10

Ash werd daarna niet bepaald prettiger in de omgang. Hij bleef volhouden dat hij me kwam redden, maar hij deed alsof ik hém had gevonden – tegen zijn wil – en ik nu als een hardnekkige en irritante molensteen om zijn nek hing.

Toen we klaar waren met eten, wilde hij op zoek naar een plek om te overnachten.

‘We moeten nu een goede stek vinden,’ zei hij. ‘Voordat het donker is. Anders zijn alle goede plekjes bezet.’

‘We hebben er eergisteren eentje gevonden,’ zei ik. ‘We zouden terug kunnen gaan…’

‘Nooit twee keer dezelfde stek gebruiken. Niet wanneer je op de vlucht bent.’

Hij leek hier enige ervaring mee te hebben. Of veel ervaring? Ik keek naar zijn afgetrapte sportschoenen en had het idee dat hij niet meer bij die ‘zogenaamde vrienden’ van zijn moeder woonde.

‘Waar wonen daklozen in deze stad?’ vroeg hij. Hij schudde zijn hoofd. ‘Waarom vraag ik jou dat eigenlijk? Dit is Canada, de grootste socialistische natie van het noorden. Ik durf te wedden dat hier niet eens daklozen zijn.’

‘Helaas zijn die er wel,’ zei ik zo kalm mogelijk.

‘Dat socialisme pakt dus niet zo goed uit voor jullie, hè?’

‘Canada is een democratie. Dat betekent dat we geen socialistisch of communistisch land zijn, en ook geen –’

‘We hebben daklozen en we hebben straatbendes,’ onderbrak Daniel me. ‘En die kunnen allebei een probleem vormen bij het vinden van een overnachtingsplek. Maar je hebt inderdaad gelijk. We hebben geen idee waar we zo’n plek moeten vinden. Daarvoor zullen we op jou moeten vertrouwen.’

Ik schraapte mijn keel. ‘In feite wonen er een paar dozijn daklozen hier in het park. Langetermijnkampeerders diep in het bos. Toen Vancouver in 2006 door die orkaan werd getroffen, moesten ze op zoek gaan naar die daklozen, om er zeker van te zijn dat ze er allemaal nog waren. Mijn vader is toen hierheen gekomen om de andere parkopzichters te helpen.’

‘Om er zeker van te zijn dat ze er allemaal nog waren?’ zei Ash. ‘Worden ze soms om de zoveel tijd geteld?’

‘Parkbeheer weet dat ze er zijn. Ze doen niemand kwaad, dus valt niemand ze lastig.’

Ash schudde zijn hoofd, alsof dat opnieuw een bewijs was dat dit een achterlijk land was.

‘Als we diep genoeg het bos in gaan en hen niet lastigvallen, kunnen we hier vannacht blijven,’ zei ik.

En als het even kan, wil ik dolgraag in het bos overnachten. Maar dat zei ik niet. Ik had het gevoel dat hij dan juist zou besluiten om de nacht overal behalve in het bos door te brengen.

‘Ze heeft gelijk,’ zei Daniel. ‘Het klinkt logisch. Hier hoeven we ons geen zorgen te maken over straatbendes.’

‘Goed dan,’ zei Ash. ‘Zoek maar een plek.’

Toen we het bos in liepen, volgde Ash ons, voortdurend om zich heen kijkend alsof hij verwachtte dat hij door wolven zou worden aangevallen.

Een paar uur eerder leek hij zich prima op zijn gemak te voelen tussen de bomen waar hij met zoveel gemak in klom. En zolang we de rand van het bos bleven volgen, leek er niets aan de hand. Maar Stanley Park is groter dan Central Park in New York. Naarmate we dieper in het bos kwamen en de geluiden van de stad achter ons lieten, leek hij steeds stiller en meer gespannen te worden.

‘Gaat het wel?’ vroeg ik toen hij zich rot schrok van een musje dat door een bed van naalden hupte.

‘Natuurlijk,’ snauwde hij. ‘Ik let alleen goed op. Iemand moet het doen.’

Corey knikte. ‘Je weet het maar nooit. Dat musje had wel een uzi onder zijn –’

Daniel gaf hem zwijgend een por met zijn elleboog. Ash bleef achter ons lopen totdat we diep genoeg in het bos waren. Toen kwam hij naast ons lopen. Hij nam geen deel aan het gesprek, maar we bleven dicht bij elkaar terwijl we verder het bos in gingen.

