34
‘Goedemiddag, mevrouw Bouman,’ sprak John Oudenaar vriendelijk toen hij de deur van zijn kantoor opende. Hij bood haar een stoel aan, waarna ze tegenover zijn bureau plaatsnam. Om haar eerste verbazing te maskeren, mat Isabel zich een neutrale gezichtsuitdrukking aan. Ze vroeg zich af of ze de ex-politieman recht aan moest kijken. De man en zijn kantoor waren inderdaad curieus te noemen.
John Oudenaar was een meter vijfenzestig lang en eng mager. Het kleine beetje haar dat hij nog bezat hing in miezerige, grijze sliertjes langs zijn slapen. Zijn wenkbrauwen daarentegen waren borstels van gitzwart haar. Hij droeg een tijdloos, grijs confectiepak. Op sommige plekken was het decennialange stomerijbezoek duidelijk zichtbaar.
‘U bent punctueel,’ zei Oudenaar terwijl hij een snelle blik op zijn klokje wierp. ‘Op dit tijdstip zit het verkeer in en rond de stad muurvast.’
‘Ik heb op Zuid geparkeerd en ben daarna met een taxi hierheen gekomen,’ antwoordde Isabel haastig. Ze merkte nu al hoe de man alles in de gaten hield. En ze moest wennen aan de zware stem van Oudenaar die met zijn voorkomen contrasteerde.
‘Uitstekende beslissing,’ meende hij. Aansluitend schoof Oudenaar een kladblok en een pen naar zich toe.
‘Waarmee kan mijn bedrijf u van dienst zijn, mevrouw?’
Het kon niet anders of hij moest voor een gedeelte op de hoogte zijn van wat er speelde, dacht Isabel. Via Tjeerd Rozendaal of zijn vermaarde contacten. Toch acteerde Oudenaar alsof hij volkomen blanco tegenover deze zaak stond.
‘Mijn dochter Bibi is ontvoerd.’ Hij bleef haar onverstoorbaar aankijken. Hoewel ze zich niet op haar gemak voelde in dit kale kantoor met de kalende man, hield ze vast aan Tjeerd Rozendaals advies.
Ze begon te vertellen vanaf het moment dat ze werd opgebeld door de algemeen directeur van Eagles Lodge. Tot ze was beland bij de ontmoeting met Tjeerd Rozendaal. Gedurende haar monoloog had John Oudenaar een aantal aantekeningen op het papier gekrabbeld.
‘Een merkwaardig verhaal,’ zei hij toen ze was uitgesproken.
‘Hebt u een foto van Bibi?’
Die had ze.
‘Ze lijkt sprekend op haar moeder. Maar dat hebt u waarschijnlijk al vaker gehoord, nietwaar?’
Isabel knikte. Haar gevoel van onbehagen werd met de minuut sterker. John Oudenaar zag eruit als een afgeleefde magazijnbediende die woonde in het enige pak dat hij bezat. Zijn kantoor was tweehoog in de Vijzelstraat in Amsterdam, boven een broodjeszaak, en was ingericht met afdankertjes van de kringloopwinkel. Naast het afgeleefde bureau en twee stoelen stonden er twee dossierkasten uit de tijd van de koude oorlog. Aan de spierwitte muren hing een geplastificeerde kaart van Amsterdam. Het omhulsel was voor een groot gedeelte vergeeld en gescheurd. Voor het raam hing luxaflex. In de hele ruimte was geen stofje te bekennen. Dat was dan wel weer positief.
‘Wanneer hebt u voor het laatst contact met de politie gehad?’ vroeg Oudenaar.
Isabel dacht na.
‘Dat is alweer een tijdje geleden. Nadat die verdachte zelfmoord had gepleegd.’
‘Daarna niets meer? Geen telefoontje om te informeren hoe de zaken ervoor stonden?’
‘Nee,’ antwoordde ze. ‘De leidinggevende rechercheur was daarin heel duidelijk. Zo gauw er nieuws was, zou hij contact met ons opnemen.’
‘Weet u toevallig zijn naam?’
Isabel moest haar best doen om niet
verrast te kijken. Natuurlijk wist
ze hoe die rechercheur heette. ‘Eric Donkers,’ antwoordde ze
kortaf.
Bij het horen van die naam gaf hij blijk van herkenning.
‘Een bekende?’ vroeg ze nonchalant.
In plaats van antwoord te geven, glimlachte Oudenaar mysterieus. Hij scheurde een vel van zijn blocnote en begon onverstoorbaar te schrijven. Even later schoof hij het papier naar haar toe. Met de punt van zijn pen wees hij iets aan.
‘Dit is het banknummer van het bedrijf waarop u morgenochtend telefonisch dit bedrag dient te storten. Onze werkwijze is voornamelijk gebaseerd op een bonusregeling. Mochten wij er niet in slagen uw dochter binnen afzienbare tijd in veiligheid te brengen, dan wordt een substantieel gedeelte van het geld teruggeboekt.’
Isabel zag dat het honorarium overeenkwam met wat Tjeerd Rozendaal had gezegd.
‘In principe is er geen onderling contact tussen de opdrachtgever en uitvoerenden,’ ging Oudenaar verder. Uit de linkerzak van zijn versleten colbert haalde hij een mobiele telefoon.
‘Er kan zich echter een situatie voordoen dat u of wij contact moeten opnemen. In dat geval hoeft u slechts op deze toets te drukken. Ons nummer staat voorgeprogrammeerd. Hou dit mobieltje altijd bij de hand.’
Hij strekte zijn arm. Voordat Isabel het telefoontje kon pakken, hield hij in.
‘Dit is uitsluitend voor noodgevallen, mevrouw. Hoogstwaarschijnlijk wordt het dus nooit gebruikt.’
Isabel knikte. Ze stopte de mobiele telefoon in haar handtas en stond op. Oudenaar begeleidde haar naar de deur. Hij hield deze voor haar open, waarna ze afscheid namen. Eenmaal buiten liep Isabel naar de taxistandplaats. Ze moest terug naar Amsterdam-Zuid.