4

Ik sloop door het hoge gras. De wind kwam uit het noorden, dat achter me lag. Ik ving geen sporen van menselijke geur op in de bries. Dat betekende dat er binnen een kilometer afstand niemand buiten was, in ieder geval niet achter me. In een andere richting? Zou kunnen. Dus liep ik over een gemaaide strook gras van de weg naar het water. Toen ik het strand naderde, rook ik een vage geur: de geur van mensen, vermengd met die van brandend hout. Iemand met een kampvuur verderop op het strand. Er was niemand in de buurt die het atelier in de gaten hield – in ieder geval niet in die richting.

Ik wilde de weg oversteken om aan de andere kant poolshoogte te nemen, maar dat zou betekenen dat ik het asfalt op moest en als een baken zou afsteken tegen het zwarte wegdek. Dus ijsbeerde ik door het hoge gras in de berm en dacht na. Toen hoorde ik de auto. Ik was zo in gedachten verzonken geweest dat ik hem pas hoorde toen hij een bocht om kwam, op minder dan honderd meter afstand. Ik dook dieper in het lange bruine gras weg.

De auto minderde vaart. Ik drukte me dicht tegen de grond, met mijn oren plat op mijn kop en mijn staart opgekruld achter me. Ik kon de chauffeur nu zien. Het was een grijsharige man die de weg afspeurde.

Had hij me gezien? Waren er eigenlijk wel poema’s op Galiano? En zelfs als ze er waren, dan zou het vast heel bijzonder zijn om er eentje te zien. Op Vancouver Island leefden meer poema’s dan elders in Canada, maar mensen konden er een leven lang wonen zonder een van de schuwe katten te zien.

Als die vent me zag en het aan iemand doorvertelde, dan kon dat nieuws ook de St. Clouds of de Nasts bereiken. Dan zouden ze weten dat ik onderweg was naar mijn grootmoeder, en zelfs al zou ik nu weggaan, dan zouden ze nog aannemen dat ik contact met haar had gehad en haar ondervragen. In het gunstigste geval zouden ze haar ondervragen. In het ergste geval? Ik begon te beven.

Het duurde even voordat ik besefte dat de auto was doorgereden. Hij was niet eens volledig tot stilstand gekomen; de chauffeur was waarschijnlijk alleen maar licht nieuwsgierig geweest toen hij iets had zien bewegen langs de kant van de weg. Ik pufte van opluchting. Het geluid vibreerde door mijn flanken terwijl ik mijn snuit op mijn voorpoten legde.

Ik moest voorzichtiger zijn. Verdraaid, ik moest veel voorzichtiger zijn.

Toen ik weer wat gekalmeerd was, besloot ik de weg niet over te steken. Ik zou om het atelier heen cirkelen om de andere kant te verkennen. De meest verdekte route was via een smalle strook hoog gras op de hoge wal van het strand.

Ik verknalde het opnieuw. Ik was helemaal vergeten dat er vanaf de patio een pad met treden naar het strand liep, zoals bij elk huisje het geval was. Gelukkig was het pad maar een meter breed, dus zou ik maar een paar seconden in beeld zijn wanneer ik het overstak.

Ik keek uit over het water. Geen boot te zien. Ik wierp een blik op het atelier. De hele achterkant was van glas, voor de kunstenares. De weerspiegeling van de lage zon op het raam maakte het onmogelijk om naar binnen te kijken, maar er leek niemand aanwezig te zijn.

Terwijl ik ineendook om verder te sluipen, dreef er een geur voorbij. Een geur die me deed verstijven. Mijn grootmoeders geur, die uit een open raam naar buiten dreef. Ik voelde mijn flanken trillen terwijl ik in de richting van het raam keek.

Zo dichtbij. Ze was zo dichtbij. Het enige wat ik hoefde te doen, was –

Nee. Geen sprake van. Als dit lukte, zou ze het snel genoeg weten.

