16

‘Wat krijgen we nou?’ zei de jongen nogmaals, harder nu.

De anderen waren opgehouden met Ash slaan. Zijn blik viel op mij en hij vloekte. Hij duwde zijn aanvallers van zich af, greep me bij mijn pols en begon me over de stoep te sleuren. De jongens bleven stomverbaasd staan staren.

We knalden bijna tegen een stelletje op dat uit een restaurant kwam. De man wilde tegen ons uitvallen, maar toen zag hij mijn gezicht en trok zijn vrouw met een ruk opzij.

‘Je moet stoppen,’ siste Ash. ‘Je moet terugveranderen.’

‘Dat probeer ik.’ Mijn stem klonk hees en staccato doordat mijn stembanden begonnen te vervormen. ‘Maar als het eenmaal is begonnen…’

Hij vloekte weer en keek om zich heen. Ik zag een parkeergarage aan de andere kant van de weg.

‘Daar,’ zei ik, wijzend met een gekromde vinger.

Ik bewoog me zo snel ik kon, maar ook mijn heupen waren aan het veranderen en mijn benen begonnen te krommen. Ash trok me de parkeergarage in. Ik wist de eerste hoek om te komen en strompelde toen naar de schaduw tussen twee geparkeerde SUV’s.

‘Mooi zo,’ zei hij. ‘Blijf daar. Ik hou de wacht.’

Hij gaf me een duw. Mijn benen begaven het en ik viel.

‘Shit!’ Hij dook naar voren om me vast te pakken. ‘Dat was niet mijn bedoeling.’

Ik gebaarde dat hij op afstand moest blijven.

‘Heb je iets nodig? Kan ik iets doen?’

Ga alleen maar uit de weg, zodat ik mijn kleren kan uittrekken voordat ik buiten bewustzijn raak. Dat konden mijn stembanden echter niet meer opbrengen, dus schudde ik alleen mijn hoofd maar en wuifde hem weg.

Gelukkig leek ik wat meer tijd te krijgen voordat ik het bewustzijn verloor, en ik wist me grotendeels uit te kleden voordat ik de grond raakte.

Ik herstelde ook sneller. Ik lag me niet verdwaasd af te vragen wat er was gebeurd, maar stond op en rekte me uit, waarna ik grauwend gaapte. Ash draaide zich om en staarde naar me.

‘Maya?’

Wie anders? zou ik hebben gezegd als ik het kon, maar ik wist dat hij niet twijfelde of ik het was, maar of ik mezélf nog was, of ik niet was overgenomen door de kat, die elk moment ineen zou kunnen duiken en hem naar de keel zou springen.

Ik pufte.

‘Oké,’ zei hij, nog steeds starend. ‘Dus dat is… Je lijkt op een poema. Ik bedoel, dat is natuurlijk wel duidelijk, maar ik wist niet of we eruit zouden zien als echte poema’s of als een soort monsters. Maar je bent overduidelijk een kat.’

Ik rekte me uit, met mijn kop omlaag, mijn poten voor me uitgestrekt en mijn achterlijf in de lucht. Mijn staart sloeg met een dof geluid tegen een van de SUV’s.

‘Je bent groter dan ik had verwacht,’ zei hij.

Ik liet de nagels van mijn uitgestoken voorpoten naar buiten schieten.

Hij grinnikte. ‘Cool.’

Ik trok mijn klauwen weer in en ging met mijn kop op mijn voorpoten op de grond liggen.

‘Ja, meer kunnen we, denk ik, inderdaad niet doen.’ Hij liet zich op de grond zakken. ‘Zitten en wachten tot je terugverandert.’

Ik pufte. En dus wachtten we. Het kon even duren, maar we zaten zo ver achterin dat de bestuurders van passerende auto’s ons niet konden zien.

Toen opeens: ‘Jij daar! Wat doe je hier?’

Het geluid van herenschoenen op de grond, gevolgd door het nuffige getik van hakjes. Ash stond op en boog zich om de auto heen.

‘Ja, jij,’ zei de mannenstem. ‘Wat doe je daar tussen die auto’s?’

‘Parkeren,’ zei Ash.

‘Ja, ja. Jouw auto? Of een auto die je hebt gestolen?’

