30
Eric Donkers wreef in zijn ogen. De letters liepen door elkaar. Fragmenten uit de dossiers die voor hem lagen vervormden tot een brij van onbegrijpelijke woorden. Hij vloekte zacht.
De stapels papieren waren kopieën. Hem toegezonden door zijn teamleden. De dossiers bevatten processen-verbaal, getuigenverklaringen, foto’s, veroordelingen en aantekeningen. Het hele criminele leven van Vertongen lag voor hem. Althans, het gedocumenteerde gedeelte ervan.
Johan Vertongen was een beroepsmisdadiger. Een man die leefde van de criminaliteit en die daar, afgaande op de beschikbare informatie, nog trots op was ook. Hij had in totaal veertien jaar van zijn leven in opvoedingsgestichten en gevangenissen doorgebracht. Gezien het aantal vergrijpen tussen en na die periodes, had het rechtssysteem geen enkele invloed op hem gehad. Ook in de bak zette hij deze levenswijze op kleinere schaal voort. Toch klopte er iets niet, wist Donkers. Sterker nog, er klopte helemaal niets van.
Het profiel van Johan Vertongen liet niets te raden over. Een Amsterdamse jongen, geboren in een probleemwijk die vroeger nog gewoon achterbuurt heette. Een boefje dat zich ontwikkeld had tot gangster. Een kansloze die niet op zijn kansen wachtte, maar ze zelf creëerde. Armoede, angst, hebzucht en een minderwaardigheidscomplex hadden hiertoe geleid. Dit soort mannen opereerde in een eigen territorium, voor de buitenwereld onbereikbaar. Zij hadden iedereen, inclusief de politie, in hun zak, dachten ze. Eigenlijk waren het onderknuppels, die vaak ingehuurd werden voor klusjes waaraan de echte grote jongens hun vingers niet wensten te branden. De mannen uit het middenkader schopten uit angst voor hun eigen hachje naar beneden en likten zich naar boven.
Donkers legde zijn hand op een stapeltje dossiers en spreidde deze tot een waaier. ‘Diefstal, heling, geweldpleging, bedreiging, inbraak, oplichting,’ bromde hij. ‘En voor zo’n prutser ontvoer je de negenjarige dochter van een rechter?’ Hij schudde ontkennend zijn hoofd. ‘Schei toch uit. Dat klopt dus echt niet.’
Hij schoof zijn bureaustoel naar achteren, stond op en strekte zijn stijve rugspieren. Hij liep een rondje in het kantoor. Deze zaak hield hem elke minuut van de dag bezig. Toen hij merkte dat zijn nerveuze gedrentel de spanning niet verminderde, nam hij weer plaats achter zijn bureau.
Voor de zoveelste maal liet hij zijn blik over de dossiers glijden. Isabel Bouman en de ontvoerders moesten hen direct of indirect naar de echte criminelen leiden, opdat Bibi bevrijd kon worden. Zo simpel was het.
Ondanks alle informatie stonden ze met lege handen. Mevrouw de rechter had toegestemd om weer aan het werk te gaan. Ze bleek chantabel te zijn. Waarschijnlijk had hij in haar situatie exact hetzelfde gedaan. Het leven van haar dochter stond op het spel. Door meteen op de eis van de ontvoerders in te gaan, kon ze niet met de politie meewerken. Dit legde extra druk op het surveillanceteam.
Als de ontvoerders zich aan hun woord hielden en geen contact meer opnamen, dan moesten ze nog inventiever worden om informatie te krijgen. In het ergste geval werd Johan Vertongen vrijgesproken en bleef Bibi onvindbaar. Dat zou een dramatische afloop zijn.
Donkers schudde geërgerd met zijn hoofd. Hij zag het vast somberder in dan het feitelijk was. Er waren voldoende mogelijkheden om de zaak op de rails te houden en hij kon altijd nog hulp vragen aan andere diensten. Maar niemand vond het leuk om openlijk toe te geven dat hij een klus niet zelf kon klaren.
Er waren periodes waarin hij terugverlangde naar de werkstress in zijn geboortestad. Tijdens de stille uurtjes of op momenten dat hij een proces-verbaal opmaakte. Dan kwamen de herinneringen aan de actie boven. Wilde achtervolgingen op bankrovers, schietpartijen met dolgedraaide Colombiaanse dealers en spectaculaire invallen bij drugspanden waarvan de overlast uit de hand liep. Bij een van die invallen had hij zijn carrière op het spel gezet. Wat deed het er nog toe? Het leek in je herinnering altijd veel mooier dan het in werkelijkheid was geweest.
Donkers wreef de vermoeidheid uit zijn ogen. De dagen waren lang en de nachten kort. Dat gold voor het hele team. Het belang van de zaak, de tijdsdruk, de trage vorderingen begonnen hun tol te eisen. Voorlopig bleven ze roeien met de riemen die ze hadden. Hard werken en hopen op een doorbraak. Misschien maakten de ontvoerders een fout, belde het lab dat ze toch iets over het hoofd hadden gezien, meldde een getuige zich met waardevolle informatie of kreeg een van de teamleden een heldere ingeving. Alles was mogelijk.
In een opwelling pakte Donkers de telefoon. Hij wilde weten of zijn team al meer te weten was gekomen. Toen hij de verbindingstoets wilde indrukken, bleef zijn hand in de lucht hangen. Zijn rechercheurs zouden zich rot ergeren als hij niet zou wachten totdat zij met iets naar hem toe kwamen. Hij legde de telefoon neer en trok het dichtstbijzijnde dossier naar zich toe. Misschien had hij ergens overheen gekeken. Je wist maar nooit.