26
‘Oké, helder,’ zei Leo Jansen. ‘Na de laatste dag neem ik weer contact op.’ Hij liep naar een slootje dat twintig meter naast de ongeasfalteerde weg lag. Met een nonchalant gebaar gooide hij de mobiele telefoon in het troebele water. Dat was nummer drie, dacht hij.
Het eerste toestel had hij gedumpt nadat hij zijn opdrachtgevers had gemeld dat ze Bibi hadden, en met de tweede had hij het telefoontje naar de rechter gepleegd om hun eis bekend te maken. Isabel Bouman was weer op de zaak Vertongen gezet. Bijgelovig als hij was, realiseerde hij zich maar al te goed hoe onverstandig het was om de huid te verkopen voordat de beer geschoten was.
Hij startte zijn auto en hield met een schuin oog de tomtom in de gaten. Hij was blij met dit navigatiesysteem. Geen ergernis meer onderweg. Zijn oriëntatiegevoel was slecht en als hij een poging waagde een wegenkaart te lezen, hield hij die meestal ondersteboven. Nog vijfentwintig kilometer te gaan voordat hij bij de gehuurde boerderij was. Terwijl de omgeving aan hem voorbijtrok, dacht Jansen na over zijn toekomstige investeringsmogelijkheden. Om de spanning van deze dagen wat dragelijker te maken, fantaseerde hij regelmatig hoe zijn leven er over ongeveer een maand uit zou zien. Hij ging leven als God in Frankrijk, maar dan in Zuid-Amerika. Paraguay en Bolivia stonden hoog op zijn lijstje. Daar kon je nog rustig je gang gaan zonder dat de autoriteiten over je schouder meekeken. Tenminste, die verhalen vertelden zijn oude straatmakkers als ze voor een paar dagen in Amsterdam waren. Zij hadden jaren geleden de stap gemaakt die hij op het punt stond te nemen. Jongens uit ‘de wereld’ die om allerlei redenen schoon genoeg hadden van de machtsverschuivingen waardoor hun branche langzaam maar zeker werd verziekt. Met een forse geldbuffer waren zij in Zuid-Amerika aan de slag gegaan. En het overgrote deel van zijn oude maten was er niet slechter van geworden. Integendeel.
De tomtom gaf aan dat hij bij een splitsing rechts af moest slaan. Zonder oog te hebben voor de schoonheid van het rustieke landschap sloeg hij af en trok op totdat de teller tachtig kilometer per uur aangaf. Hierna nam hij een fractie gas terug. Op de grens van de maximale snelheid rijden was onverstandig. Helemaal als je midden in een klus zat.
Jansens blik ging van de afgelegen weg naar de tomtom en weer terug. Een restaurant beginnen in een grote stad, dat leek hem wel wat. Lekker anoniem. Of was het toch verstandiger om voor betrekkelijk weinig geld wat onroerend goed langs de kust aan te schaffen? Of een zeilboot kopen? Een beetje rondvaren met toeristen. Voor een appel en een ei nam je in die contreien een kapitein in dienst. Kon je zelf op het achterdek de gastheer uithangen.
Eigenlijk was het ongelofelijk dat hij hier reed, bedacht Jansen voor de zoveelste keer. Deze opdracht was zo bijzonder dat het soms bijna een droom leek. Hij woonde al weken in een boerderij op het platteland en thuis in zijn kluis lag 250.000 euro: een voorschot op een totaalbedrag van minimaal 500.000 en maximaal 750.000 euro. Die laatste kwart miljoen was een bonusregeling. Kregen zijn opdrachtgevers van Johan Vertongen wat zij wilden, dan was hij een leuk bedrag rijker. Weigerde Vertongen, wat hij onwaarschijnlijk achtte, dan bleef het voor hem bij een half miljoen. Ook een mooie som waarmee hij het in een bananenrepubliek lang vol kon houden. Het enige minpuntje was de verdeelsleutel. Dat zijn dochter Kimberly een deel van de buit kreeg vond hij prima. Het percentage dat haar verloofde Donny opstreek, was daarentegen een nagel aan zijn doodskist. Hij kon zijn aanstaande schoonzoon niet luchten of zien.
Jansen sloeg rechts af en probeerde Donny Watering uit zijn gedachten te bannen, het liefst ook uit zijn leven. Hij zat al veel te lang met deze minkukel opgescheept en dat zou waarschijnlijk nog wel even zo blijven, omdat Kimberly oprecht verliefd leek. Zijn enige kind was alles voor hem. En als zij in deze vent de ware liefde zag… Jansen gromde. Hij moest op wat voor manier dan ook van zijn aanstaande schoonzoon af zien te komen zonder dat zijn dochter gekwetst zou worden. Eigenlijk was het onvoorstelbaar dat zijn dochter op zo’n sukkel viel. Ze was in de bloei van haar leven, zag er goed uit en was zeker niet op haar mondje gevallen. Een leuke, spontane Amsterdamse meid, die aan elke vinger een leukere gozer kon krijgen dan Donny. Daarom was het ook zo belachelijk dat ze tegen deze permanent werkeloze aartsluiaard opkeek. Soms dacht hij weleens moedeloos dat niet hij, maar Donny de belangrijkste persoon in haar leven was. Daarom had hij zijn ‘schoonzoon’ de kans geboden om veel geld te verdienen. Zo steeg hij in aanzien bij zijn dochter en hoefde hijzelf na de ontvoering geen contact meer met Bibi te hebben. Dat kon Donny mooi opknappen.
