26

 

 

Dood van een neushoorn

 

 

Het overweldigend verlangen de Aarde niet alleen te beschermen, maar in oude

luister te herstellen...

LAURENS VAN DER POST, A Walk with a White Bushman

 

 

Op een dag vond Luka weer een dode neushoorn in het Mukutanravijn. Het was Bianco, het reusachtige mannetjesdier dat regelmatig kwam drinken bij de bronnen onder het hutje op de Mukutan en dat door Paolo Bianco was genoemd om zijn bleke, poederige vacht. Zijn dood deed me meer dan die van alle andere omdat ik deze neushoorn kende: het was nu tijd voor coherente, effectieve actie, en ik overlegde met Colin.

Bianco meegerekend waren er in het jaar 1980 negen neushoorns gedood op de ranch. Als er niet onmiddellijk iets werd gedaan, zouden ze allemaal verdwijnen. Voor een effectieve bestrijding van het stropen hadden we twee maal zoveel bewakers nodig en een goede uitrusting. We hadden geweren, radio’s, uniformen en geschikte vervoermiddelen nodig. Colin kon de training en de leiding op zich nemen. Ik kon afzien van mijn winst en die investeren in de salarissen die nodig waren voor het extra personeel. Gegeven de droogte en de gevolgen daarvan voor de veeteelt, was het een geweldige belasting. Maar ik voelde dat ik het land slechts in leen had. Paolo en ik hadden het gebied wemelend van wild aangetroffen. Ik mocht niet terugkrabbelen. Ik moest het beschermen, en de eerste stap daarbij was de versterking van onze bewakingsdienst. Ik gaf Colin carte blanche om zo veel mensen aan te stellen als hij nodig vond. De bewakingsdienst werd verdubbeld tot tweeëndertig man. Hun uitrusting kon ik echter niet betalen.

Richard Leakey bracht uitkomst. Ik had hem nog niet ontmoet, maar ik kende zijn broer Philip uit onze begintijd. Richard was toen vice-voorzitter van de Oostafrikaanse Wildvereniging en museumdirecteur. Hij was jong voor die taak en had de naam onbarmhartig en eerzuchtig te zijn en zich niet voor de gek te laten houden. Philip, die Colin goed kende en op de hoogte was van onze problemen, suggereerde dat Richard misschien kon helpen. Hij organiseerde een bijeenkomst en ik ging naar Richards kantoor in het museum.

Ik let altijd het eerst op iemands ogen. Uit Richards bruine ogen straalden intelligentie, humor en nieuwsgierigheid. Hij had iets ongedurigs, alsof hij het verschrikkelijk vond om tijd te verkwisten, maar hij kon zich intens en grondig in iets verdiepen en het doortastend afhandelen. Als hij wilde, kon hij charmant zijn. Hij begroette me met: ‘Ik heb heel veel over je gehoord.’ Hij grinnikte: ‘Niets dan goeds.’

‘Ik ook. Niet louter goeds.’ Ik grinnikte terug. ‘Maar ik vorm graag mijn eigen oordeel over mensen.’

We spraken over de ranch, over het wild, de bewaking en mijn pogingen het stropen te beteugelen en de dieren te beschermen die op het land leefden. Hij begreep het probleem direct, leefde mee en beloofde hulp. Het was duidelijk dat hij me nooit zou steunen als hij niet geloofde dat wat ik nastreefde de moeite waard was.

Ol Ari Nyiro herbergde de grootste groep inheemse zwarte neushoorns die nog over was op particulier terrein: dat was een bekend feit en voor natuurbescherming en onderzoek van onschatbare waarde. Ze moesten beschermd worden, want hun verdwijnen zou onherroepelijk zijn.

Voor ik wegging, zei Richard: ‘Ik ben zeer geïnteresseerd in je kringen. Misschien vind je het goed dat ik ze eens onderzoek.’

Ik had geen flauw idee waar hij het over had. Ik keek verwonderd en bekeek mezelf, alsof ik vreesde dat ik opeens rare vlekken had gekregen. Richard legde uit dat hij bij zijn vluchten over de ranch, op weg naar Koobi-Fora, merkwaardige, cirkelvormige formaties van donkerder en dichter struikgewas had opgemerkt, die zeer grote gebieden op de ranch afbakenden, en hij wilde graag uitzoeken wat dat waren. Het was een buitengewoon opwindend idee voor mij; als klein meisje was ik immers mijn vader gevolgd op zijn archeologische expedities in Veneto, op zoek naar fossielen en antieke voorwerpen.

