27

Ze sloten me die nacht in mijn kamer op. Ze sloten ons allemaal op, voor ons eigen bestwil, totdat ze Nicole naar een beveiligde plek hadden gebracht. Het leek echter meer op een smoes om ons in onze kamers te houden. Hayley, Sam en Rafe vertrouwden elkaar al voor geen cent en zouden echt geen ontsnappingsplan met elkaar beramen. Maar nu was ik er, en Rafe en ik hadden al met elkaar zitten smiespelen. Tijd om ons op te sluiten.

Ik denk dat ze nog een extra zekerheid in mijn warme chocolademelk hadden gedaan, in de vorm van slaappillen. Ik zou niet weten waarom ik anders zo snel in slaap was gevallen.

Mijn dromen waren wazig, alsof ze door de pillen werden onderdrukt. Ik moet toegeven dat ik daar blij om was. Wat ik zag was genoeg: beelden van Daniel die door een auto werd geraakt, vervolgens van Ash die achterna werd gezeten terwijl hij zich een weg door het verkeer baande, en daarna beelden van mezelf terwijl ik achter hen aan rende en probeerde hen te waarschuwen, maar ik raakte steeds verder achterop en kon hen niet meer horen, niet meer ruiken en niet meer zien. Mijn spieren verzuurden, mijn reflexen verslapten.

Toen drukte een of andere kosmische kracht op de terugspoelknop en was ik weer met Serena bij het meer en zag ik hoe ze onder water werd getrokken terwijl ik zelf ook onder water werd gesleurd. Ik probeerde wanhopig haar te bereiken, maar ik kon haar niet zien en horen, kon niet ademen. Ik was aan het verdrinken. Echt aan het verdrinken. Ik kon niet omhoogkomen. Kon mezelf niet bevrijden. Het water was overal, in mijn neus, mijn mond… De geur van synthetische citroen, de smaak van katoen…

Citroen? Katoen?

Mijn slapende brein was alert genoeg om te weten dat geen van beide geuren in het scenario paste, en probeerde me uit mijn slaap te wekken. Maar het was alsof ik me werkelijk onder water bevond. Iemand drukte me naar beneden en hoe meer ik tegenspartelde, hoe benauwder ik het kreeg. Ik schopte en sloeg om me heen totdat mijn vuist iets raakte en ik iemand naar adem hoorde happen. Het water trok zich net lang genoeg terug om een halve teug lucht naar binnen te krijgen. Het was voldoende. Ik worstelde me door het dikke, kleverige water van de slaap en kwam boven.

Toen ik mijn ogen opende, was er alleen duisternis. Er werd iets tegen mijn gezicht gedrukt – naar citroen ruikende stof. De geur en het katoen vulden mijn mond, drukten mijn neus dicht en bedekten mijn ogen.

Een kussen. Er wordt een kussen op mijn gezicht gedrukt.

Ik probeerde het kussen van me af te duwen, maar er zat iemand op mijn borst die me tegen het matras gedrukt hield. Ik haalde uit naar mijn aanvaller, half stikkend, en sloeg en trapte om me heen. Ik kreeg een stuk stof te pakken. Klauwde mijn nagels in het vlees eronder. Hoorde een ingehouden kreet. De druk van het kussen nam iets af, net genoeg om een hap lucht binnen te krijgen. Toen het weer werd aangedrukt, stopte ik met blindelings om me heen slaan. Ik stak mijn handen tussen mijn borst en mijn aanvaller, trok mijn knieën op en duwde uit alle macht.

Mijn aanvaller vloog zo snel van me af dat ik even verstijfd van verbazing bleef liggen. Toen krabbelde ik overeind, gooide het kussen op de grond en haalde diep en hijgend adem.

Ik keek om me heen. Niemand. Mijn kamer was leeg. Ik was alleen.

Had ik het me verbeeld? Een vreemd echt lijkende droom door de slaappillen? Ik –

Een gestalte besprong me van opzij, als een waas aan de rand van mijn gezichtsveld. Handen grepen naar me. Ik rolde opzij, dook van het bed af en kwam op mijn voeten neer.

Ik draaide me vliegensvlug om naar mijn aanvaller en zag verward blond haar rond een smal gezicht. Nicole.

Ze zat gehurkt op het bed, met haar ogen zo wijd opengesperd en met zo’n woeste blik erin dat ik er een koude rilling van kreeg. Niet gewoon gestoord. Onmenselijk. Ze grauwde naar me en ontblootte haar tanden. Toen nam ze een sprong.

Ik ontweek haar met gemak. Ze klapte zo hard tegen de muur dat ik het bijna zelf voelde, maar ze herstelde zich snel en kwam weer op me af. Ik dook opnieuw weg. En weer miste ze. Deze keer struikelde ze en viel op de grond, maar ze krabbelde snel op en ging weer in de aanval.

Deze keer raakte ik haar. Een deel van mij wilde het niet. Ze was op dit moment geen bedreiging – ze stampte net zo blindelings en onhandig in het rond als een pasgeboren neushoorn. En één blik op haar gezicht maakte me duidelijk dat elk spoortje van de Nicole die ik kende, was verdwenen. Ze was compleet doorgedraaid, en hoezeer ik haar ook haatte om wat ze Serena had aangedaan, wanneer ik nu naar haar keek, zag ik waanzin, geen slechtheid.

Maar ik moest haar tegenhouden. Dus sloeg ik haar. Hard. Ik ramde mijn vuist in haar borst. Toen ze naar achteren wankelde, trapte ik haar omver. Het feit dat dat me zo gemakkelijk afging, maakte duidelijk dat ik niet tegen een volwaardige tegenstander vocht.