‘Bill,’ onderbrak een vrouwenstem hem. ‘Niet doen.’

‘Ik hoop voor jou dat het niet mijn auto was die je aan het openbreken was,’ bromde de man.

‘Is deze van u?’

Ash gaf een klap op de SUV rechts van hem. Het was maar een zacht klapje, net genoeg om mij te laten weten dat ik onder de andere auto moest kruipen. Maar de man gaf een brul alsof Ash er met een moker op had geslagen.

‘Bill!’

Er was geen tijd om onder welke SUV dan ook te kruipen. De man stond er vlak voor. Ash stond tussen ons in, maar hij was lang niet groot genoeg om het zicht op de grote bruine kat die op de grond lag te ontnemen.

‘Jezus!’ zei de man. ‘Het is een poema.’

‘Niets aan de hand,’ zei Ash snel. ‘Ze is alleen maar bang. Ik wilde wat beter kijken om te zien of ze niet gewond is, maar dat is niet het geval. Als we haar met rust laten, vindt ze vanzelf de weg naar buiten.’

‘De weg naar buiten?’ riep de vrouw uit. ‘Dat is… dat is een poema. In de stad. Bill! Kom daar vandaan.’ Ze haalde haar telefoon tevoorschijn. ‘Ik bel de politie.’

‘Nee, wacht,’ zei haar man voordat Ash iets kon zeggen. ‘Maak eerst een foto. Wacht even, dan ga ik dichter bij haar staan. Ik wil erbij op de foto.’

‘Bill! Het is een poema!’

‘Hou op met dat gekrijs. Het is een bovenmaatse kat.’

Ash verstijfde, twijfelend of hij de man moest tegenhouden of dat hij moest voorkomen dat de vrouw de politie belde. De man schoof langs hem. Ik onderdrukte een grom en dwong mezelf doodstil te blijven liggen. Als die vent een bovenmaatse kat wilde, dan zou hij die krijgen. Hij mocht zijn foto maken en zijn vrouw ervan overtuigen dat ik geen bedreiging was. Ik hoopte dat Ash hen er daarna toe kon overhalen om te vertrekken.

‘Zie je wel, Sue? Niet meer dan een uit haar krachten gegroeide poes. Je bent een lief poesje, hè? Een grote, mooie poes.’ Hij schuifelde dichterbij. ‘Hou de camera in de aanslag, Sue.’

Mijn instinct zei me dat ik moest vluchten. Mijn katteninstinct. Mijn wildediereninstinct. Maar ik was nog steeds menselijk. Ik hoefde niet aan die instincten toe te geven. Dus kneep ik mijn ogen tot spleetjes en dwong mezelf stil te blijven liggen terwijl die idioot met uitgestrekte hand op een poema van vijftig kilo af liep om het beest achter de oren te krabben.

Aanvallen van wilde dieren op mensen zijn zeldzaam, maar van alle roofdieren in Canada gebeuren ze het vaakst met poema’s. Blijkbaar had die vent dat even gemist. Hierna zou hij waarschijnlijk naar de dierentuin gaan, over een hek klimmen en zeggen: ‘Moet je dit zien…’ Beroemde laatste woorden, terwijl weer een ongeschikt exemplaar van het menselijk ras verloren ging.

Zijn vrouw was stil geworden en keek met haar telefoon in haar hand geklemd toe. Ash knikte me bemoedigend toe. Ik moest hier even doorheen. Me door hem laten aaien. Hem zijn verdomde foto gunnen en hopen dat hij daarna weg zou gaan.

‘Lief poesje,’ zei hij. ‘Wat een lief poesje. Sue? Ben je er klaar voor?’

Zijn vrouw aarzelde, maar hield de telefoon toen omhoog voor een foto. Hij wierp haar over zijn schouder een blik toe.

‘Mooi zo. Dat wordt de foto van ons leven. Bill Wilson die met zijn blote handen een poema omlegt.’

‘W-wat?’ zei Ash.

De man dook op me af en probeerde me in een wurggreep te nemen. Ik draaide me uit zijn greep. Paniek schoot als vuur door me heen en blokkeerde elke gedachte.

