29

Toen ik weer bijkwam, voelde ik iemand naast me zitten. Ik deed mijn ogen op een kiertje open, net genoeg om een glimp op te vangen van een bruine huid en donker haar. Ik stak mijn hand uit om Antone weg te duwen.

‘Hé,’ zei een stem. ‘Dat is geen manier om je verpleger te behandelen.’

Ik wrikte mijn ogen verder open en zag Rafe op de rand van mijn bed zitten.

‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik dacht dat je…’

Ik keek langs hem naar Antone, die onderuitgezakt in een stoel aan de andere kant van de kamer zat. Hij was wakker, maar zijn blik was op de muur gericht en hij was diep in gedachten verzonken.

‘Hmm, ja,’ mompelde Rafe binnensmonds. ‘Dat kan ik je niet kwalijk nemen.’

Ik wreef in mijn ogen en keek om me heen. Door de matglazen ramen scheen daglicht. Kenjii liep naar het bed toe en duwde haar neus tegen me aan. Terwijl ik haar aaide, merkte Antone dat ik wakker was en stond op.

‘Hoe voel je je?’

Het duurde even voordat ik me herinnerde wat er was gebeurd. En toen dat gebeurde, voelde ik een paniekaanval opkomen, totdat ik met mijn tenen wiebelde en ze onder het laken zag bewegen. Ik trok mijn benen op en strekte mijn armen. Het deed vreselijk veel pijn, maar alles leek nog te werken.

‘Beurs,’ zei ik.

‘Ja, je hebt een kleine smak gemaakt,’ zei Rafe.

‘Kleine? O, dus ik ben op het dak gevallen, en niet naar beneden.’

‘Gelukkig niet,’ zei Antone. ‘Je hebt wat blauwe plekken, maar dokter Inglis heeft me verzekerd dat er niets is gebroken. Rafe heeft zijn genezende krachten op je uitgeprobeerd.’

Rafe keek beschaamd. ‘Ik ben bang dat ze bij mij nog niet ontwikkeld zijn. Misschien kun je je eigen krachten gebruiken?’

Antone schudde zijn hoofd. ‘Een skinwalker kan alleen anderen genezen.’

Hij had gelijk – ik had tijdens onze avonturen al een paar keer geprobeerd om mijn eigen schaafwonden en blauwe plekken te helen, maar dat was niet gelukt.

Antone overhandigde me een glas water. Mijn mond was kurkdroog van het verdovingsmiddel. Ik pakte het aan en dronk.

‘Rust nog maar even uit,’ zei Antone. ‘Maar wanneer je zover bent, moet ik meneer Nast en dokter Inglis binnenroepen om met je te praten over wat er vannacht is gebeurd.’

‘Mijn verklaring opnemen.’ Ik keek omhoog naar het plafond. ‘Dat betekent, neem ik aan, dat ze zelf niet hebben kunnen meegenieten?’

‘Nee, er zijn geen camera’s in de slaapkamers,’ zei hij, waarna hij geluidloos de woorden ‘alleen microfoons’ vormde met zijn mond. Dat wist ik al, van Rafe, maar het was fijn dat het nog een keer werd bevestigd.

‘Zeg maar tegen ze dat ik zover ben,’ zei ik.

Antone schudde zijn hoofd. ‘Rust eerst nog een beetje uit.’

‘Nee. Dan heb ik het maar achter de rug.’

Nicole maakte het goed. Ik was… ik zou kunnen zeggen dat ik blij was dat te horen, ware het niet dat ik alleen maar opgelucht was omdat ik niet verantwoordelijk wilde zijn voor haar dood, wat veel minder menslievend was. Zat dat me dwars? Intellectueel gezien wel. Canada kent geen doodstraf, en daar ben ik het mee eens. Niets in mij wilde Nicole dood hebben omdat ze Serena had vermoord. Gestraft, ja. Opgesloten, ja. Maar haar dood zou Serena niet terugbrengen.

Maar ze maakte het uitstekend. Ze was bont en blauw, meer niet.

Was ze onder invloed van medicijnen geweest? Toen ik die mogelijkheid ter sprake bracht, deed dokter Wiley alsof ik paranoïde was. Nicole was onstabiel. Dat was alles. Maar toen ik beschreef hoe ze zich gedroeg – de woeste blik in haar ogen, de onmenselijke kracht – was dokter Inglis het ermee eens dat ze getest moest worden en ze beloofde dat persoonlijk te doen.

Ik was opgelucht dat niemand Nicoles ontsnapping probeerde af te doen als een ongelukje. Nast had al een volledig onderzoek in gang gezet, en het voltallige beveiligingspersoneel was op een vliegtuig naar Los Angeles gezet om daar te worden ondervraagd.

Ondanks mijn bijna-doodervaring zat ik nog steeds in de problemen omdat ik had geprobeerd te ontsnappen. Daar had ik om kunnen lachen, en misschien deed ik dat ook wel. Nast kon het niet waarderen. Antone wees erop dat het, aangezien Nicole me bijna had vermoord en ik vermoedde dat iemand in het huis de aanval had gepland, volstrekt logisch was dat ik had geprobeerd te vluchten. Het was in feite zelfverdediging. En toen ze op me schoten, had ik op het punt gestaan me over te geven. De andere bewaker had dat bevestigd.

Nast was niet overtuigd. Ik zou de rest van de dag in afzondering doorbrengen. Geen bezoek, behalve het bevoegd personeel. En dokter Wiley moest nog een volledig onderzoek uitvoeren, want Nast was bezorgd dat mijn aanval op Nicole bewees dat ik degenereerde.

