43

 

 

Het ivoorvuur

 

 

Als de grote beesten verdwenen zijn, zal de mens ongetwijfeld sterven aan een

grote eenzaamheid van geest.

CHIEF SEATTLE VAN DE NEZ PERCÉ, 1884

 

 

Aan het eind van de jaren tachtig drongen bendes van Somali shiftah en deserteurs uit het Somalische leger de noordelijke provincies van Kenia binnen. Ze trokken in ware terreurgolven een verwoestend spoor door de parken en lieten verminkte kadavers, weerloze wezen en gedecimeerde olifantenkuddes achter. Op de open savannen en in het dichte woud van Afrika speelden zich dagelijks drama’s af. De bestaande organisatie voor natuurbehoud was slecht uitgerust, ontbeerde fondsen, leiding en doelmatige planning, en leek machteloos te staan tegenover deze georganiseerde stropersaanvallen. We keken wanhopig toe en deden alles wat in ons vermogen lag om de slachting een halt toe te roepen.

Hoewel de situatie in Ol Ari Nyiro onder controle was, werden op aangrenzende ranches dikwijls gewonde dieren gesignaleerd die naar Ol Ari Nyiro strompelden om daar te sterven. Kreupele olifanten met strikken in hun poot werden een alledaags verschijnsel en zodra we erover hoorden, ging Colin met onze ploeg hulp bieden.

Ik stond in het stugge gras onder een kleine Acacia gerardia te kijken naar Colin, die bezig was met een jonge, verdoofde olifant. In de schaduw van een grote struik staan te hulp geschoten bewakers van onze dienst, perfect gecamoufleerd in hun groene uniformen. Drie van hen zullen achterblijven om op te passen, zodat geen enkele leeuw, Pokot of Samburujager misbruik kan maken van de zwakte en de manke gang van de olifant. Ze zullen hem zo lang als nodig is in de gaten houden, tot hij hersteld is of weer opgenomen in de kudde die hem had moeten achterlaten toen hij niet meer kon lopen en hen niet meer bij kon houden.

In enkele weken genas de wond gestaag. Hij liep niet meer mank. Zijn moeder kwam elke dag naar hem kijken en zijn eigen kudde, die hij misschien met infrasone boodschappen had geroepen, kwam terug om hem te halen en nam hem weer op. Onze drie askari’s die voor hem hadden gezorgd, hem alfalfa en water hadden gebracht, hem vierentwintig uur per dag hadden bewaakt en tegen hem hadden gepraat, zodat hij zich veilig zou voelen en niet bedreigd, kwamen weer terug naar Ol Ari Nyiro. Tot de volgende keer.

In het nationaal park van Tsavo, ooit het domein waar de olifanten vrij rondzwierven., vielen nu honderden weerloze dikhuiden in een gruwelijke, eenzame dood ten prooi aan menselijke hebzucht. Uit een telling die in 1988 door Iain Douglas-Hamilton werd gecoördineerd, bleek dat er in Tsavo nog maar een paar duizend olifanten over waren en dat hun aantal dagelijks afnam. Ondanks de internationale opschudding en de vele hulp die Kenia kreeg, leek niets deze brute en onherroepelijke vernietiging te kunnen stoppen. De olifant leek evenals de dinosaurus gedoemd tot uitsterven.

In april 1989 kreeg ik van Oria via onze lokale omroep bericht dat Richard Leakey door de president van Kenia onverwacht was voorgedragen als nieuwe directeur van het Ministerie voor Natuurbeheer, dat binnenkort als Keniase Dienst voor Natuurbeheer een semi-overheidsinstelling zou worden. Bijna van de ene op de andere dag werd Richard verantwoordelijk voor de verbetering en reorganisatie van de wanhopige situatie van het wild in dit land. Het was een ontmoedigende taak en de meeste mensen zouden het een onmogelijke opgave hebben gevonden. Richard wierp al zijn competentie, moed en tijd in de strijd.

‘Gefeliciteerd of gecondoleerd?’ vroeg ik hem telefonisch toen ik weer in Nairobi was.

Hij lachte kort en veelbetekenend: ‘Allebei.’

Ik wist zeker dat hij de moeilijkheden het hoofd zou kunnen bieden, en dat deed hij ook, met zijn gebruikelijke slagvaardigheid.

Er waren vele, verweven prioriteiten, maar er was absoluut niets zo dringend en belangrijk als een einde maken aan het afslachten van de olifanten. Hoe? Het was duidelijk dat mensen olifanten zouden doden zolang er een markt was voor ivoor en ivoorprodukten. Richard, en velen met hem, meende dat de slachting alleen kon worden gestopt door de handel stil te leggen. Hij besloot dat Kenia met coherent beleid een uniek voorbeeld moest stellen.

De Vereniging van Particuliere Neushoornreservaten, waarvan ik vice-voorzitter was, kwam iedere keer bijeen in een ander reservaat. Dit keer was het onze beurt en de vergadering werd in Ol Ari Nyiro gehouden, in mijn huis op Kuti. De directeur van de Dienst voor Natuurbehoud werd altijd uitgenodigd en ditmaal was het Richard. Buiten verwachting vond hij, ondanks zijn volle agenda, toch gelegenheid om te komen, als tussenstop op weg naar Koobi-Fora, dat in een park ligt. ’s Ochtends opende hij de vergadering en iedereen was onder de indruk van zijn kernachtige, kloeke uitspraken, ’s Middags kwam Iain aanvliegen.

