3

Galiano is het op een na grootste eiland in de Golf, tussen het vasteland en Vancouver Island. Het was een uur varen met de veerboot, nadat we de bus naar de terminal in Tsawwassen hadden genomen. Vanaf de aanlegplaats van de veerboot was het vijf kilometer lopen naar het huisje, dat zo afgelegen lag als maar mogelijk was op het eiland.

Het was al na vijven toen we er aankwamen. Het huisje was een bescheiden kunstenaarsatelier op een kleine, winderige kaap die uitkeek op de zeestraat. Op ongeveer vijftig meter afstand lag een verlaten vakantiehuisje, waar we ons achter terugtrokken en vanuit de schaduwen het atelier in de gaten hielden, wachtend tot mijn grootmoeder naar buiten zou komen.

Haar auto stond op de oprit en een smalle rookpluim steeg op uit de schoorsteen van de houtkachel, dus ik wist dat ze er was. Ik verwachtte dat ze elk moment naar buiten kon komen. Het is een klein atelier en mijn grootmoeder houdt er net zomin van om binnen te zitten als ik. Als we hier wel eens een weekend waren, was ze vaak al weg wanneer ik wakker werd – voor een wandeling over het strand of om bessen te plukken. Of ze zat gewoon op de veranda om van de ochtend te genieten. Maar vandaag gingen de deuren ondanks het zeldzame herfstzonnetje niet open.

‘Ze komt niet naar buiten,’ zei ik.

Dit was stom. Belachelijk. We hadden in Vancouver moeten blijven.

En wat zouden we daar hebben gedaan?

Dat was de vraag, hè? Wat zouden we daar hebben gedaan? Ons verschuilen? Onze dromen over een hereniging met onze familie opgeven en ons neerleggen bij een leven op straat? Niemand van ons wilde dat. We namen liever het risico met de St. Clouds en de Nasts. Corey en ik zouden de hoop om weer met onze familie te worden verenigd nooit opgeven. Daniel wel. Zijn vader was een gewelddadige alcoholist en zijn moeder was lang geleden verdwenen, maar toch verlangde ook hij terug naar een relatief normaal leven.

Corey speurde de verlaten weg af. ‘Er is niemand in de buurt, Maya. Waarom klop je niet gewoon aan? Niemand houdt dat huisje in de gaten.’

‘Weet je dat zeker?’ vroeg Daniel.

Corey keek hem aan. ‘Luister, ik weet dat we voorzichtig moeten zijn, maar…’ Hij gebaarde om zich heen. ‘… we zitten midden in de woestenij. Het is het atelier van de vriendin van haar grootmoeder. Hoe zouden we moeten weten dat ze hier is? Niemand verwacht ons hier.’

‘En weet je dát zeker? Zeker genoeg om Maya’s vrijheid ervoor op het spel te zetten?’

Corey vloekte binnensmonds. ‘Zo bedoelde ik het niet.’

‘Dat weet ik,’ zei ik. ‘Je hebt gelijk. We moeten de gok wagen. Maar het is inmiddels bijna zeven uur. Straks als het donker is, kan ik naar het atelier gaan, haar aandacht trekken en zorgen dat ze me binnenlaat.’

Daniel schudde zijn hoofd. ‘Als ze je door een raam ziet, reageert ze misschien zo geschokt dat iemand die het atelier in de gaten houdt het hoort. Ik zou –’

‘Ik doe het wel,’ zei Corey. ‘Ten eerste kent ze mij niet zo goed, dus zal ze het minst heftig reageren op het feit dat ik nog leef. En ten tweede ben ik degene die jullie het minst zullen missen als ze me te pakken krijgen.’

‘We kunnen helemaal niemand missen,’ zei ik.

‘Laten we daar nou niet weer over beginnen, oké? Ik heb jullie niet nodig om me belangrijk te voelen. Jij en Daniel hebben ons hierheen gebracht, en jullie maken de meeste kans om ons hier weer weg te krijgen. Van nu af aan ben ik degene die de risico’s neemt. Punt uit.’

We werden het uiteindelijk eens dat hij het deze keer zou doen. Het was waar dat Daniel en ik tot dan toe de meeste plannen hadden gesmeed. We waren samen opgegroeid, hadden samen op een kleine school gezeten, waar Daniel en ik klassenvertegenwoordiger waren, niet omdat we zo perfect waren, maar omdat we van nature geneigd waren om de leiding te nemen, en de anderen vonden het prima om zich op de achtergrond te houden en die verantwoordelijkheid aan ons over te laten. In een crisis zouden zij hetzelfde hebben gedaan als wij.

Toch had iedereen zijn aandeel in deze beproeving gehad. Vaak was dat de rol van het geofferde lam geweest. Hayley, Sam en Rafe hadden zichzelf alle drie gevangen laten nemen zodat de rest van ons kon ontsnappen. En bij elk offer dat ze brachten, werd de druk om hen te redden omdat ze zo opofferingsgezind waren geweest groter, en voelde ik me er steeds minder toe in staat.

