15

De stad Vancouver ligt op een schiereiland dat aan drie kanten wordt omringd door water. Je moet dus gewoonlijk een brug oversteken om vanuit de buitenwijken naar het centrum te komen. Als je de Lions Gate-brug neemt – het liefst niet tijdens het spitsuur – kom je door Stanley Park. Dat betekende een prettig avondwandelingetje door het park om in het centrum te komen. Voor mij althans. Ash leek zich veel meer op zijn gemak te voelen in de stad.

Tegen de tijd dat we het centrum bereikten, was de avond gevallen. Ash voelde zich daar niet prettig bij, maar ik zat er niet mee. Het was het centrum van Vancouver. Zolang we geen louche figuren tegenkwamen, was er niets aan de hand.

Ik was zo slim om het niet over sushi te hebben, maar stelde een falafelkraampje een paar blokken verderop voor. Aan zijn gezicht te zien was dat net zo erg. Hij wilde een hamburger. Ik kende een paar tentjes waar ze luxe hamburgers serveerden. Een ervan, Daniels favoriet, lag maar een straat verderop. Maar ons budget stond geen hamburgers van tien dollar toe, en zelfs al had ik Ash willen trakteren, dan zou hij het verkeerd hebben opgevat. Dus namen we genoegen met een snackbar.

Toen we na het eten weer op straat liepen, zei Ash: ‘Je had het eerder over het kopen van een prepaidmobieltje.’

‘Inderdaad.’

‘Dat zouden we moeten doen. Voor het geval jij en ik van elkaar worden gescheiden.’ Hij zweeg even. ‘Of voor je vrienden. Eh… wanneer ze terug zijn.’

‘Denk je echt dat ze –’ Mijn borst verkrampte en ik kon mijn zin niet afmaken.

‘Als dat zo is, verzinnen we er wel wat op. Nu heb je een telefoon nodig.’

Ik speurde de straat met gesloten winkels en barretjes af. ‘Het is al laat…’

‘Avondwinkels verkopen ze tegenwoordig ook. We moeten er alleen eentje vinden.’

Ik wist niet of dat ook voor Canada gold. We hadden niet half zoveel serviceproviders als in Amerika. Maar ik knikte en liep met hem mee een andere straat in.

Vier straten en twee avondwinkels later waren we nog steeds niet geslaagd. Ik wilde de winkelbedienden vragen of ze wisten waar we een mobieltje konden kopen, maar Ash wilde niet dat ik in de buurt van de toonbank kwam. Ik stelde voor dat híj het zou vragen. Hij sloeg alleen zijn ogen ten hemel, alsof ik zo naïef was om te denken dat zij ons zouden kunnen helpen.

Vlak voor de derde winkel stond een knul in zichzelf te praten. Ongetwijfeld ongevaarlijk, maar Ash stond erop dat ik mee naar binnen ging, hoewel ik bij de deur moest wachten.

Ik hoorde de dronken jongens voordat ik ze zag. Ze maakten zoveel lawaai dat je geen supergehoor nodig had om ze te horen. Ze bleven voor de winkel staan en gluurden naar binnen. Ik stapte uit hun blikveld, maar pas nadat ik een blik op hen had geworpen. Het waren studenten, in sportsweaters en met een bezopen grijns op hun gezicht. Ze smeten de deur zo hard open dat de verkoper ineenkromp.

‘Hé!’ riep een van de jongens terwijl hij naar binnen liep, hoewel de verkoper maar een paar passen bij hem vandaan stond. ‘We willen bier. Heb je bier?’

‘We verkopen hier geen alcohol. Daarvoor moet je naar een slijterij.’

Twee van de jongens herhaalden de woorden van de verkoper in koor, zijn accent zwaar overdrijvend. Ik schudde mijn hoofd. Toeristen. In een paar provincies mochten avondwinkels alcohol verkopen, maar ik vermoedde dat het Amerikanen waren. Die worden aangetrokken door onze lagere minimumleeftijd om te mogen drinken. Wat niet wil zeggen dat alle dronkenlappen automatisch Amerikanen zijn – alleen degenen die niet beseffen dat ze niet in elke winkel bier kunnen kopen.

Ik trok me zo ver mogelijk terug zonder me te verschuilen, maar toen ik weer een stap deed, zagen ze me.

‘Zíj weet vast wel hoe we aan bier moeten komen,’ zei de roodharige jongen die vooraan stond. ‘Hé, schatje, ik zal het goed met je maken. Vertel ons waar we drank kunnen kopen, dan mag je met ons mee om te drinken.’

‘Nee, dank je,’ zei ik. Ik rechtte mijn rug, zodat het niet zou lijken alsof ik bang was.

‘Waarom denk je dat zij weet waar jullie drank kunnen krijgen?’ Ash liep bij de toonbank vandaan en stapte tussen mij en de jongens in, met zijn blik op hen gericht.

Ik fluisterde tegen hem dat hij het moest laten gaan, zo zacht dat alleen hij het kon horen. Hij wist precies waarom ze dachten dat ik wist waar ze alcohol konden kopen, maar dit was niet het moment voor een lesje in rassenstereotypen.

Ash liep verder naar voren. Slóóp naar voren, als een kat, met zijn ogen op zijn prooi gericht en gespannen spieren, soepel en geruisloos. De jongens grinnikten alleen en porden elkaar.

‘Wil je een chocoladereep voordat we gaan?’ zei ik tegen Ash. ‘Dan pak ik er eentje.’

Hij draaide zijn hoofd met een ruk naar me toe, en in zijn ogen stond een blik van ‘Wat krijgen we nou?’. Ik probeerde de situatie te sussen, maar dat begreep hij natuurlijk niet. Hij dacht waarschijnlijk dat ik daar lijdzaam bleef staan terwijl ik beledigd werd en echt dacht: Hé, weet je wat, ik lust eigenlijk wel een stukje chocola.