Toen Richard die avond terugkwam van Turkana, vertelde hij dat de president instemde met een openbare verbranding van al het ivoor dat in de afgelopen twee jaar bijeen was gebracht in het ivoormagazijn. Het ivoor was bestemd voor een veiling en de kopers waren al gearriveerd. Het was een hoeveelheid van twaalf ton, met een waarde van meer dan drie miljoen dollar. Richard had de verkoop afgelast.

‘Twaalf ton,’ hijgde ik. ‘Hoe verbrand je twaalf ton ivoor? Brandt ivoor wel?’

‘Ik weet het niet,’ zei Richard onverstoorbaar. ‘Er moet een manier zijn. Waarom zouden we het niet proberen?’

We bewaren de stukken ivoor die onze mensen in Laikipia verzamelen. Om hen over te halen het in te leveren en niet ondershands te verkopen, vergoeden we zulke vondsten naargelang hun omvang. We nummeren de stukken en noteren ze in een register. Als we genoeg hebben om een achterbak te vullen en een lange rit te rechtvaardigen, brengt Colin - die ook onbezoldigd jachtopziener is - het naar Nanyuki en levert het af bij het Ministerie voor Natuurbeheer. Met toestemming van Richard vroeg ik Colin een paar grote stukken te halen en met een zeker gevoel van onwerkelijkheid verbrandden we die tijdens het avondeten in mijn openhaard.

Het vergde veel tijd en hout, maar uiteindelijk verbrandden de stukken tot vlokkige as. Er was veel hitte nodig, en ongeveer tien keer zoveel hout als ivoor. Richard vroeg Colin om hulp. Twaalf ton slagtanden te moeten vernietigen, en dus ook honderdtwintig ton brandhout, was een verbijsterend idee. Een heel bos afbranden om het ivoor te vernietigen was vanuit milieu-oogpunt misschien even onaanvaardbaar als het afmaken van olifanten; het gaf me een onbehaaglijk gevoel, ook al zou het hout afkomstig zijn van gekweekte, ‘uitheemse’ gombomen die in Kenia veel voorkomen. De beslissing was duidelijk niet aan mij, maar ik bleef zoeken naar een andere oplossing.

De beste ideeën in mijn leven kruipen altijd mijn hoofd binnen als ik in slaap val. Om ze vast te houden tot de volgende ochtend, heb ik een pen en een notitieboekje op mijn nachtkastje liggen. Enkele nachten na dat weekend zag ik op het moment dat ik weggleed in de vergetelheid opeens helder het werkelijke doel van de openbare verbranding van dat ivoor: de hele wereld tonen dat Kenia vastbesloten is de ivoorhandel af te schaffen. Als de president de brandstapel aanstak voor de verzamelde wereldpers, moest die onmiddellijk vlam vatten en dramatisch hoog oplaaien. De geringste vertraging zou al een anticlimax betekenen. Het vuur moest op de eerste plaats fotogeniek zijn.

Plotseling zat ik klaarwakker rechtop in bed. Robin.

Robin wist wel hoe we dat ivoor konden verbranden zonder zoveel hout te gebruiken én hij wist wel hoe die gebeurtenis fotogeniek gemaakt kon worden. Dat was zijn vak, en hij had zulke dingen al tientallen malen gerealiseerd voor de bijzondere effecten in films. Hij was net terug uit Noorwegen en ik wist dat hij binnenkort voor een film naar het Verre Oosten zou vertrekken. Ik belde hem meteen. Het was na twaalven. Hij nam slaperig op.

‘Als je twaalf ton ivoor zou moeten verbranden - voor de pers - hoe zou je dat dan doen?’ vroeg ik.

‘Heel simpel,’ antwoordde hij en gaf een praktische oplossing. Hij zou de slagtanden stuk voor stuk in een onzichtbare, brandbare stroop dopen. Hij zou ze op een berg hout stapelen waaronder onzichtbare pijpen naar een generator liepen die brandstof oppompte om de hitte en het vuur op peil te houden zo lang als nodig was. Hij zou het perfect voor elkaar kunnen krijgen en beloofde spontaan zijn hulp en die van zijn team voor bijzondere effecten.

De volgende ochtend belde ik Richard. ‘Het zou misschien nuttig zijn als je met Robin sprak,’ zei ik. ‘Hij heeft een paar zinnige ideeën voor de ivoorverbranding.’ Ik legde het hem kort uit.

‘Zeg hem dat hij om negen uur hier is,’ zei hij. Robin kreeg de opdracht en het werd Colins taak om de bouw van de geweldige brandstapel te organiseren.

Ik was nu in ieder geval helemaal betrokken bij de laatste akte van het olifantendrama.

 

Het was 18 juli 1989.