Ik zat in het nauw. Ik moest terugvechten. De bedreiging aanvallen. Een eind aan de bedreiging maken. De bedreiging uitschakelen.

Toen hij weer op me afkwam, voelde ik hoe mijn achterpoten zich aanspanden. Hoorde mezelf grauwen. Voelde hoe mijn lippen zich optrokken en mijn snijtanden zichtbaar werden. Het was alsof ik buiten mijn lichaam was getreden en toekeek hoe het zich voorbereidde op de dodelijke aanval.

‘Bill, stop!’ De schrille stem van de vrouw sneed door mijn schedel.

‘Vergeet het maar. Ik zal die schurftige kat leren om respect voor mensen te hebben.’

Ash greep de man bij zijn jas en gaf zo’n harde ruk dat hij wankelde. Maar hij trok zich los en kwam weer op me af. Die fractie van een seconde was net genoeg voor mijn menselijke brein om weer in actie te komen, en toen hij op me af dook, haalde ik uit. Het was een mooie uithaal – met een poot ter grootte van een ontbijtbord – maar mijn klauwen waren ingetrokken en ik was niet van plan hem te raken. Maar het was genoeg. Hij zag het aankomen en sprong achteruit. Ash pakte hem bij zijn kraag en trok hem weg terwijl ik me onder de SUV wurmde.

‘Ik bel de politie,’ brabbelde de vrouw. ‘Het kan me niet schelen wat je zegt. Ik ga ze bellen.’

Ik lag onder de grote auto. Het was erg krap en ik lag met mijn oren plat op mijn kop tegen de grond gedrukt. De vrouw kreeg contact voordat Ash haar kon bereiken.

‘Zo,’ zei ze. ‘De politie komt dat beest wel doodschieten.’

‘Over mijn lijk,’ zei haar man. ‘Mijn geweer ligt nog in de auto van vorig weekend. Dat ik daar niet eerder aan dacht. Laat die foto maar zitten. Ik zorg wel voor een echte trofee.’

De man opende de achterbak van zijn SUV, vlak boven mijn kop.

‘Gaat u haar neerschieten?’ vroeg Ash met haperende stem, alsof hij moeite moest doen om rustig en redelijk te blijven. ‘Weet u wel hoeveel problemen u zich daarmee op de hals haalt? Poema’s zijn een beschermde diersoort.’

‘Niet in BC.’ De man rommelde wat in de achterbak van zijn auto. ‘Ik ben een jager, jongen. Ik weet hoe het werkt, en dat beest viel me aan – ik hoop dat je daar een foto van hebt, Sue. Ik heb het recht hem dood te schieten.’

‘In een parkeergarage? Nadat uw vrouw de politie heeft gebeld?’

‘Niets aan te doen.’ Een klik toen de geweerkoffer openging. ‘Dat beest ging ook achter haar aan. Hè, Sue?’

Zijn vrouw zweeg.

‘Hé,’ zei de man. ‘Blijkbaar ben ik vergeten de kogels eruit te halen. Dan zijn we er helemaal klaar voor. Ik hoef alleen maar –’

Ik hoorde Ash grommen en zag zijn rennende voeten verdwijnen toen hij de vent besprong, die achteroverviel. Ash werkte hem tegen de grond en de vrouw begon te gillen. Ash was de eerste die weer overeind sprong. Hij schopte de man, zo hard dat die begon te jammeren. Toen schopte hij hem nog een keer.

‘Maya, rennen!’ riep Ash.

Ik wurmde me al aan de andere kant onder de SUV vandaan en rende een gangpad in toen ik een motor hoorde. Ik keek om en zag koplampen, zo fel dat ik erdoor verblind werd. Banden gierden. Iemand riep iets. Ik zag de man op de grond liggen. Zijn vrouw rende gillend en snikkend op de auto af. Ash was nergens te bekennen.

‘Rennen!’

Ash stoof tussen de SUV’s vandaan, met mijn kleren onder zijn arm gepropt. ‘Rennen!’ riep hij nog een keer.

Ik stormde de helling op, met Ash achter me. Toen ik bij de uitgang de hoek omsloeg, werd ik weer door koplampen verblind en ik sprong aan de kant. De verkeerde kant. Ik zat in de val tussen een muur en een auto. Een politieauto.