Toen Nicole viel, drukte ik haar tegen de grond. Dat was een stuk lastiger. Ze wist dan misschien niet hoe ze een dreun moest uitdelen, maar de waanzin die haar in zijn ban had, pompte adrenaline door haar aderen. Ze was sterk genoeg om me bijna te laten stikken. Nu was ze sterk genoeg om te vechten als een wild dier. Sissend en bijtend sloeg ze om zich heen.

Terwijl ik haar met moeite tegen de grond hield – en haar tanden en nagels probeerde te ontwijken – voelde ik de eerste voortekenen van woede. In eerste instantie verwarde het me weer. Ik was niet echt kwaad, dus waarom werd mijn huid warm door de hitte van zich opbouwende woede?

Toen kwam het besef. Gedachten, beelden, gefluister wervelden om me heen.

Ze heeft Serena vermoord. Je beste vriendin. En ze heeft twee keer geprobeerd jou te laten verdrinken. En je net bijna laten stikken. Natuurlijk zou je woedend moeten zijn.

En hoe had dit eigenlijk kunnen gebeuren? Had haar kamerdeur niet op slot moeten zijn? Had míjn kamerdeur niet op slot moeten zijn?

En waar was Kenjii eigenlijk? Mijn hond was verdwenen. Dat kon geen toeval zijn. Iemand had dit beraamd. Iemand hier probeerde me te vermoorden.

Ze hadden gezworen me te zullen beschermen. Dat hadden ze niet gedaan. Dat wilden ze niet. Ik moest mezelf beschermen.

Mijn handen begonnen te pulseren. De kamer werd in een rood waas gehuld terwijl het bloed in mijn oren begon te gonzen.

Nicole was de vijand. Om mezelf te beschermen – en mijn vrienden te beschermen – moest ik de vijand uitschakelen. Zo eenvoudig was het.

Mijn handen gingen naar haar keel. Mijn nagels waren inmiddels verdikt tot klauwen, en toen mijn vingers zich om haar keel sloten, doorboorden mijn nagels haar hals. Bloeddruppels welden op, felrood op haar bleke huid, en de geur ervan drong in mijn neusgaten. En nog een andere geur. De stank van angst terwijl ik haar keel dichtdrukte.

Ze probeerde harder terug te vechten, maar ze gaf al alles wat ze in zich had, en terwijl mijn lichaam van vorm begon te veranderen en de adrenaline ook door mijn aderen begon te stromen, kon ik haar met gemak aan. Ik bleef knijpen. Bloed droop langs haar hals. Haar ogen puilden uit. Ze klauwde naar mijn handen en ik voelde haar nagels door mijn huid dringen, maar ik bleef knijpen.

Je gaat dood, dacht ik. Je stikt bijna. Je hapt naar lucht, maar krijgt niets binnen. Hoe voelt dat? Denk je aan Serena? Vraag je je af of zij hetzelfde voelde toen je haar liet verdrinken? Of ik hetzelfde voelde toen je het kussen op mijn gezicht drukte? Heb je er spijt van?

Nicoles handen klauwden niet meer naar de mijne. Haar ogen gingen dicht. Haar lichaam verslapte. Toch bleef ik knijpen.

Ze is buiten bewustzijn. Je kunt ophouden. Ze vormt geen bedreiging meer.

Nee, zolang ze leeft, is ze een bedreiging.

Je vermoordt haar, Maya!

Mooi zo. Het is precies wat ze mij probeerde aan te doen. Ze verdient het om te sterven. Ik wil dat ze –

Mijn vingers verstijfden. Ik staarde naar Nicole, die met een blauw aangelopen gezicht onder me lag, en ik sprong zo snel van haar af dat ik half struikelend op het bed terechtkwam. Ik wreef hard over mijn gezicht; de dikke kussentjes op mijn handen raspten over mijn huid.

Dit ben ik niet. Ik ben geen moordenaar.

Natuurlijk ben je dat wel. Je bent een poema. Een wild dier. Een roofdier. Dat is wat zij hebben gecreëerd. Dat is wat jij bent.

Nee, dat ben ik niet.

Ik keek op Nicole neer en balde mijn handen tot vuisten. Terwijl ik dat deed, voelde ik de woede wegebben en de transformatie keerde om, als zeewater bij eb, langzaam maar gestaag.

Ik keek om me heen. Mijn slaapkamerdeur stond op een kier. Ik liep erheen, deed hem een stukje open, gluurde naar buiten en luisterde. De gang was verlaten.

Ik kon ontsnappen.

Ontsnappen? Waarheen? Het huis wordt zwaar bewaakt.

Maar Nicole was uit haar zogenaamde beveiligde omgeving ontsnapt en mijn kamer binnengeglipt. We hadden hevig gevochten en er was niemand op afgekomen. Niemand leek het zelfs maar te hebben gemerkt.

Nicole is niet zomaar in haar eentje je kamer binnengewandeld. Dat weet je. Iemand heeft haar binnengelaten en Kenjii meegenomen, en Nicole waarschijnlijk gedrogeerd om ervoor te zorgen dat ze zo doordraaide.

En dat betekende dat de ‘val’ al was dichtgeklapt. Ik was er niet in getrapt en de weg was nu vrij – redelijk vrij althans.

Wist ik dat zeker? Nee, natuurlijk niet. Maar het alternatief was op mijn bed blijven zitten totdat er iemand kwam en ontdekte dat ik Nicole bijna had vermoord.

Ik moest het risico nemen.