‘Doe dat maar, mop,’ zei de roodharige jongen. ‘Dan dumpen wij je vriendje wel voor je.’

‘Ik ben haar broer,’ zei Ash.

‘O ja? Mooi zo. Dan vind je het vast niet erg als we…’ Hij maakte een gebaar van wat we samen zouden kunnen doen, en het was geen filmpje kijken. Al halverwege zijn beweging haalde Ash naar hem uit. Ik dook tussenbeide en greep Ash’ arm vast voordat zijn vuist contact kon maken. Toen ik zijn arm wegrukte, draaide hij zich met opgetrokken lippen naar me om.

‘Wil je vechten?’ fluisterde ik binnensmonds. ‘Prima. Maar laat mij dan eerst vluchten voordat de politie arriveert.’

Hij knipperde met zijn ogen en schudde mijn hand van zijn arm. Toen knikte hij en rolde met zijn schouders. Ik voelde de woede van hem afstralen. De dronken jongens stonden te grinniken en braakten beledigingen uit. Ik richtte me op de vierde knul, een blonde jongen die zich iets had teruggetrokken en niet op zijn gemak leek. Ik schoof Ash op hem af en zei: ‘Pardon’, waarop hij opzij ging. Ik duwde Ash snel langs hem voordat de anderen ons de pas konden afsnijden.

‘Idioten,’ mompelde Ash toen we op de stoep stonden.

‘Mee eens,’ zei ik. ‘Maar een gevecht met ze aangaan heeft geen zin.’

‘Dus je pikt die beledigingen gewoon?’

‘Nee, meestal heb ik wel een weerwoord, tenzij ze te dronken zijn om nog iets te begrijpen, wat bij hen het geval was. Kom, we kopen morgenochtend wel een telefoon en –’

‘Hé!’ De winkeldeur sloeg achter ons dicht. ‘Zeiden we dat jullie konden vertrekken, stelletje rioolratten?’

‘Doorlopen,’ mompelde ik.

‘Dat doe ik,’ zei hij met een grom die me duidelijk maakte dat het niet makkelijk voor hem was.

‘Hé, jij halfbloed! Ik praat tegen je.’

Ash ging langzamer lopen, en toen ik zijn arm vastpakte, voelde ik de spieren opbollen.

‘Loop door, Ash,’ fluisterde ik. ‘Loop alsjeblieft door.’

‘Dat doe ik toch, of niet soms?’

‘Hé, halfbloed! Breng je zus terug. We zijn nog niet klaar met haar. Joh, we zijn nog niet eens met haar begonnen.’

Gelach van de anderen. Mijn hand klemde zich nu als een bankschroef om Ash’ arm en ik sleepte hem praktisch voort. Zijn sportschoenen schraapten over de stoep, alsof hij op het punt stond zich om te draaien en aan te vallen.

‘Je zou dit niet moeten pikken,’ mompelde hij terwijl de beledigingen achter ons onverminderd doorgingen.

‘Elk meisje moet dat soort dingen pikken, wat voor huidskleur ze ook heeft.’

Schoenen stampten achter ons en kwamen snel dichterbij.

‘Hé, halfbloed. Weet je wat? Als je ons vertelt waar we bier kunnen krijgen, geven we jou een heel krat voor je zus. Een goede ruil, vind je niet, kemosabe? Ik weet dat jullie soort graag handel drijft, en je zus is een lekker –’

Ash draaide zich op zijn hakken om en gaf de roodharige knul een rechtse directe die hem deed duizelen. Ik greep Ash weer bij zijn arm, maar hij rukte zich los. De andere drie renden over de stoep op ons af terwijl hun leider zich herstelde en naar Ash uithaalde. Ash ontweek de klap en deelde een linkse directe uit waar de jongen bijna door onderuitging.

‘Rennen,’ snauwde hij over zijn schouder naar me. ‘Maak dat je hier wegkomt.’

Dat is wat ik had gezegd te zullen doen. Dat is wat ik zou moeten doen. Nu al minderden auto’s vaart en stak een groepje feestgangers de straat over om toe te kijken.

Als er maar één tegenstander was geweest, zou ik zijn gevlucht. Ash kon zichzelf duidelijk prima redden tegen één zo’n knul. Misschien wel tegen twee. Maar de andere drie kwamen snel dichterbij en ik wist dat ze geen eerlijk gevecht in de zin hadden.

Terwijl de roodharige jongen zich herstelde, sprong ik tussen hem en Ash in.

‘Genoeg,’ zei ik. ‘Jullie kunnen om deze tijd nergens bier kopen, of jullie moeten naar een café gaan. Er zijn er hier genoeg. Ga er maar eentje zoeken.’

Hij schoof me opzij. Ik wilde op hem af duiken, maar een van zijn vrienden greep me vast en trok me zo hard opzij dat ik viel. Ik hoorde Ash vloeken toen ik de grond raakte. Toen ik me omdraaide om overeind te krabbelen, waren ze allemaal op hem gedoken. Woede stroomde door me heen. Ik greep de zoom van de jas van de dichtstbijzijnde jongen vast en gaf er een harde ruk aan. Hij draaide zich om en wilde me een klap in mijn gezicht geven, maar bleef toen stokstijf staan.

‘Wat krijgen we nou?’

Hij sloeg mijn hand van zijn jas en sprong overeind, nog steeds naar me starend. Toen hij achteruitdeinsde, keek een van zijn vrienden onze kant op. Hij staarde naar me. Staarde alleen maar. Mijn handen schoten naar mijn gezicht en ik voelde het van vorm veranderen. Ik liet mijn handen zakken. Op de rug ervan groeide een vacht.