6

Het was nog geen uur naar het vasteland, maar tegen de tijd dat we er aankwamen, waren we uitgerust, hadden we ons opgeknapt en voelden we ons een stuk beter. En wat belangrijker was, we hadden een plan bedacht. Een wanhoopsplan, maar niet slechter dan alles wat we hiervoor hadden geprobeerd. We zouden naar een begrafenis gaan.

Gestoord? Ja. En toen Corey het voorstelde, hadden Daniel en ik een waslijst met redenen opgesomd waarom we het niet moesten doen. Maar het idee schoot wortel en hoe meer we erover nadachten, hoe meer we beseften dat het misschien onze enige echte kans was om contact te leggen met onze ouders.

Zodra we terug waren in Vancouver, gingen we weer naar een bibliotheek en vonden een website met overlijdensberichten uit de Times Colonist, het dagblad van Victoria. Het was bizar om mijn eigen naam in het zoekvak te typen, maar niet half zo bizar als de details van mijn overlijden op het scherm te zien verschijnen, gevolgd door pagina’s vol condoleanceberichten. Zomergasten, jongens met wie ik ooit was uitgegaan. Coaches en medesporters die ik op de atletiekbaan had ontmoet. Werknemers van het Victoria Refugee Center. Mensen die mijn moeder, mijn vader, mijn grootmoeder kenden. Mensen die herinneringen aan mij ophaalden die ik zelf niet eens meer wist.

Terwijl ik las, rolde Daniel zijn stoel achter me.

‘Het zal niet lang meer duren voordat iedereen de waarheid weet,’ fluisterde hij.

Ik knikte. Terwijl ik de gegevens van de begrafenis afdrukte, draaide Corey zich om bij de computer naast me.

‘Eh… jongens? Ik had toch een e-mailaccount aangemaakt? We hebben een bericht.’

Ik rolde mijn stoel naar hem toe en keek naar het bericht op het scherm.

Het was van Cyril Mitchells dochter. Ze had besloten met ons te praten, maar wat ze te zeggen had, was te belangrijk om over de telefoon te vertellen. Ze had het kengetal opgezocht waarvandaan we hadden gebeld en wist dat we in Vancouver waren. Ze was inmiddels onderweg hierheen en zou laat in de ochtend aankomen.

‘Ze heeft dit gisteren verstuurd,’ zei Corey. ‘Dat betekent dat ze hier al is. Ze zegt dat ze haar e-mail zal checken en dat wij een tijdstip en plek moeten doorgeven om elkaar te ontmoeten.’

‘Stuur een berichtje terug en zeg dat we om’ – ik keek op Daniels horloge – ‘vier uur in het aquarium zijn, in de hal.’

Hij verstuurde het bericht. We waren nog op zoek naar een kaart voor de locatie van de begrafenis toen het antwoord kwam. Vier uur was oké. Het aquarium ook. Maar niet in de hal. Ergens waar we meer privacy zouden hebben. Gelukkig lag het aquarium midden in Granville Park, dus privacy lag op slechts een stukje lopen afstand. We kozen een plek en stuurden een berichtje terug. Tien minuten later ontvingen we haar bevestiging.

We waren van plan geweest om de plek te gaan verkennen waar de herdenkingsbijeenkomst zou worden gehouden, maar als Mitchells dochter naar ons toe kwam, dan zou dat waarschijnlijk niet meer nodig zijn. Dus aten we een late lunch en probeerden ons te ontspannen. Daarna namen we een taxi naar het aquarium. We waren net de brug naar Granville Island gepasseerd, toen Corey naar adem hapte. We zaten met z’n drieën opgepropt op de achterbank, ik tussen de jongens in, en ik keek opzij naar Coreys bleke gezicht. Zijn mond stond open en zijn ogen stonden vol pijn. Voordat ik iets kon zeggen, boog hij zich met een verstikte kreet voorover en legde zijn hoofd in zijn handen.

‘Wat is er met hem aan de hand?’ vroeg de taxichauffeur terwijl hij vaart minderde.

Ik boog me voor Corey langs om het raampje open te draaien.

‘Hij heeft alleen maar last van hoofdpijn,’ zei Daniel.

Het was niet zomaar hoofdpijn. Het was een van Coreys hevige migraines, die de laatste tijd steeds erger werden. Terwijl hij kreunend met zijn hoofd in zijn handen zat, wist ik het pillendoosje uit zijn zak te wurmen. Ik schudde er net een tablet uit, toen hij kokhalsde zonder over te geven.

De taxichauffeur zette de auto zo snel aan de kant dat we bijna een whiplash opliepen.

‘Eruit!’ zei hij. ‘Geen dronken tieners in mijn taxi!’

‘Hij is niet dronken,’ zei Daniel. ‘Het is alleen maar –’

‘Eruit! Nu!’

Daniel wilde in discussie gaan, maar ik hield hem tegen. Zijn krachten werkten alleen wanneer iemand bereid was om overgehaald te worden. Dat gold niet voor deze vent. We wisten Corey, die nog steeds hoestte en kokhalsde, uit de taxi te krijgen. Daniel draaide zich om om te betalen, maar de taxi ging er al in volle vaart vandoor.

‘Dat zouden we vaker moeten doen,’ mompelde Corey terwijl we hem naar de kant van de weg hielpen. ‘Bespaart geld.’

Auto’s die in een gestage stroom het park in reden, over een brede weg die naar het centrum van Vancouver leidde, minderden vaart om naar ons te kijken. Drie dagen zwierven we al door Vancouver en Galiano zonder echt veel moeite te doen om ons te verschuilen. Nu ik onze overlijdensberichten had gezien, begon ik me af te vragen of het alleen maar stom geluk was geweest dat niemand ons had herkend van een krantenartikel. De manier waarop we waren omgekomen – na een bosbrand te hebben overleefd waren we ironisch genoeg neergestort met de helikopter die ons in veiligheid had moeten brengen – had waarschijnlijk nogal wat publiciteit opgeleverd. In de drukte van de stad konden we misschien nog wel onopgemerkt rondlopen, maar naast een drukke weg, terwijl we een ‘dronken’ vriend hielpen nadat we uit een taxi waren gegooid? We trokken veel te veel aandacht.

‘We moeten het park in,’ zei ik, naar de bomen wijzend die de weg flankeerden.

Terwijl we dat deden, was Corey voldoende hersteld om de tablet door te slikken en zelfstandig te lopen.

‘Deze keer heb ik in ieder geval niet echt overgegeven,’ zei hij. ‘Dat is mooi meegenomen.’ Hij kromp ineen en wreef over zijn nek.

‘Ga even zitten,’ zei ik. ‘We zijn vroeg en het is maar een klein stukje lopen.’

Het zag ernaar uit dat hij wilde tegensputteren, maar toen hij nog een stap zette en eruitzag alsof hij alsnog zou gaan overgeven, trok hij een gezicht en liet hij zich op een boomstronk zakken. We zeiden niets en wachtten alleen.

Na een paar tellen gebaarde hij dat we moesten gaan. Dat deden we, maar Daniel bleef Corey in de gaten houden. De St. Clouds hadden zijn hoofdpijn onder controle gehouden. Zij wisten wat er aan de hand was. Wij niet. We hadden geen idee. Niemand had enig idee, zelfs de andere bovennatuurlijken niet, want er was verder niemand zoals Corey. Als we niet teruggingen naar de St. Clouds en nooit meer contact met hen zouden hebben, hoe konden we hem dan helpen?

We zouden wel een manier vinden. Dat kon niet anders.