Dus wachtten we tot het donker was. Tijdens het wachten nam mijn spanning toe. Het dreef me al bijna tot waanzin dat ik zo dicht bij mijn grootmoeder was terwijl zij om me rouwde. Ik bleef maar denken dat Corey gelijk had, dat we overdreven paranoia waren en daardoor onze beste kans lieten lopen. En misschien was het niet alleen maar paranoia. Misschien waren we lafaards geworden. Niet bereid om een risico te nemen als dat betekende dat ook wij gepakt zouden worden.

‘Ik moet bewegen,’ zei ik uiteindelijk toen de schemering inviel.

We zaten tegen de muur van het huisje, verscholen in het hoge gras. Een uur lang had bijna niemand iets gezegd, en toen ik mijn mond opendeed, veerden de jongens op van schrik.

‘Ik wil alleen even mijn benen strekken.’ Ik wierp een blik op mijn trillende handen en balde ze tot vuisten. ‘Ik doe voorzichtig.’

Daniel keek me met een duistere blik aan, met zijn hoofd schuin alsof hij iets wilde doen of zeggen. ‘Goed,’ zei hij uiteindelijk. En toen op nog iets zachtere toon: ‘Straks is het allemaal voorbij.’

Je zult haar snel zien, bedoelde hij. Ik knikte en zei dat ik niet lang zou wegblijven, waarna ik door het hoge gras naar een stuk bos kroop. Pas toen ik me diep genoeg tussen de bomen bevond, stond ik op en begon te lopen.

Het bos herinnerde me alleen maar aan mijn eigen bos, wat me weer aan mijn ouders en aan ons leven daar deed denken, en ik vroeg me af of we ooit nog zouden kunnen terugkeren. Het was bijna zeker dat we niet terug zouden gaan. Salmon Creek was verloren voor ons. Ik was mijn bos kwijt.

En toen besefte ik pas echt wat ik had gehad: een bijna perfect leven. Ik zwierf dagenlang door de wildernis met mijn hond, met Daniel, eindeloze idyllische dagen, en het enige waar ik me zorgen over hoefde te maken, was het plannen van het volgende liefdadigheidsfeest op school. En zelfs dat kostte me weinig moeite – wij verzonnen een evenement en de gemeenschap trok haar portemonnee. De St. Clouds deden een royale donatie, en iedereen prees ons omdat we zulk goed werk hadden verricht. Nu vroeg ik me af of een taartenbakwedstrijd en tafels vol oudbakken popcorn hetzelfde resultaat zouden hebben gehad.

De wetenschappers wilden dat we gezond en vol zelfvertrouwen opgroeiden. Maar ik denk dat ze vooral wilden dat we gelukkig waren, zodat we de waarheid zouden kunnen accepteren zodra die aan het licht kwam.

Zouden we het inderdaad hebben kunnen accepteren? Nee. We zouden hun de leugens nooit hebben vergeven. Maar zouden we ons hebben kunnen neerleggen bij een leven als proefpersonen en toekomstige werknemers van de Cabal? Ik dacht van niet. Empathisch gezien niet. Toch kon ik een toekomst voor me zien waarin het zo had kunnen lopen. Als ze ons hadden laten opgroeien terwijl we wisten wat ze met ons hadden gedaan en waarom. En als ze ons een keuze hadden gegeven. Accepteer wat we je bieden, of je bent vrij om te gaan.

Ik rouwde om het verlies van mijn oude leven, en ik maakte me zorgen over mijn ouders en mijn vrienden. En ik kon het niet eens van me af rennen omdat het bospad zo smal was. Dus moest ik rondjes lopen, wat al snel begon aan te voelen als ijsberen, waardoor ik alleen nog maar onrustiger werd. Toen mijn handpalmen begonnen te jeuken, wreef ik ermee over mijn broek, nog steeds rondjes lopend, totdat het zachte wrijven overging in hard gerasp. Toen ik keek, zag ik dat de huid van mijn handpalmen dik en ruw werd. Op de rug van mijn hand groeide haar. Ook mijn wangen jeukten, en toen ik mijn handen ernaartoe bracht, wist ik wat ik zou voelen – meer haren, en veranderende gelaatstrekken. Ik had nauwelijks de tijd om te denken Ik ben van gedaante aan het veranderen, toen mijn benen het begaven, alsof iemand me van achteren een knietje in mijn knieholten had gegeven. Ik viel hijgend op handen en knieën. De lucht leek te ijl, mijn borst dichtgeknepen.

Niet nu. Alsjeblieft, niet nu.

Ik sloot mijn ogen en klauwde met mijn vingers in de droge aarde en probeerde de transformatie uit alle macht tegen te houden. Pijn schoot door me heen, en ik klemde mijn kiezen op elkaar om een kreet binnen te houden.