Ik zette nog een stap en hoorde iemand naar adem happen. Ik draaide me om en zag het silhouet van een gestalte achter de patiodeur, die krakend openging. Het geluid zette me aan tot actie. Ik dook aan de andere kant van het pad het hoge gras in.

‘Maya!’

Mijn grootmoeders stem. Ik verstijfde weer.

Haar voeten stampten over het grasveldje.

‘Maya!’

Nee. Dit kon niet. Ik verbeeldde me dingen. Ze kon met geen mogelijkheid weten dat –

Ik herinnerde me het verhaal dat ze me vaak vertelde toen ik klein was, en waarin ze me uitlegde hoe ik aan mijn moedervlek in de vorm van een pootafdruk kwam, en hoe mijn biologische moeder me op de trap van het ziekenhuis had achtergelaten.

Ze zei dat mijn echte moeder een poema was die een verlaat nest had gekregen. Ze was al een oude kat, die de voortekenen van een lange, koude winter had gezien en wist dat niet al haar welpjes het zouden overleven. Dus bad ze tot de hemelgod om genade, en hij veranderde haar kleinste welpje in een meisje en zei tegen de poema dat ze haar naar de stad moest brengen. Daar liet ze me op de trap van het ziekenhuis achter. Maar voordat ze wegging, drukte ze haar poot op mijn heup en liet zo een merkteken achter als herinnering aan haar.

Had mijn grootmoeder de waarheid geweten? Dat ik een skinwalker was? Had ik ten onrechte gedacht dat mijn ouders niets van de experimenten hadden geweten?

Mijn borst kneep samen. Ik draaide me om en zag haar met haar handen voor haar mond geslagen op het pad staan. Haar blik was strak op het donkere haar van mijn merkteken gericht.

‘Maya.’

Ze liet zich op haar knieën vallen en ik liep langzaam op haar af. Toen ik vlak bij haar was, stak ze haar armen naar me uit, sloeg ze om mijn nek en trok me tegen zich aan.

‘Jij bent het, hè?’ fluisterde ze. Toen lachte ze sputterend. ‘Nou ja, het feit dat ik een poema omhels die me de strot niet afbijt, is denk ik al een antwoord op mijn vraag.’

Ze trok me weer tegen zich aan.

‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Je bent waarschijnlijk boos en in de war. Zijn de anderen bij je? Daniel en de rest?’

Ik tjiepte.

Ze klemde me nog wat steviger vast. ‘Hoe vreselijk dit ook moet zijn, jullie hebben elkaar in ieder geval.’ Ze nam mijn kop tussen haar handen. ‘Als er ook maar een manier is om je ouders te bezoeken, doe dat dan alsjeblieft. Je moeder mag dan niet in de geestenwereld geloven, maar wanneer ze jou ziet, zal ze haar kind herkennen. Ze zal weten dat je de gedaante van een poema hebt aangenomen om afscheid van haar te nemen.’

Afscheid? Geestenwereld?

Ze wist niet dat ik een skinwalker was. Ze dacht dat mijn moedervlek betekende dat ik een connectie met wilde katten had, en dat mijn geest de gedaante van een poema had aangenomen om nog één keer terug te keren, als een soort verschijning.

Ik trok me terug en schudde mijn kop.

‘Kun je niet naar hen toe?’ vroeg ze schor. De tranen stroomden over haar wangen. ‘Wil je dat ik hun vertel dat ik je heb gezien?’

Opnieuw schudde ik mijn kop. Toen trok ik me los uit haar armen en begon in de richting van de jongens te rennen om hen hierheen te halen om het uit te leggen.

‘Maya!’

Op dat moment ving ik weer een geur op in de bries. Een geur die ik herkende. Moreno, een man die samenwerkte met Calvin Antone, mijn biologische vader.

Voetstappen, zo hard dat ik de vibraties voelde. Ik ving andere geuren op. Een team van Nasts en Moreno, die vanuit het zuiden naderden.

‘Maya!’ riep mijn grootmoeder.

Ik draaide me grommend om, in de hoop dat ze het team zou horen of zien, maar ze bleef achter me aan rennen terwijl ze mijn naam riep.