We vonden een acceptabele plek. Terwijl Daniel en ik takken en kreupelhout verwijderden om slaapplaatsen te creëren, keken Corey en Ash toe. Ash keek alsof hij ons uitdaagde hem om hulp te vragen. Dat deden we niet. Corey leek niet eens te merken waar we mee bezig waren. Hij staarde in gedachten verzonken het bos in.

Ik boog me naar Daniel over toen we tegelijkertijd naar dezelfde steen grepen. ‘Misschien moet je met Corey praten over die visioenen van hem.’

‘Ik wilde net hetzelfde tegen jou zeggen.’ Daniel pakte de steen en gebaarde dat ik hem moest volgen. Een paar passen verderop zei hij: ‘Jij bent degene die hij er het eerst over heeft verteld.’

‘Alleen maar omdat –’

‘Ik weet het, hij wilde me niet ongerust maken. Maar dat is volgens mij maar gedeeltelijk de reden. Volgens mij is het ook… Nou ja, het gaat niet over boksen of meisjes of auto’s. Niet iets waar hij met een jongen over wil praten. Visioenen? Veel te ongemakkelijk. Veel te…’

‘Zweverig en occult?’

‘Precies. Daarover praat hij liever met jou. Alsof ik hem ermee zou pesten of zo.’ Hij sloeg zijn ogen ten hemel.

‘Ík zou hem er eerder mee pesten. Maar oké, ik wil het wel proberen.’

‘Dank je.’ Hij wierp een blik over zijn schouder op Ash. ‘Over ongemakkelijk gesproken. Ik denk dat je broer het makkelijker vindt om met mij te praten. Moet ik hem iets vragen namens jou?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Er is heel veel wat ik wil weten, maar dat moet ik hem zelf vragen. Wanneer ik denk dat hij ook antwoord zal geven. Misschien wel nooit, dus.’

‘Trek het je niet te veel aan.’

‘Dat doe ik niet.’

‘Leugenaar.’

Ik glimlachte en liep hoofdschuddend naar Corey toe.

Daniel had gedeeltelijk gelijk. Corey voelde zich erg ongemakkelijk bij zijn nieuwe bovennatuurlijke krachten. Maar ik weet niet of het veel hielp dat ik met hem praatte. Alle anderen leken lichamelijke krachten te bezitten. Die van hem was mentaal. Corey voelde zich meer op zijn gemak bij het lichamelijke. Het hielp niet mee dat zijn kracht het ernstigste bijverschijnsel had van alle krachten – knallende migraine. Hij voelde zich bekocht.

‘Misschien is het alleen maar een overgangsperiode,’ zei ik. ‘Je kracht is zich nog aan het ontwikkelen en daar krijg je migraine van. Dat gaat wel weg wanneer hij zich volledig heeft ontwikkeld.’

‘Of niet.’

‘Misschien zou het helpen als we een kristallen bol hadden.’

‘En bedankt, hè.’

‘Je weet dat ik maar plaag.’

‘Ja, en ik weet ook dat ik lullig doe. Het is gewoon… ik begrijp het niet. Wat gebeurt er? Het voelt niet als…’ Hij keek me even aan. ‘Het voelt niet als mij. In een poema veranderen past bij jou – jij bent een natuurgek. Een demonenjagende krijger past bij Daniel. En ook bij Sam. Een zeemeermin, of wat het ook is, past bij Hayley en Nicole. Maar dit… dit past niet bij mij.’

‘Misschien is dit nog niet alles,’ zei ik. ‘Misschien zit er meer aan vast, wat we nog niet weten. Niemand heeft maar één kracht. We moeten uitzoeken wat je precies bent.’

Hij zweeg even en zei toen: ‘Ik denk dat ik meer weet. Ik…’ Hij wierp een blik in Daniels richting, die een ongedwongen gesprek met Ash probeerde te voeren. ‘Hij moet dit horen. Ik bedoel Daniel. Ik neem aan dat er geen manier is om dat te doen zonder dat híj het hoort.’ Een geërgerde blik op Ash. ‘Maar als hij er een geintje over maakt – al is het er maar eentje – dan sla ik hem op zijn bek. Broer of geen broer.’

‘Je gaat je gang maar. Hij is niet bepaald een beminnelijk type.’

‘Je meent het. Volgens mij is er een DNA-test nodig om te bewijzen dat jullie aan elkaar verwant zijn.’

‘Dat beschouw ik maar als een compliment.’