Het kostte Richard slechts een paar weken om radio’s en oude .303 geweren bij elkaar te krijgen voor de bewakers: we konden het stropen gaan bestrijden. Uit die eerste ontmoeting ontstond tussen ons een duurzame relatie, gebaseerd op wederzijds respect en vertrouwen, en in de loop der jaren werden we echte vrienden.

Richard streefde zijn doeleinden na met ondubbelzinnige vastberadenheid en grote intelligentie. Hij was verslaafd aan werken. Hij werkte ais iemand voor wie verspilling van kostbare tijd onverdraaglijk is. Hij stond lang voor zonsopgang op, ging vroeg naar bed, weigerde ’s avonds bezoekjes en verzette een onvoorstelbare berg werk. Hij had geen geduld met mensen die traag, onsamenhangend of dom waren, maar hij was heel rechtvaardig en werd aanbeden door zijn medewerkers. Zijn prestaties waren verbijsterend en als hij een van zijn toespraken hield over antropologie of wat dan ook, kon vrijwel niemand zich aan zijn charme onttrekken. Ik vermoed dat Richard de waarde van tijd ontdekte toen hij dacht dat hij die niet meer had, toen zijn nieren aangetast waren en hij een niertransplantatie moest ondergaan. Van zijn broer Philip kreeg hij een nier en een nieuwe levenskans. Richard was een smulpaap, hij hield van lekker eten en goede wijn, en van zeilen ten noorden van Lamu waar hij een huis had. Hij was een uitstekende en betrouwbare piloot maar hij beschouwde vliegen als een manier om ergens snel te komen, niet als een plezier op zich: hij hechtte te veel waarde aan zijn leven om risico’s te nemen en in de regentijd meed hij de lucht. Zoals alle Leakeys was hij dol op honden en een paar nakomelingen van Gordon werden zijn gelukkige huisdieren. Richard had een uitzonderlijk gezin en ik raakte zeer gesteld op zijn vrouw Meave en op hun dochters, Samira en Louise, stralende, levenslustige meisjes die dikwijls in Laikipia kwamen logeren en die het heerlijk vonden op kamelen te rijden en er wild schreeuwend mee over mijn landingsbaan te racen.

De opgaven waren enorm en veel zwaarder dan ik ooit had gedacht. Mijn eenzaamheid begon me zeer te kwellen; mijn vrienden en mijn kind konden die niet echt opheffen. Dit waren de zwaarste jaren van mijn leven, maar ik had besloten te blijven en te slagen, dus huilde ik ’s nachts ongezien mijn tranen en ging ik overdag door met het werk.

Paolo’s dochters waren weg. De oudste, Valeria, zat ten tijde van het ongeluk met Mario in India en ontdekte pas maanden later, door een toevallig telefoongesprek met haar grootmoeder van moeders kant in Italië, wat er was gebeurd. Toen ik dat hoorde, was ik blij dat Mario daar was om voor haar te zorgen, wat hij ook deed en nog steeds doet, want ze zijn nog steeds gelukkig samen. De jongste, Li via, was zestien en Paolo’s dood had haar erg aangegrepen. Ze was artistiek en intelligent, origineel, onvoorspelbaar en overgevoelig, en nooit een gemakkelijk kind geweest. Toen haar moeder stierf, was ze vijf en de emotionele leegte die toen ontstond, vergde meer zorg en liefde dan enig ander haar kon geven. Ze was Paolo’s lievelingsdochter geweest en zijn dood vergrootte haar lijden.

Ik had Emanuele bij mij. Hij was veertien en sloeg zich erdoorheen zoals ik verwachtte: verdiept in zijn huiswerk dempte hij zijn verdriet om Paolo’s afwezigheid met zijn boeken en met de passie die wellicht de opwinding kon vervangen van die voorgoed vervlogen avonturen in het spoor van buffels en leeuwen. Het was een merkwaardige, ongewone passie, die hij sinds zijn kinderjaren koesterde, en die ik naar mijn gevoel niet moest onderdrukken.

Slangen.