21

 

 

Het voorgevoel

 

 

Er is in de hemel en op aarde meer, Horatio, dan jouw wijsbegeerte droomt.

SHAKESPEARE, Hamlet

 

 

Het was een vrachtwagen die plotseling zijn rijbaan opkwam bij het pompstation voor Hunter’s Lodge, op de weg naar Mombasa. Het ging zo snel, geknars van remmen, schurend geluid van metaal op metaal, stilte, mensen die naar het wrak renden: het gebeurt iedere dag. Kiem tussen het dashboard en de verwrongen stoel, zijn gezicht tegen het stuur geperst. Bij de verschrikkelijke schok knakte zijn nek en brak.

Paolo was dood.

De wieg bleef heel. Slechts een klein barstje in de voorsteven, bijna onzichtbaar. Wat zijn laatste gedachten waren, zal ik in dit leven nooit te weten komen. Zag hij degenen die zijn geld stalen, bezeten handen die door zijn zakken woelden, zijn horloge losrukten, als een zwerm hongerige en onverschillige safari-mieren zijn weerloze lichaam beroofden van alles wat ze konden pakken voor de politie kwam? Alleen de trouwring die ik hem had gegeven bleef verborgen achter zijn geknakte Griekse godenhoofd dat rustte op de slanke, gebronsde handen met de fijne blonde haartjes die ik zo graag aanraakte, overdekt met bloed nu. Maakte het iets uit? Hij was er niet meer.

Thuis in Nairobi zag ik het ongeluk op hetzelfde moment met een steek van angst voor mijn geestesoog en ik voelde zijn overweldigende aanwezigheid even tastbaar als de hete voorjaarszon op mijn betraande wangen.

 

Ik dacht net dat de bougainvillea de enige plant leek die geen last had van de droogte. Ik zat in de tuin op Paolo te wachten. Hij zou terugkomen uit Shimoni met de wieg voor de baby. We zouden ergens gaan eten. Het visioen kwam onverhoeds en ik kon het niet van me afzetten. Voor mijn geestesoog zag ik verbijsterend duidelijk Paolo’s auto als een verwrongen wrak, mensen die toestroomden, renden, en ik wist dat hij dood was. Het visioen veranderde in een zonnig tafereel van verzengende hitte, gezichten van rouwende vrienden, een open graf omkranst door bananebladeren, een doodkist. Met de oren van mijn herinnering hoorde ik zijn diepe stem weer zeggen: ‘Ik hoop dat jij mijn hand vasthoudt als ik sterf, maar ik weet dat ik alleen zal sterven. Denk aan de muziek. Beloof me dat je aan de Ve-netiaanse muziek zult denken.’ Hoe zou ik het ooit kunnen vergeten?

Mijn ogen stroomden vol tranen, mijn keel deed pijn van verstikkend verdriet. In een droom liep ik terug naar het huis. Met trage bewegingen, alsof ik een veel gerepeteerd ritueel uitvoerde, koos ik de cassette en schoof die in de recorder. Weldra golfde muziek steeds luider door de kamer, terwijl ik daar versuft zat, mijn hart zwaar van ondraaglijke smart. Ik draaide het bandje telkens weer, tot de schaduwen van de nacht de tuin verduisterden en de huisbediende zoals iedere avond het ijs bracht en de gordijnen begon te sluiten. Ik voelde Paolo’s aanwezigheid, dichterbij dan hij ooit was geweest, toch voelde en wist ik dat hij voorgoed uit mijn leven was verdwenen. Ik gedroeg me alsof een onzichtbare kracht mij leidde. Toen de kamer donker werd en Bitu binnenkwam om de kaarsen aan te steken, stond ik langzaam op en liep naar mijn kamer om een donkere positiejurk aan te trekken. Ik wist dat ze me weldra zouden komen vertellen dat Paolo dood was en dan moest ik klaar zijn.

Toen de eerste auto arriveerde, zat ik te wachten.

Het was Tubby Block, de vriend uit gelukkiger tijden. De ontzetting die zijn gezicht tekende ging over in verbijstering toen ik, met een stem die niet op de mijne leek, tegen hem zei: ‘Ik weet het. Paolo is dood. Hij heeft het me verteld.’ Ik raakte mijn buik aan. ‘Maar echt, hij is nog niet geboren.’