Dit was nog nooit eerder gebeurd. Het had nog nooit eerder pijn gedaan.

Omdat je nooit eerder hebt geprobeerd het tegen te houden.

Maar ik moest het voorkomen. Ik moest het kunnen tegenhouden.

Maar ik kon het niet, en hoe harder ik het probeerde, hoe pijnlijker het was, zo erg dat ik bijna flauwviel. En als ik zou flauwvallen, zou de transformatie zich in mijn slaap voltrekken, zoals al eerder was gebeurd. Of ik liet het toe, of ik viel flauw en het gebeurde alsnog. Het zou hoe dan ook gebeuren.

Ik trok mijn kleren uit. Ik had ze nog maar net naast me neergegooid, toen ik op de grond viel en alles om me heen zwart werd. Een tel later werd ik weer wakker. En na die ene fractie van een seconde waarin ik verward Waar ben ik? Wie ben ik? dacht, herinnerde ik het me en sprong ik overeind.

Ik keek om me heen. Het was inmiddels bijna donker, maar mijn nachtzicht was uitstekend. Ik nam even de tijd om me aan de andere veranderingen aan te passen – vier poten, snorharen, een staart. In het begin was elke beweging een beetje vreemd, zelfs het trillen van mijn snorharen wanneer ze ergens langs streken.

Door het gras sluipen was een stuk makkelijker wanneer ik niet hoefde te kruipen. En veiliger doordat ik bijna onzichtbaar was tussen de goudgele halmen. Toen ik het huisje naderde waarachter mijn vrienden zaten, stak ik mijn kop boven het gras uit en gromde zacht.

Corey keek als eerste om de hoek. Hij sprong bijna in de lucht van schrik. Toen verscheen Daniel, met een hand op Coreys schouder. ‘Het is Maya,’ mompelde hij.

‘Dat wist ik wel,’ fluisterde Corey ietwat beschaamd. ‘Maar waarom is ze…’

‘Ik denk dat ze geen keuze had.’

Daniel kroop naar me toe. Ik trok me instinctief terug. Hij had me nog nooit als poema gezien – ik was tot dan toe nog maar twee keer getransformeerd. En hoewel er beide keren mensen in de buurt waren geweest, en ik niet de onbedwingbare neiging had gekregen hen te verslinden, krabbelde ik toch achteruit toen Daniel dichterbij kwam.

Maar zijn geur vulde mijn neusgaten en ik rook geen dreiging of – erger nog – avondeten. Ik rook Daniel, een geur die ik als mens nog niet helemaal begreep, maar die nu aanvoelde als een warme golf die over me heen spoelde, me kalmeerde en me duidelijk maakte dat alles in orde was. Daniel was hier.

Zelfs toen ik achteruitdeinsde, bleef hij doorkruipen, alsof ik geen grote kat van honderd kilo met vijf centimeter lange klauwen en vervaarlijke snijtanden was.

‘Gaat het wel goed met je?’ fluisterde hij.

Ik probeerde ja te zeggen. Het kwam eruit als een soort getjiep, zoals het geluid dat mijn lynx Fitz maakt wanneer hij me ziet.

Daniel glimlachte. ‘Dat klinkt als ja, dus ik neem aan dat je me verstaat.’

Ik tjiepte nog een keer.

‘Je hebt een goede schutkleur,’ zei hij. ‘Een goede neus. Goede oren. En je bent snel genoeg om te ontsnappen als iemand je ziet.’

Ik snapte wat hij bedoelde. Hij wilde dat ik het atelier aan een onderzoek onderwierp voordat we Corey erop afstuurden. Ik tjiepte weer en probeerde met mijn kop te gebaren dat ik om het atelier heen zou lopen. Ik was ervan overtuigd dat hij met geen mogelijkheid kon weten wat ik bedoelde, maar hij knikte.

‘Dat vind je dus geen probleem? Jij neemt een kijkje voordat Corey naar binnen gaat?’

Ik boog mijn kop. Hij stak zijn hand uit om me een klopje te geven, en trok hem toen met een spijtige glimlach weer terug.

‘Sorry, dat kan ik beter niet doen. Maar het is waarschijnlijk de enige kans die ik ooit krijg om een poema te aaien.’

Ik drukte mijn kop tegen zijn hand en hij begroef zijn vingers in mijn vacht, waarna hij me geruime tijd aanstaarde.

‘Dit is echt ongelofelijk.’

Dat was het zeker. Wat de St. Clouds verder ook met ons hadden gedaan, dit was ongelofelijk. Zo bleef ik een minuutje zitten, tegen hem aan geleund. Ik voelde de warmte van zijn hand, luisterde naar zijn ademhaling die me langzaam tot rust bracht, totdat ik ontspannen genoeg was om mijn neus in de richting van het atelier te draaien om Daniel te laten weten dat ik er klaar voor was. Hij gaf me nog een klopje op mijn kop en liep terug naar Corey.