Jansen mocht dan in criminele kringen te boek staan als een gewetenloze rotzak, diep in zijn hart ging het kidnappen van een negen jaar oud meisje zelfs hem te ver. Het scheelde nu hij Donny het meeste werk liet doen. Al zat die flapdrol zich alleen maar uit te leven op een arsenaal aan computerspelletjes. Afwisselend lurkend aan zijn sigaret en aan zijn colaatje. Af en toe moest hij eten naar het kind brengen. Dat lukte hem nog net. De sufferd, de neanderthaler, de onwaarschijnlijke…
Nou ja, Donny heeft vast ook wel zijn goede eigenschappen. Hij dacht diep na.
Bij het begin van deze klus was Donny daadwerkelijk op de proef gesteld. Tijdens de dropping toen ze het meisje ontvoerden. Natuurlijk had hijzelf het moeilijkste werk op zich genomen door Bibi op het juiste ogenblik van achteren vast te grijpen en haar meteen te bedwelmen. Terwijl hij met het bewusteloze meisje in zijn armen naar de auto was gelopen, had Donny twee kledingstukken in het meertje gegooid. Niemand zou hem gezien hebben. Dat is maar te hopen, dacht Jansen, want die oen is er ook heilig van overtuigd dat Brussel in Frankrijk ligt. Niet meer aan denken. Op den duur gaat dat zo op je zenuwen werken dat je fouten gaat maken. Scherp blijven. Zeker als het om die adder gaat.
Jansen moest hierdoor weer aan zijn opdrachtgevers denken. Kerels die een hekel hadden aan mensen die fouten maakten. Dat konden zij niet hebben; daarvoor ging er in hun branche te veel geld om. Deed je wat ze vroegen, was het prima leven van het uitstekende honorarium dat zij betaalden. Ging je daarentegen dwarsliggen, dan volgde de kogel. Zo simpel lag het dus.
Waarom zij juist hem hadden benaderd? Jansen had zo zijn ideeën. Hij was een doorgewinterde crimineel die toch een dagje ouder werd. Daarnaast liep het minder goed op het zakelijke vlak en had hij een gokschuld openstaan bij een illegaal casino in de binnenstad. De eigenaar van dit gokhol was een oude bekende die financieel werd ondersteund door partners van wie niemand de gezichten, laat staan de namen, kende. Volgens het roddelcircuit ging het hier om figuren uit de drugsscene.
De mensen die contact met hem hadden opgenomen waren latino’s. De mannen vertelden in gebroken Engels wat hun was overkomen, wie hiervoor verantwoordelijk was en welke actie er ondernomen diende te worden. Om hun woorden kracht bij te zetten, overhandigden ze hem vijftigduizend euro. Als hij de opdracht aanvaardde, moest hij dit als tekengeld beschouwen. De eerste betaling, cash, vond plaats op een door hem bepaald tijdstip.
Het geld werd volgens afspraak betaald en hij ontving informatie over zijn doelwit. Echte beroepsmensen, zoals vervolgens ook bleek uit hun handelingssnelheid en vakkennis toen de mogelijkheid in Friesland zich aandiende en ze het roer moesten omgooien. Het eerste plan was namelijk geweest om het kind gewoon uit huis te ontvoeren.
Johan Vertongen had een blunder begaan en moest hiervan de consequenties ondervinden. Het deed Jansen niets dat hij bijdroeg aan het lot van Vertongen. Ze kwamen uit dezelfde omgeving en verdienden op soortgelijke wijze hun geld. Voor de rest waren er weinig overeenkomsten. Bovendien werkte Vertongen regelmatig voor Jan Struik, een van de grootste helers van de stad. Hij was daar zelf al jaren geleden mee gestopt. Struik was onbetrouwbaar. Met zo iemand werkte hij niet graag samen.
Nog tien kilometer. Daarna was het gedaan met zijn uitstapje. Kon de sleur weer beginnen. Domme Donny, die op vaste tijden zijn bivakmuts opzette; het irritante geluid van het zoveelste computerspelletje; Kimberly, die praten om het praten tot een kunst had verheven… Als het hem te veel werd liep hij naar buiten, het erf op, zoals die boeren het noemden. Daar kon hij eindelijk zijn eigen gedachten horen. Maar van de eenzaamheid die deze omgeving uitstraalde kreeg hij de kriebels. Het was alsof je constant werd bespied, terwijl je juist niemand zag. Nee, er ging niets boven de drukte van de stad.
Kimberly had ook last van heimwee. Nadat de nieuwigheid van het plattelandsleven was weggeëbd, begon ze de stad te missen. Om haar een beetje tegemoet te komen, liet hij haar om de drie dagen naar Amsterdam rijden. Daar kon ze de post halen, de planten water geven en de sfeer van de stad opsnuiven. Zolang ze maar terugkwam met nieuwe games vond Donny het best. Voor hem was het verblijf in de boerderij één grote vakantie. Die jongen had werkelijk geen normen en waarden.