al achter de bomen te verdwijnen. Fotogeniek langgerekte schaduwen, dat wel, maar restte er voldoende licht tussen? De actrice bood haar gasten een glas wijn aan.

 

  ‘Straks, Jacky,’ zei Remo. ‘Het licht bij de vijver is nu nog mooi.’

 

  Remo vroeg Wendy de cocktailjurk van haar moeder aan te trekken. Ze kleedde zich om in de garage. Het koelde snel af. Er stak een tepelverhardende bries op, die hij, zonnestand en windrichting gunstig combinerend, zo lang mogelijk te vriend probeerde te houden.

 

  ‘Niet te koud, zo’n blote jurk?’

 

  ‘Nog niet,’ zei ze, het kippenvel van haar bovenarmen masserend. Even later zakte de zon, versneld leek het wel, achter de heuvels.

 

  ‘Aan de andere kant van de Mulholland, bij Jack,’ zei Remo, ‘daar moet het licht nog goed zijn.’

 

  ‘Dan wil ik met hem op de foto.’

 

  ‘Als hij het goedvindt.’

 

  Op dat moment kwam Jacky melden dat Wendy’s moeder had gebeld. ‘Toen ik zei dat wij, met een glaasje wijn erbij, naar jullie fotosessie in de tuin zaten te kijken, nou, toen schaamde ze zich bijna dat ze het nummer had gedraaid.’

 

  ‘De taart,’ zei Wendy. Ze liep stampvoetend naar de garage.

 

  Remo bedankte Jacky met een omhelzing voor de gastvrijheid. ‘Jammer alleen dat je aan de verkeerde kant van de weg woont.’

 

  ‘Het zal niet meer voorkomen,’ zei Jacky.

 

Het Schervengericht
titlepage.xhtml
Het_schervengericht_split_000.html
Het_schervengericht_split_001.html
Het_schervengericht_split_002.html
Het_schervengericht_split_003.html
Het_schervengericht_split_004.html
Het_schervengericht_split_005.html
Het_schervengericht_split_006.html
Het_schervengericht_split_007.html
Het_schervengericht_split_008.html
Het_schervengericht_split_009.html
Het_schervengericht_split_010.html
Het_schervengericht_split_011.html
Het_schervengericht_split_012.html
Het_schervengericht_split_013.html
Het_schervengericht_split_014.html
Het_schervengericht_split_015.html
Het_schervengericht_split_016.html
Het_schervengericht_split_017.html
Het_schervengericht_split_018.html
Het_schervengericht_split_019.html
Het_schervengericht_split_020.html
Het_schervengericht_split_021.html
Het_schervengericht_split_022.html
Het_schervengericht_split_023.html
Het_schervengericht_split_024.html
Het_schervengericht_split_025.html
Het_schervengericht_split_026.html
Het_schervengericht_split_027.html
Het_schervengericht_split_028.html
Het_schervengericht_split_029.html
Het_schervengericht_split_030.html
Het_schervengericht_split_031.html
Het_schervengericht_split_032.html
Het_schervengericht_split_033.html
Het_schervengericht_split_034.html
Het_schervengericht_split_035.html
Het_schervengericht_split_036.html
Het_schervengericht_split_037.html
Het_schervengericht_split_038.html
Het_schervengericht_split_039.html
Het_schervengericht_split_040.html
Het_schervengericht_split_041.html
Het_schervengericht_split_042.html
Het_schervengericht_split_043.html
Het_schervengericht_split_044.html
Het_schervengericht_split_045.html
Het_schervengericht_split_046.html
Het_schervengericht_split_047.html
Het_schervengericht_split_048.html
Het_schervengericht_split_049.html
Het_schervengericht_split_050.html
Het_schervengericht_split_051.html
Het_schervengericht_split_052.html
Het_schervengericht_split_053.html
Het_schervengericht_split_054.html
Het_schervengericht_split_055.html
Het_schervengericht_split_056.html
Het_schervengericht_split_057.html
Het_schervengericht_split_058.html
Het_schervengericht_split_059.html