Als een golf trok de huivering door de menigte in het nationaal park van Nairobi. De Afrikaanse fanfare in blauwe uniformen begon te spelen. De mensen klapten en rekten zich uit om beter te kunnen zien. Camera’s klikten.

Toen stapte president Moi uit een glimmende limousine, rijzig en met een verse rozeknop op zijn revers. Het volkslied steeg hoog op in de vrijwel wolkeloze hemel. In de wazige verte symboliseerden de wolkenkrabbers van Nairobi de druk die de mens uitoefent op de ongerepte natuur.

Dichterbij, maar toch nog ver weg, waren olifanteslagtanden keurig opgetast tot een dramatische stapel, die bijna tweeduizend vermoorde, vernietigde olifanten vertegenwoordigde. Gisteren hadden we nog geholpen met het versjouwen van die slagtanden, Sveva en ik, Colin en Robin, Oria en haar dochters, en de mensen die we als helpers uit Laikipia hadden gestuurd. En Richard natuurlijk.

Tussen de dringende mensen door zag ik vaag hoe Robin lichtvoetig naar voren stapte met een lange, in brandbare stroop gedoopte stok in zijn hand, klaar voor de ontsteking.

Er stonden veel vrienden in de menigte, mensen die in de loop der jaren deel van mijn leven en mijn werk zijn geworden, van wat ik ben geworden. Ik speurde de massa af en tuurde met een zekere verbazing naar deze of gene bekende. Alle notabelen van de natuurbescherming waren aanwezig. De laatste klanken van het volkslied stierven weg in de hete middag. Gevolgd door Richard stapte president Moi voor de perstribune het met rode draperieën getooide podium op. Achter hem lag de berg ivoor die weldra in rook zou opgaan om de wereld te bewijzen dat Kenia zijn woorden waarmaakte. De microfoon kraakte in de doodse stilte.

Met heldere stem hield de president zijn historische toespraak. Een berg ivoor ter waarde van ruim drie miljoen dollar, symbool van ’s mensen onnadenkende vernieling van het milieu, zou nu in dit natuurreservaat worden vernietigd. Ik ervoer de verbranding als een zuiverende manier om het kwaad en de corruptie van het verleden uit te bannen, en opnieuw met een schone lei bij het begin te beginnen.

De toespraak eindigde onder gejuich. De president stapte van het podium af. Robin stak de stok aan en gaf die aan Richard die hem aan Moi overhandigde.

Ik hield mijn adem in en sloot even mijn ogen.

De geprepareerde slagtanden vatten onmiddellijk vlam. Het vuur laaide op in een verschroeiende gloed. Eerst dunne en toen steeds dikkere rook steeg op in een dichte wolk die naar oude, dode botten stonk. Door de rook heen kon ik Sveva’s figuurtje, licht als een elfje, in de verte aan Wanjiru’s hand zien lopen. Het ivoor blakerde, begon te branden en te scheuren. Oorverdovend applaus steeg op uit de menigte, terwijl televisieploegen uit alle landen dit nieuwe offer van Afrika in alle uithoeken van de wereld lieten zien. Robin verdween in de menigte, hij bediende de brandstofpomp en de generator. Ik kon hem vaag zien door de rook, en ik wist dat hij glimlachte.

Gehypnotiseerd keek ik toe hoe de brandende tanden langzaam verkoolden in het oranje vuur, en ik was me er sterk van bewust dat dit een nieuw keerpunt was en de bekroning van jarenlange voorbereiding. In de uren daarna verspreidde de massa zich geleidelijk. Sommigen bleven dralen. Oria nodigde me op de thee, en ik ging met Sveva. Een nieuwe, gele wolk dreef in de middaglucht en zou versmelten met de witte zomerwolken.

’s Avonds gingen we terug. De menigte was uren geleden vertrokken. Het werd snel donker in het nationaal park van Nairobi, waar de dieren nu weer heer en meester waren.

Bewakers in camouflagekleding stonden met hun geweer op wacht bij het restant van duizenden slagtanden, symbool van de verdwenen kuddes die ooit over de vlakten zwierven. Het vuur smeulde nog. In de roodgloeiende resten was nog te zien hoe de verkoolde vormen van gebogen tanden uiteen vielen tot as. Ik stond gefascineerd te kijken in de verschroeiende hitte, verzonken in gedachten aan andere plaatsen, andere mensen, andere vuren in mijn leven waarvan dit het laatste was.

Heel dichtbij brulde een leeuw zijn schorre, zware saluut voor de opkomende maan. De lichtjes van Nairobi schitterden als gevallen sterren in de nacht.

Een handje glipte in mijn hand - met een gekromde wijsvinger, zoals altijd wanneer Sveva diep in gedachten is. De laatste knetterende vlammen van het ivoorvuur wierpen een flakkerende rode gloed over haar huid. Haar haar lichtte helder op. Haar leven lang zal ze zich dit unieke ogenblik herinneren. Het was een nieuw einde, een nieuw begin en alles wat er tot nu toe in heel ons gezamenlijke leven was gebeurd, werd hierin samengevat, gezuiverd en zinvol gemaakt.

De toekomst lag voor ons, vol uitdagingen. Eén cirkel was gesloten, een andere was opengegaan.