Antone was ziedend toen hij dat hoorde. Ik had voor mijn leven gevochten en zij gaven mij er de schuld van dat mijn aanvaller gewond was? Ik zei niets, want ik herinnerde me de blinde woede. Ik was inderdaad aan het degenereren, ik durfde het alleen niet toe te geven.

Als er iets abnormaals uit hun tests was gekomen, dan kreeg ik dat niet te horen. Dokter Wiley en dokter Inglis voerden geen gefluisterde gesprekken over theorieën of vermoedens die ik kon afluisteren. Ze namen alleen de tests af. Schreven de resultaten op. Brachten me terug naar mijn kamer. Nou ja, dat deed dokter Inglis in haar eentje.

Ik wilde vragen wat ze had gevonden. Ik wilde heel veel vragen. Als ik inderdaad aan het degenereren was, zou Annies behandeling dan ook bij mij werken? Als ze er snel genoeg bij waren, zouden ze het dan ook sneller kunnen terugdraaien?

Als ik dat zou vragen, zou dat suggereren dat ik wist dat er iets mis was, waardoor ik alleen maar nog nauwlettender in de gaten zou worden gehouden. Dus liep ik zonder iets te zeggen mee. Dokter Inglis leek het niet eens te merken – ze had het te druk met kwebbelen. Hoewel ze me nooit koel en afstandelijk had behandeld, had ze nu in vijf minuten meer tegen me gezegd dan in een heel jaar in Salmon Creek. Het ging nergens over. Prietpraat – overdreven vrolijk, overdreven optimistisch, overdreven vleiend. Ik denk dat ze de valse hoop had dat ik misschien een goed woordje voor haar bij Antone zou doen. Maar ik kon wel een bondgenoot gebruiken, dus knikte ik en veinsde interesse.

We maakten een ingewikkelde omweg naar mijn kamer. Toen we een gang insloegen, vertraagde dokter Inglis haar pas en begon harder te praten, en het verbaasde me niet dat ik achter een openstaande deur een glimp opving van Antone en Moreno. Anton zat achter een bureau. Moreno zat op de rand en was aan het woord.

Toen Antone ons hoorde, liep hij naar de deur. ‘Klaar?’

‘Ja, ik ben met Maya onderweg naar de keuken om wat te eten.’ Een samenzweerderige glimlach in mijn richting. ‘En om zo lang mogelijk bij haar kamer vandaan te blijven.’

‘Goed plan.’ Antone liep de kamer uit. ‘Ik loop wel verder met Maya mee, dan haal ik meteen koffie voor ons. We moeten wat memo’s bespreken.’

Ze aarzelde, maar het was duidelijk dat hij niet wilde dat ze meeging, dus zei ze tegen hem dat ze haar koffie zwart dronk. Toen hij ‘Dat weet ik’ zei, glunderde ze van genoegen.

Voordat we wegliepen, bedacht Antone dat hij nog iets in zijn kantoor moest doen en liep weer naar binnen. Ik wachtte terwijl hij iets op een stuk papier krabbelde en het in een dossiermap stopte. Onder het lopen vroeg hij hoe het onderzoek ging. Maar hij leek niet naar het antwoord te luisteren, en toen we de hoek omsloegen naar de volgende gang, deed hij zijn hand open en liet me het stuk papier zien waarvan ik dacht dat hij het in de map had gestopt. Hij vouwde het open en liet me lezen wat erop stond.

Veilige zone over een paar tellen.

Hij telde af op zijn andere hand. Vijf, vier, drie, twee… nog een paar stappen en hij fluisterde, zo zacht dat ik het bijna niet kon horen: ‘Als je wilt onderhandelen, hebben we iets nodig om mee te kunnen onderhandelen. Dat kan niet zolang je hier bent.’

‘Ik…’

Hij gebaarde dat ik stil moest zijn. ‘Ik heb iets geregeld. Je merkt wel wanneer het zover is. Je moet er gebruik van maken. Vanaf dat punt kan ik niet meer helpen. Ze mogen mij er niet van verdenken erbij betrokken te zijn.’

‘Ik–’

Zijn scherpe blik onderbrak me weer, en hij telde opnieuw af, van drie naar nul deze keer, waarna hij hardop zei: ‘Speciale wensen voor het avondeten? Aangezien je kamerarrest hebt, denk ik dat we wel wat kunnen regelen. Zeg maar waar je trek in hebt, dan…’

Hij bleef praten terwijl we doorliepen naar de keuken.

Ik zou een kans krijgen om te ontsnappen. Om Daniel te vinden en me ervan te overtuigen dat het goed met hem ging. Hem te genezen als dat mogelijk was. Antone zou het regelen, maar daarna moest hij een stap terug doen om niet met mijn ontsnapping in verband te worden gebracht. Ik denk tenminste dat hij dat bedoelde. Ik hoopte het. Ik hoopte ook dat ik wat meer aanwijzingen zou krijgen. Een deur die niet op slot was? Een bondgenoot die me zou vrijlaten? En de anderen dan?

Maar meer had Antone niet gezegd. Ik zag hem de rest van de dag trouwens helemaal niet meer. Dus zat ik in mijn kamer te wachten op… wat dan ook. Er gebeurde niets. Als hij zijn plan al in werking had gezet, had ik mijn kans wellicht gemist. Maar misschien bedoelde hij morgen. Of overmorgen.

Verdraaid. Ik waardeerde het dat hij dacht dat ik slim genoeg was om voldoende te hebben aan die paar cryptische zinnen, maar wat meer details waren welkom geweest.