Een pijltje suisde voorbij. Ik rende nog sneller. Toen hoorde ik iemand achter me naar adem happen en zag mijn grootmoeder voorover in het gras vallen, met een pijltje in haar been. Ik rende naar haar terug.

Uit twee richtingen klonken voetstappen. Daniel riep me. Ook Corey schreeuwde dat ik moest blijven stilstaan en terug moest komen.

Een tweede pijltje zoefde voorbij, zo dichtbij dat het dwars door de vacht op mijn flank ging. Ik bereikte mijn grootmoeder, die bewusteloos in het gras lag. Ik greep haar blouse vast met mijn tanden en trok zo hard ik kon. De stof scheurde en ik viel achterover met een stuk van haar blouse in mijn bek.

Daniel greep me bij mijn nekvel. ‘Je kunt haar niet helpen! Kom mee!’

Toen hij aan me begon te trekken, ving ik weer een glimp op van mijn grootmoeder in het gras. Woede en angst spoelden door me heen en de wereld werd bloedrood. Daniel trok opnieuw, en ik draaide me grauwend en met geopende kaken naar hem om en wilde in zijn arm bijten. Toen zag ik dat hij het was en draaide mijn bek nog net op tijd weg, zodat ik in de lucht hapte.

‘Maya! Daniel!’

Nog een stem die ik kende. Een stem die mijn aderen met ijswater vulde. Antone.

‘Daniel!’ schreeuwde Corey. ‘Laat haar los! Ze redt zich wel. Kom mee!’

Daniels greep op mijn vacht verslapte niet. ‘Alsjeblieft, Maya,’ fluisterde hij. ‘Alsjeblieft.’

Ik keek om naar mijn grootmoeder. En toen op naar Antone. Toen naar Moreno en de twee anderen die achter hem aan renden, gewapend met verdovingsgeweren. En het was weer net zoals toen ze Kenjii neerschoten. Toen ze Daniel neerschoten. Ik zag hen vallen en er was niets wat ik kon doen. Niet tegen zo’n overmacht.

Ik rukte mijn blik los van mijn grootmoeder en begon te rennen. Toen er een derde pijltje voorbijsuisde, zwenkte ik naar rechts. Daniel schreeuwde iets, en besefte toen blijkbaar dat ik geen bocht terug maakte – ik scheidde ons van elkaar, zodat we moeilijker te raken waren.

We bevonden ons al in het hoge gras. Dat maakte het hun vrijwel onmogelijk om me te raken. Ik keek in de richting van Daniel. Een pijltje raakte de kraag van zijn sweatshirt en bleef daar hangen. Terwijl hij het wegsloeg, rende ik met een boog naar hem toe tot ik achter hem stond, en stootte met mijn kop tegen zijn knieholtes. Hij begreep het en boog voorover, waarna hij zo dicht mogelijk bij de grond zigzaggend begon te rennen. Door zijn donkere shirt was hij nagenoeg onzichtbaar in de inmiddels ingevallen duisternis.

‘Corey!’ riep hij. ‘Maak dat je wegkomt!’

We bereikten het tweede huisje. Dat bracht ons buiten hun gezichtsveld – en de vuurlinie – en we hoorden onze achtervolgers vloeken terwijl we onder de veranda doken. Ze vloekten nog harder toen ze om het huisje heen liepen en ons daar niet aantroffen. Terwijl we ons schuilhielden onder de veranda, gooide Daniel een steen in de richting van het bos. Antone en Moreno gingen erop af, en Antone riep naar de anderen dat ze terug moesten gaan voor mijn grootmoeder.

Na drie dagen in de wildernis van Vancouver Island had Moreno nog steeds niet geleerd om wat geruislozer door het bos te lopen. Wanneer hij niet over de aangestampte aarde denderde, vloekte hij. Terwijl we wachtten, luisterend en hem in de gaten houdend, ontspande ik me, en zodra ik dat deed, verloor ik het bewustzijn.